Zijn werkkamer aan de Amsterdamse Leidsekade is nog altijd intact, zijn archief smetteloos geordend, zijn pijpen staan nog steeds klaar in hun rek op zijn bureau. Daarop liggen ook zijn pennen en de bril, alsof ze elk moment opgepakt kunnen worden door de schrijver. Maar Harry Mulisch zelf is er niet meer. Het is deze week al weer tien jaar geleden dat ‘De Grote Een’ in zijn eigen huis overleed.
In tegenstelling tot bij veel andere schrijvers, is er na de dood van Mulisch vrijwel meteen gesproken over wie zijn biograaf zou moeten zijn. Als Marita Mathijsen, specialiste op het gebied van het oeuvre van Harry Mulisch, gevraagd werd waarom ze niet zijn biografie schrijft, luidde haar antwoord vaak dat ze ongetwijfeld ruzie met levenden zou krijgen als ze zou opschrijven wat ze weet.
Een paar jaar voor zijn overlijden spraken uitgever Robbert Ammerlaan en Mulisch over de wenselijkheid van een biografie en wie in dat geval de biograaf moest zijn. Toen Mulisch er later opnieuw over begon, zei hij tegen Ammerlaan: ‘Jij, jij moet het doen.’ In 2013 kondigde De Bezige Bij aan dat de inmiddels voormalig Bij-uitgever de biografie echt zou gaan schrijven. Het was de bedoeling dat deze in 2018 zou verschijnen. Ofschoon Ammerlaan dat later afzwakte tot een soort memoires over hun vriendschap, verklaarde de nieuwe Bij-uitgever Henk Pröpper dat het een ‘werkelijke biografie’ zou worden en ‘niet zomaar een boekje van Robbert over hoe hij Harry in al die jaren heeft meegemaakt en wat hij met hem heeft beleefd’. In 2016 kwam Ammerlaan met Zijn eigen land, een biografisch boek over een reis door de werkkamer van Mulisch. De opdracht voor de biografie lag bij hem ondertussen ‘bijzonder zwaar’ op zijn schouders. Hij gaf aan niet te weten of hij het kon en of hij tijd genoeg zou krijgen om het te doen. De vraag was ook of Ammerlaan zou meehelpen ‘het raadsel te vergroten’, de mythe in stand te houden. Of zou hij die juist weten door te prikken, terug te brengen tot menselijke proporties?
Een serieuze Mulisch-biografie
Desondanks vroeg Jeroen Vullings zich in Vrij Nederland af waar die Mulisch-biografie nu toch bleef. Leuk waren alle postume Mulisch-uitgaven, maar daardoor werd ‘extra schrijnend belicht wat vijf jaar na de dood van de schrijver nog uitgebleven is: een serieuze Mulisch-biografie’. Dat jaar verscheen wel De Mulisch Mythe. Harry Mulisch: schrijver, intellectueel, icoon, van de hand van neerlandicus Sander Bax. Hierin werd het verhaal van Mulisch’ fenomenale schrijverschap en van de publieke figuur Harry Mulisch verteld: hoe hij uitgroeide van een jonge debutant uit Haarlem tot een groot Europees schrijver. Door sommigen werd het boek toch maar tot een (voorlopige) Mulisch-biografie bestempeld. Vullings herinnerde zich dat hij in een interview met Mulisch weleens had gevraagd wat hij van het idee vond dat er ooit een biografie over hem zou worden geschreven. De schrijver keek er immers in fictie zelf voor uit zijn leven één-op-één ‘over te doen’; vandaar ook zijn afkeer van realisme. Een biografie zag hij echter wel zitten. Maar liever nog : méér biografieën. ‘Over Thomas Mann en Dostojevski verschijnt de ene na de andere biografie,’ sprak Mulisch. ‘Vaak tegelijkertijd. Waarom dan niet bij Mulisch?’
‘Ik zal een wondergrijsaard zijn’
Tien jaar na zijn heengaan ligt er nu De wondergrijsaard. Portret van Harry Mulisch van Onno Blom, van wie twee jaar geleden nog de omvangrijke Wolkers-biografie verscheen. Na een driedelige Reve-biografie, een tweedelige Hermans-biografie en 1100 pagina’s over Wolkers, valt te vrezen dat de omvang van de Mulisch-biografie De ontdekking van de hemel in elk geval ruimschoots zal moeten overstijgen.
De wondergrijsaard telt slecht 249 pagina’s en is daarmee een uiterst overzichtelijk werk dat – weliswaar in grote lijnen – toch een heel helder overzicht geeft van Mulisch’ leven en oeuvre. De titel verwijst naar een citaat van de schrijver uit 1972 in Het ironische van de ironie: ‘Ik zal een wondergrijsaard zijn, let maar eens op’. Het was een reactie op Reve’s kwalificatie ‘het belegen literaire wonderkind H.M.’ De repliek tekende hem ten voeten uit, evenals zijn bekende en door hem zelf herhaalde uitspraak ‘Dat ik dood kan gaan moet nog maar eens bewezen worden.’ Sommigen noemde het zelfvertrouwen, anderen aanmatigend, arrogant en ijdel. Harry Mulisch was het allemaal en genoot ervan om, naarmate de tijd verstreek, nog wat olie op het vuur te gooien, met als gevolg dat hij nog arroganter overkwam ‘dan de mensen in hun donkerste momenten denken dat ik ben’. Hij citeerde daarbij graag zijn voorbeeld Goethe: ‘Bescheidenheit ist eine Zier, doch weiter kommt mann ohne Ihr.’
‘Hartveroverend bescheiden’
Maar ook zelfspot was Mulisch niet vreemd. In De pupil (1987) schetste hij zichzelf als ‘een buitengewoon opmerkelijke jongeman van achttien, even opgewekt als getormenteerd, met een volstrekt onafhankelijke geest en een universele belangstelling, uitzonderlijk begaafd, met een mateloze ambitie, gecombineerd met een tomeloze werklust, daarbij ongetwijfeld creatief, met een aangeboren mensenkennis en een verbluffend originele fantasie, ook zeer geestig en ad rem, bovendien vrijwel volmaakt gebouwd en altijd smaakvol gekleed, welgemanierd, goed van de tongriem gesneden en bij dat alles van een hartveroverende bescheidenheid.’ Het was allemaal even waar als uitvergroot, behalve dan dat laatste.
De latere jaren
Onno Blom, die Mulisch had leren kennen als jonge Trouw-journalist en later als redacteur van Mijn getijdenboek, zijn getijdenboek (2002), en met wie hij tallozen gesprekken had gevoerd, baseerde zijn boek op de vele notities die hij daarvan had gemaakt. Ze waren elkaar geregeld blijven zien en Blom werd door Mulisch herhaaldelijk gevraagd voor publieke interviews. Zijn boek is een portret van Mulisch’ leven – als zoon van een ‘foute’ Oostenrijker en een al snel afwezige Joodse moeder – , waarin de schrijver meende eeuwig zeventien te zijn. Na zijn debuut in 1952 met zijn roman archibald strohalm wist hijin de naoorlogse Nederlandse literatuur al snel de positie van een van ‘De Grote Drie’ in te nemen. Blom schetst zijn ontwikkeling als schrijver, culminerend in de succesromans Twee vrouwen (1975) en De aanslag (1982). Het accent van De wondergrijsaard ligt echter op Mulisch’ latere jaren, vanaf het moment dat hij op zijn 65ste het manuscript inleverde van zijn ‘totaalroman’ De ontdekking van de hemel. Het boek leverde de eeuwige ‘nominatie’ voor de Nobelprijs voor de Literatuur op, een eer die hij deelde met collega Cees Nooteboom. Ofschoon het ook voor Mulisch zelf volkomen in de lijn der verwachting lag, kwam het er niet van. Het was dan ook een ‘casino’, gaf de schrijver te kennen, bovendien was het lijstje met auteurs aan wie de hoogste literatuurprijs ook niet was toegekend – Proust, Kafka, Tolstoj, Nabokov – eigenlijk veel boeiender. Wel ontving hij in 1995 de Prijs der Nederlandse Letteren. Het bericht bereikte hem op de dag dat W.F. Hermans overleed en ‘De Grote Drie’ niet meer bestond.
Harry Homerus
Een jaar later, toen in New York The Discovery of Heaven werd gepresenteerd en The Wall Street Journal de roman recenseerde, werd hij door criticus Jamie James in een rijtje geplaatst met Homerus, Dante en Milton. Dat was het moment waarop ‘Harry Homerus’ opstond. Voor Mulisch was dit het bewijs dat zijn geest volkomen gelijk liep met de tijd. Zijn beste werk vloeide nu pas uit zijn pen. Hij had er nooit aan getwijfeld dat het zo zou lopen. In de daarop volgende jaren schreef hij onder andere de romans De procedure en Siegfried, het boek waarmee hij meende Adolf Hitler te pakken hebben gekregen. Terwijl hij zijn personages liet sterven, bleef de schepper leven. ‘Het was faustiaans,’ schrijft Blom. ‘Harry Mulisch verkocht zijn ziel aan het schrijverschap. Met liefde, overtuiging en talent. Hij leefde in zijn werk intenser en gelukkig dan in zijn leven.’ Dat wordt ook duidelijk uit de inkijk die Blom in het privéleven van Mulisch geeft. Op de Leidsekade nam Kitty Saal geleidelijk aan de plaats in van Mulisch echtgenote Sjoerdje van Woudenberg en werd het familiebestaan een slag ingewikkelder toen zich na zijn dochters Anna en Frieda nog een zoon aandiende: Menzo. Vader Harry bleek Homerus te evenaren, maar voor zichzelf een kop koffie zetten was er niet bij. Hij bleef overduidelijk meer zoon dan vader.
Siegfried verscheen in 2001 en, zoals de laatste zin van de roman luidde: ‘Daarna niets meer’. De novelle De tijd zelf bleef onvoltooid, evenals het boek waar hij al heel lang aan werkte De ontdekking van Moskou. (Beide werken zouden na zijn dood nog wel in onvoltooide staat verschijnen.) Blom: ‘De alchemist in Mulisch kon er een bewijs in zien: zijn schrijverij stokte, want zijn oeuvre vormde een volmaakte as, paste precies tussen ‘a’ van archibald strohalm en de ‘s’ van Siegfried.’ De schrijver leek verslagen door de tijd zelf.
(Dieren)vriend
Als Blom over zijn laatste levensfase schrijft, komt hij steeds dichter bij de kwetsbaarheid van de mens Mulisch. De schrijver had maagkanker, een hersenbloeding en blaaskanker overleefd, maar in 2009 bleek het longkanker te zijn dat hem had getroffen. Zijn bezwerende uitspraak ‘we zullen wel eens eventjes zien wie hier de baas is’, ging niet langer op. Vanaf augustus 2010 kon Mulisch niet meer naar de Herenclub, het gezelschap waarmee hij decennialang elke maandagavond borrelde en dineerde. Zijn vrienden kwamen nu naar de Leidsekade en uiteindelijk aan zijn bed. Ondertussen regelde hij zijn familiezaken en stelde hij een commissie in om zijn literaire nalatenschap te beheren, waarna de laatste weken van zijn leven zich afspeelden op de tweede verdieping van de Leidsekade, uitkijkend naar een uitvergrote foto van een kudde geredde paarden. Zoals de dierenvriend zei: ‘mooier dan Shakespeare’.
Het woord ‘vriend’ neemt Blom als het over zijn eigen verhouding tot Mulisch gaat nergens in de mond, maar het zat er blijkbaar niet ver vanaf. Mulisch vriendin Kitty informeerde hem in 2009 over het verloop van de ziekte en in september belde zij hem om te zeggen dat ‘het laatste hoofdstuk’ van Mulisch’ leven begonnen was. Onno Blom mag dan geen biografie hebben geschreven, dat neemt niet weg dat hij het afscheid en overlijdensproces van zeer nabij en heel intiem heeft weten te beschrijven. Tot het moment dat de familie een dag voor Mulisch’ dood een stap terug deed. ‘Langzaam zakte hij die dag weg in een tussengebied tussen waken en slapen. Alsof hij verdween tussen twee spiegels.’ Toen zijn zoon Menzo in de avond van 30 oktober bij hem kwam kijken zag hij dat het gebeurd was.
De lat een stukje hoger
‘Het beste is, het raadsel te vergroten’, luidt een van Mulisch bekendste citaten. De vraag blijft hoe lang het nog wachten is op de definitieve Mulisch-biografie. Terwijl Blom met zijn eerlijke en ontroerende boek het verlangen daarnaar vergroot, heeft hij voor de biograaf ook de lat een stukje hoger gelegd. Een portret dat de lezer tot het (her)lezen van het oorspronkelijk werk verleidt is in zijn opzet volledig geslaagd. Ik heb ondertussen De ontdekking van de hemel weer ter hand genomen. Met name de laatste scene uit de speelfilm is altijd op mijn netvlies gebleven:
‘Rechts, in de verte, uit het noorden, nadert in galop een wit paard door de sleuf langs de muur, met wapperende manen en golvende staart. Met open mond kijkt Quinten naar de verschijning in het verstarde landschap.’
Het witte paard: heilig, mythologisch, een Mulischiaans gegeven. Even ‘toevallig’ als de uitbarstingen van vulkanen bij zowel zijn geboorte als overlijden. De schrijver had de opdracht het raadsel te vergroten, bij leven en in zijn sterfelijkheid.
De wondergrijsaard. Het late leven van Harry Mulisch
Onno Blom
De Bezige Bij
ISBN hardcover 9789403112817
ISBN e-book 9789403112916
Verschenen in oktober 2020
Bestelinformatie
Bestel als hardcover bij bol.com (€ 21,99)Bestel als ebook bij bol.com (€ 9,99)
Koop bij Athenaeum Boekhandel Bestel als ebook bij Athenaeum Boekhandel (€ 9,99)
“Maar Harry Mulisch zelf is er niet meer” staat in de eerste alinea. Maar dat is het nu net, in al die spulletjes is H.M. aanwezig en daarenboven: door zijn (eventuele) afwezigheid blijkt zijn aanwezigheid. De afwezigheid van een biografie is de levensbeschrijving. Deze gedachte is ontstaan op ‘het snijvlak’ tussen het Westerhoutpark en de Wagenweg in Haarlem. Op de rand van de Haarlemmerhout.
[…] zijn leven miskend bleef voelen, hoort Hugo Claus onmiskenbaar tot de grote schrijvers als Harry Mulisch, Cees Nooteboom, Jan Wolkers en Remco Campert, waarmee hij vaak ook goed bevriend was en die net […]