De productieve Johanna W.A. Naber (1859-1941) schreef onder meer negen biografieën en zeven bundels biografische schetsen. Bijna al haar hoofdfiguren waren vrouwen. Eén van de twee uitzonderingen was een levensbeschrijving van de Leidse hoogleraar en oud-patriot Joan Melchior Kemper, die een cruciale rol speelde bij het herstel van de onafhankelijkheid van ons land in 1813.
Johanna Naber was voor het schrijven van dit boek goed toegerust. Enkele jaren eerder had ze voor een prijsvraag van het prestigieuze Teylers Tweede Genootschap een politiek-historische studie over de periode van de inlijving bij Frankrijk en de vrijwording gepubliceerd. De studie werd met goud bekroond en had ook succes bij de lezers.
Zowel in haar politiek-historische studie als in de biografie legde Naber de nadruk op het essentiële verschil tussen Kemper en de veel bekendere Gijsbert Karel van Hogendorp. Ze beklemtoonde dat het Kempers grote verdienste was geweest dat hij Van Hogendorp in november 1813 voor een mislukking had behoed. Hij had voorkomen dat diens streven slechts in eenzijdig reactionaire richting werd ontwikkeld. Vooral met steun van zijn invloedrijke oud-patriotse vrienden in Amsterdam wist Kemper de prins van Oranje op 2 december 1813 over te halen een door hem opgestelde proclamatie uit te vaardigen. Daarmee nam de prins de soevereiniteit op zich, maar dan wel onder waarborging van een grondwet. Ook het aanvankelijk sceptische Amsterdam legde zich daardoor neer bij de komst van een Oranjebestuur en zo werd een chaotische situatie voorkomen.
Het getuigde van moed, dat Naber als historicus zonder academische opleiding durfde in te gaan tegen Herman Colenbrander, destijds de grote autoriteit van de geschiedschrijving over de Bataafs-Franse tijd. Voorafgaande aan de herdenking van honderd jaar onafhankelijkheid in 1913 had Colenbrander als het ware een campagne gevoerd om de rol van Kemper te relativeren. Weliswaar gaf Colenbrander toe dat Kemper een goede pen had gehad bij het schrijven van zijn proclamatie, maar Van Hogendorp had volgens hem steeds volledig de politieke regie gehouden. Dat beeld schetste hij ook in 1913 in zijn wat bloedeloze boek Inlijving en Opstand. Colenbrander leunde zwaar op Nabers studies, maar noemde haar boeken in het geheel niet. Alleen in een noot wees hij ‘mej. Naber’ op een ondergeschikt punt en dan ook nog onterecht op een zogenaamde onjuistheid in haar biografie van Kemper.
Door Colenbranders grotere prestige werd aan zijn middelmatige boek veel meer aandacht geschonken dan aan de grondiger studie van Naber, terwijl haar biografie van Kemper zelfs geheel in het vergeetboek terecht kwam. Pas zestig jaar later ontstond er grondige kritiek op de visie van Colenbrander, met name in een baanbrekende studie van Cor de Wit. Deze gaf ruime aandacht aan de rol van Kemper en de Amsterdamse oud-patriotten in november-december 1813. Daarmee nam ook de belangstelling voor Nabers biografie van Kemper weer toe.
In dit opzicht werkte echter averechts dat er tegelijkertijd opnieuw belangstelling ontstond voor Naber als feministische schrijfster. Dat overschaduwde haar algemeen-historische werk. Zo was Maria Grever in haar dissertatie, getiteld Johanna Naber en de vrouwenstem in geschiedenis (1994) afstandelijk en zelfs vrij negatief over Nabers biografie van Kemper.
De aandacht voor deze biografie kreeg weer een stevige impuls door de herdenking van 200 jaar onafhankelijkheid in 2013. Zo kregen Kempers activiteiten het volle pond in een mooi boek van Wilfried Uitterhoeve over ‘de korte chaos in 1813’. Hij benadrukte dat Kempers zelfstandige optreden een langdurige chaos voorkomen had. ‘Juist in Amsterdam kon Kemper de zaak forceren. Hij bouwde mee aan een reusachtig voldongen feit,’ zo stelde Uitterhoeve. Hij verwees naar de biografie door Johanna Naber. Andere auteurs volgden en zo kreeg de honderd jaar oude biografie toch opnieuw invloed op de huidige geschiedschrijving.