De feministische schrijfster Johanna Naber (1859-1941) wilde vrouwen een stem in de geschiedenis geven. In haar talrijke biografische studies waren de hoofdpersonen dan ook bijna altijd vrouwen. Haar politieke biografie uit 1913 van de Leidse hoogleraar Joan Melchior Kemper, die door de schrijfster erg bewonderd werd, vormde daarop een uitzondering. Zijn levensbeschrijving wierp een nieuw licht op het herstel van de onafhankelijkheid van ons land in 1813 en vestigde in het bijzonder de aandacht op de beslissende rol van de oud-patriot Kemper bij het invoeren van de constitutionele monarchie.
Hoewel de hoofdpersoon in Kempers biografie bij uitzondering een man was, trad in het boek ook een moedige vrouw op. Naber belichtte het heldhaftige gedrag van Christina de Vries, de vrouw van Kemper, die in november 1813 bij afwezigheid van haar man voor haar huis in Leiden verontruste burgers, die de terugkeer van de Fransen vreesden, moed wist in te spreken.
Een completer beeld van Christina laat zien, dat deze intelligente vrouw nogal introvert was en de voorkeur gaf aan een sober, eenvoudig gezinsleven. Ze had een sterke kunstzinnige belangstelling. Zo kocht ze op het oog waardeloze schilderijen, liet ze restaureren, waarna het herhaaldelijk belangrijke kunstwerken bleken te zijn. Ook vervaardigde ze aquarellen. Daarnaast had ze de zorg voor een druk gezin met vijf kinderen, terwijl haar echtgenoot een zeer extraverte, uiterst charmante man was, die door zijn vele openbare functies vaak uithuizig was. Dat zij haar man daarover verwijten maakte en ze zich door hem onvoldoende gewaardeerd voelde, wierp een schaduw over het huwelijk.
Na in november 1813 enkele weken politiek en bestuurlijk actief te zijn geweest, keerde Kemper terug naar zijn hoogleraarschap in Leiden. Het is verrassend dat Naber in een nogal zwaar aangezette beschouwing de ‘klimmende naijver van de echtgenote’ aanwees als ‘hinderpaal’ bij de politiek-maatschappelijke activiteiten die Kemper steeds meer in beslag namen. Naber kon echter niet concreet waarmaken dat hij bepaalde activiteiten door toedoen van Christina achterwege had gelaten. In feite was hij tot aan zijn overlijden een zeer druk bezet man, die zijn universitaire werk met het lidmaatschap van de Tweede Kamer en van vele commissies combineerde. Hij weigerde lid van de Raad van State te worden, maar de reden daarvoor was dat hij onafhankelijk wilde blijven. Voor het ministerschap werd hij nooit gevraagd, maar gelet op zijn vaak naïef-idealistische opstelling zou hij daar ook niet geschikt voor zijn geweest.
Uiteindelijk beschreef Naber de huwelijksmoeilijkheden toch vooral vanuit het gezichtspunt van de man. Zo vermeldde zij niet dat Christina gehandicapt was door een toenemende doofheid, wat kleindochter Jeltje in een veel positiever getoonzet portret van haar grootmoeder zag als de oorzaak van ‘het misverstand’ tussen de echtelieden.
Voor de feministe Naber moet het schrijven van dit onderdeel van de biografie een worsteling zijn geweest, het zijn moeizaam geschreven pagina’s. In dit verband is ook nog van belang dat Naber vier jaar na Kempers biografie in een bundel een egodocument presenteerde van een dochter van het echtpaar. Deze monografie van Elisabeth Kemper was een lofzang op beide ouders en van huwelijksmoeilijkheden was geen sprake. Naber gaf enige toelichtingen bij het document. Zij vermeldde niet de discrepantie tussen de positieve schets door Elisabeth van een zorgzame en verstandige moeder en de zeer kritische beschrijving van ‘de naijver’ van Christina in haar eigen boek over Joan Melchior. Dat Naber bij het presenteren van deze monografie op geen enkele manier haar eigen kritische oordeel over Christina noemde is toch wel raadselachtig. Overigens is het nogal uitgesponnen element niet erg functioneel in de overigens waardevolle politieke biografie van Kemper die met name voor de gebeurtenissen in 1813 nog steeds geraadpleegd wordt door hedendaagse geschiedschrijvers.