Het Vergeten Joods Lyceum van Rotterdam

Onderzoeker Anne Schram Ouweneel werkt aan project Het Vergeten Lyceum

Wat begint met fake news, propaganda en uitsluiting, kan eindigen in deportatie en vernietiging. Dat illustreert het verhaal van het Joods Lyceum in Rotterdam, een school die slechts anderhalf jaar bestond, van oktober 1941 tot in mei 1943. Met het project Het Vergeten Lyceum wil historisch onderzoeker Anne Schram Ouweneel de kennis onder jongeren over de Holocaust vergroten, hen alert maken op fake news en propaganda, en de verhalen vertellen van 150 Rotterdamse tieners. “Dit verhaal moet naar de leerlingen van nu. Niets brengt de oorlog zo dichtbij als de eigen stad en de eigen leeftijdsgroep.”

Tijdens de zomervakantie van 1941, net voordat het nieuwe schooljaar zou beginnen, werd bekendgemaakt dat Joodse leerlingen niet mochten terugkeren naar hun eigen openbare scholen. In het najaar van 1941 richtte de gemeente Rotterdam voor hen diverse Joodse scholen op, waaronder een lyceum. Op deze school, het Gemeentelijk Joods Lyceum Rotterdam, zaten 150 Joodse tieners. De meesten van hen kwamen van Rotterdamse openbare scholen, maar er waren ook leerlingen uit Gorinchem, Dordrecht, Gouda, Sliedrecht, Oud-Beijerland en – vermoedelijk – Bodegraven. Velen van hen zouden de oorlog niet overleven.

De 5e klas gymnasium van het Gemeentelijk Joods Lyceum Rotterdam, begin 1942. Slechts drie leerlingen op deze foto overleefden de oorlog. V.l.n.r.: Simon ‘Siem’ Kleinkramer (1926-1943), Jenny Louise van Dantzig (1924-1943), Hettie Wijler (oorlog overleefd), Frits Johan van der Laan (oorlog overleefd), David ‘Daaf’ van Witsen (1924-1942), Eddy Josef Heidt (oorlog overleefd), Markus Sigmund ‘Mundi’ Kindler (1924-1943), Herbert Samuel Cohen (1925-1945) en docent Elchanan ‘Egon’ Stein (1911-1943). De negende leerling van deze klas was Wilhelmina Elisabeth ‘Mimi’ Trijbits, maar zij was op de dag van de klassenfoto niet op school. Zij overleefde de oorlog; de klassenfoto komt uit haar nalatenschap. Met dank aan de heer A.H. Trijbits.

Dagboeken van Joodse leerlingen

Anne Schram Ouweneel kwam in aanraking met het Joods Lyceum via haar onderzoek naar de oorlogsslachtoffers van het Erasmiaans Gymnasium, ook in Rotterdam. “De oorlogsgeschiedenis van het Erasmiaans is eigenlijk niet los te zien van het Joods Lyceum,” zegt Schram. “Veel van de Joodse leerlingen van het Erasmiaans kwamen immers terecht op het Joods Lyceum.” Schram wijst op een klassenfoto van een vijfde klas van het Joods Lyceum. Alle jongens uit deze klas kwamen van het Erasmiaans Gymnasium. De twee meisjes op de foto kwamen van een andere school, het Rotterdams Lyceum. “Het is niet te bevatten, maar ongeveer een jaar nadat deze foto werd gemaakt, leefden vier van deze leerlingen al niet meer. Vermoord, alleen omdat ze een Joodse achtergrond hadden, of gestorven in een dwangarbeiderskamp.” Ze vertelt het verhaal van Siem Kleinkramer, die probeerde onder te duiken in de Biesbosch, gearresteerd werd, vrijkwam, maar uiteindelijk toch werd gedeporteerd. Hij was zestien of zeventien jaar toen hij stierf in het dwangarbeiderskamp Seibersdorf. “Slechts drie leerlingen van deze klassenfoto overleefden de oorlog. Sommigen zwaar beschadigd.”

Dagboeken van Joodse leerlingen

Anne Schram Ouweneel was al langer van plan om zich te verdiepen in het Joods Lyceum, maar het kwam er pas van toen ze eind 2020 corona kreeg en vier weken op zolder bivakkeerde. “In die periode begeleidde ik een leerling van het Erasmiaans Gymnasium. Leerlingen van het Erasmiaans kunnen ervoor kiezen om hun profielwerkstuk te schrijven over een van de Erasmiaanse oorlogsslachtoffers. Ik wist dat het Joods Lyceum een lacune was in de geschiedschrijving, dus ik had ze gestimuleerd om onderzoek te doen naar deze school.”

Ties Hoogeveen nam de handschoen op. Om hem te helpen, pluisde Schram de dagboeken uit van Carry Ulreich en Esther van Vriesland, beiden leerlingen van het Joods Lyceum – Schram kwam erachter dat ze bij elkaar in de klas hadden gezeten. Hun dagboeken geven een goed beeld van het dagelijkse leven op de school. “Aanvankelijk hadden een hoop kinderen het vermoedelijk best naar hun zin op het Joods Lyceum. Ze mochten na een paar maanden thuisonderwijs weer naar school. ‘Het is er reuze gezellig,’ schreef Carry in december 1941, ‘net ’n hele familie.’” Ook een andere oud-leerling herinnert zich de goede sfeer. ‘We discussieerden veel en lachten ook. Maar later werd alles somberder.’ Aanvankeliik ging het schoolleven gewoon door, met huiswerk, repetities, spreekbeurten en opstellen. “Uit het dagboek van Esther weten we dat leerlingen in de pauzes en tussenuren zaten te praten, te lezen of te schaken. Soms liepen ze naar de noodwinkels aan de Goudsesingel om wat lekkers te kopen.” Ook waren er buitenschoolse activiteiten, zoals een revue, een lezing en de viering van Joodse feestdagen.

Maar in de loop van 1942 werd de sfeer grimmiger. “Eerst hadden deze Joodse tieners hun vertrouwde schoolomgeving moeten verlaten. Toen mochten ze niet meer naar de bioscoop, naar het strand, naar zwembaden, parken, bibliotheken. En het net sloot zich steeds meer. In januari 1942 kregen ze een J in hun persoonsbewijs gestempeld. Vanaf 3 mei moesten ze de gele davidsster dragen. Vanaf half juni mochten ze niet meer ‘kanoën, roeien, zwemmen en vissen’, zoals Esther schreef in haar dagboek. En een maand later begonnen de deportaties.” De eerste deportatie vanuit Rotterdam vond plaats in de nacht van 30 op 31 juli 1942, vanuit Loods 24, een havenloods op Rotterdam-Zuid. “Een van de schrijnendste passages in Carry’s dagboek,” zegt Schram. Carry, die een aanstelling had bij de Joodse Raad, herkende onder de gedeporteerden ook leerlingen van het Joods Lyceum. “Wrang detail: een van de leerlingen die mee moest op dat eerste transport, Max Hachgenberg, had zo’n twee weken voor zijn deportatie zijn eindexamen behaald aan het Joods Lyceum.”

Na de zomervakantie van 1942 ging de school met veel minder leerlingen verder op een ander adres. In oktober 1942 telde de school nog maar 39 leerlingen. “De anderen waren gedeporteerd of ondergedoken.” Ook dagboekschrijfster Esther van Vriesland is gedeporteerd, op 26 september 1942. “De laatste zin van haar dagboek is – maar nee, leest u het zelf.” De andere dagboekschrijfster, Carry Ulreich, is in oktober 1942 ondergedoken en schrijft vanaf dat moment dus niet meer over de school. Maar er zijn genoeg andere bronnen. “Twee mensen helpen mij met mijn onderzoek: Loes Wijnbergen en Sjoerd Karsten. Met zijn drieën halen we steeds meer verhalen boven water. Zo vertelde de weduwe van een oud-leerling ons dat er tijdens de les kinderen uit de klas werden gehaald. ‘Je hoorde eerst de bel’, had haar echtgenoot haar verteld, ‘Daarna was het stil en dan wachtte je of je een klop op de deur hoorde.’” Uit zijn klas werd een jongen opgehaald. Dit verhaal is ook bekend uit een andere bron, een interview met de humanist Jaap van Praag, die docent was aan het Joods Lyceum. Tijdens zijn les kwam een Nederlandse SS’er een jongetje halen. “‘Een heel moeilijk verwerkbare ervaring,’ zei Van Praag in dat interview.”

Anne Schram Ouweneel

Jongeren en de Holocaust

Uit een recente enquête van de internationale organisatie Claims Conference bleek onlangs dat de kennis van Nederlandse jongeren over de Holocaust niet bijster groot is. Bijna een kwart van de Nederlandse jongeren geboren tussen 1980 en 2012 denkt dat de Holocaust een mythe is (6 procent) of vindt dat het aantal Joden dat vermoord is ‘sterk overdreven’ wordt (17 procent). Schram Ouweneel: “Dat is een van de redenen waarom deze verhalen verteld moeten worden. Uit hetzelfde onderzoek bleek trouwens ook dat scholieren wel degelijk geïnteresseerd zijn. Dat geldt ook voor de leerlingen met wie ik te maken heb. Ik ben betrokken bij de dodenherdenking op het Erasmiaans en daar is het doodstil als iemand over de Holocaust komt vertellen.”

Haar ervaring is dat de interesse groeit als de geschiedenis dichtbij komt. “Een leerling van het Erasmiaans deed onderzoek naar een Joodse oud-leerling die tijdens de Tweede Wereldoorlog vermoord is, Louis Sigismond Asch. Zij kwam erachter dat hij bij haar om de hoek had gewoond. Je zag het kippenvel ontstaan. Veel straten en panden waar deze leerlingen woonden, zijn er nog steeds. Dan wordt het persoonlijker: de eigen stad, de eigen straat, de eigen leeftijdsgenoten. Jongeren die ook huiswerk maakten, die studeerden, verliefd werden en zich zorgen maakten. Dan komt de oorlog ineens dichtbij.”

Online museum

Om het verhaal van het Joods Lyceum naar leerlingen van nu te brengen, wil Schram Ouweneel een online museale presentatie ontwikkelen. De website, “een soort online museum”, moet het Joods Lyceum uit de vergetelheid halen en de leerlingen van de school een naam en – zo mogelijk – een gezicht geven. “Ik stel het me voor als een soort digitaal magazine, met afwisselende presentatievormen, een interactieve kaart, tijdlijnen, aanklikbare klassenfoto’s en andere vormen van datavisualisatie. Leerlingen worden uitgedaagd om steeds nieuwe lagen te ontdekken, van klein naar groot. Van Het Vergeten Lyceum naar het Rotterdam van 1940-1945, van de vergeten Joodse leerlingen naar de Jodenvervolging in het algemeen. Zo wordt het Joods Lyceum in een ruimere context geplaatst.” Daarbij zal de website uitgebreide educatiemogelijkheden bieden, zoals lesbrieven, lesideeën en een lespakket voor een theatrale interventie op scholen. “Een en ander onder voorbehoud,” voegt Schram toe, “ik ben nu bezig met de fondsenwerving.”

Schram doet dit via haar stichting, Stichting Sanderling. In 2020 initieerde Stichting Sanderling het project Erasmiaanse Namen, een meerjarig educatief project waarbij leerlingen van het Rotterdamse Erasmiaans Gymnasium zelf historisch onderzoek doen naar de oorlogsslachtoffers van hun eigen school. De resultaten van hun onderzoek worden op school tentoongesteld. Daarnaast is er na de meivakantie een officieel herdenkingsmoment, de Erasmiaanse Dodenherdenking, met een toespraak van de rector, een lezing van een gastspreker en het voorlezen van de namen van de 130 Erasmiaanse oorlogsslachtoffers. “Een mooie traditie, die al sinds 1946 bestaat.”

De mierenschool van Ab van Dam

Schram stelt interesse in alle leerlingen van het Joods Lyceum. De tieners die de oorlog overleefden en de tieners die omkwamen. De ‘assimilanten’ en de ’zionisten’, zoals Carry Ulreich hen in haar dagboek omschrijft. De leerlingen uit de gegoede burgerij en de leerlingen uit de arbeidersklasse. “Zij zaten allemaal op die school. Natuurlijk zijn er ook mensen in wie ik een persoonlijke interesse stel, daar ontkom je niet aan. Zoals Sera Sloves, Simon Hornman en Ab van Dam. Ab, een neef van de bekende auteur Dick Houwaart, had net als zijn neef aanleg tot schrijven. In het archief van de Nederlands Israëlitische Gemeente in Rotterdam vond ik een muurkrant van het Joods Lyceum – vermoedelijk was er vanwege papierschaarste een muurkrant in plaats van een schoolkrant. Van Ab staat daarin een wonderschoon verhaal over de lente. Er is ook een opstel van zijn hand bewaard gebleven, over een mierenschool voor zwarte mieren die niet meer naar hun eigen bruine school mochten. Zeer aangrijpend.”

“Ik ben een jong miertje. Voorheen genoot ik openbaar onderwijs op een mieren H.B.S. Op zekere dag gebeurde het, dat een leger “rode” mieren ons land van de “bruine” mieren binnenviel. Het land werd bezet en al spoedig volgden maatregelen tegen een groep van de bevolking, de “zwarte” mieren, waartoe ook ik behoor. Eén van deze maatregelen was, dat wij op een apart “Zwarte-Mieren-Lyceum” ondergebracht zouden worden. Het gevolg hiervan was, dat ik op een naargeestige morgen een biljet ontving, dat mij gebood mij aan te melden voor een nieuwe school aan de Torrendwarsstraat. Dus begaf ik mij op de aangewezen dag naar de mij nog onbekende school. (…)”

Abraham van Dam (1924-1943), Mierenschool
Bron: JCK en Europeana

Gevraagd waarom ze dit doet, zegt Schram: “Omdat iemand het moet doen. Dit verhaal moet verteld worden. Deze leerlingen zijn nog nooit herdacht. Het Joods Lyceum is nog nooit onderzocht. Het kon zelfs gebeuren dat het gebouw van het Joods Lyceum werd gesloopt zonder dat iemand zich realiseerde dat 150 Joodse leerlingen hier hun laatste schooljaar doorbrachten.” Schram heeft zich in het begin wel afgevraagd of zij de juiste persoon was om dit onderzoek te doen. “Ik ben van huis uit neerlandica, geen historica. Maar ik zit er al zo diep in.” In 2003 maakte Schram het boek Het Erasmiaans Gymnasium in de Tweede Wereldoorlog – Herinneringen van oud-leerlingen. Hiervoor sprak en correspondeerde ze met vele oud-leerlingen die de oorlog hadden meegemaakt. Ze dook de archieven in en vond zo, door de jaren heen, zeventig ‘nieuwe’ Erasmiaanse oorlogsslachtoffers.

Inmiddels weet Schram van 83 Joodse tieners met zekerheid dat zij op het Joods Lyceum zaten. Van deze 83 tieners zijn er 31 omgebracht in Auschwitz, 14 in Sobibor en 7 in andere kampen. Van twee van deze 83 leerlingen is nog niet met zekerheid bekend of zij de oorlog overleefden. Het relatief hoge aantal overlevenden – 29 van de 83 leerlingen die nu bekend zijn – geeft echter een vertekend beeld, geeft Schram aan, omdat de identiteit van de leerlingen die de oorlog overleefden makkelijker te achterhalen is. Velen van hen werden immers na de oorlog geïnterviewd, werkten mee aan ooggetuigenprogramma’s, schreven hun herinneringen op of vertelden hun verhaal als gastspreker. Schram hanteert ook een lijst met lyceum- of gymnasiumleerlingen van wie aannemelijk is dat zij op het Joods Lyceum zaten. Onder deze 33 leerlingen zijn maar 5 overlevenden.

Een van de leerlingen die de oorlog konden navertellen is Arthur Trijbits. Trijbits heeft, zo stelt Schram, heel veel betekend voor dit project. “Zijn naam mag in dit stuk niet ontbreken. Arthur was mijn levenslijn naar het verleden. Hij hielp me om leerlingen te identificeren op foto’s, dacht met me mee en adviseerde me als ik hem om raad vroeg. Als ik nieuwe informatie ontdekte, kon ik dat met hem delen. Ik kan onmogelijk in woorden vatten wat dit voor me betekende. Als ik het toch probeer, dan is het overheersende gevoel dat ik niet alleen was. Ik ben er nog niet helemaal overheen dat hij er niet meer is.”

Arthur Trijbits is in januari 2023 overleden. Hij is 96 jaar geworden.

Marita de Jong
Marita de Jong
Marita de Jong is journaliste. Ze werkte jarenlang voor NDC Mediagroep en was als redacteur verbonden aan het cultureel opinieblad De Moanne. Tegenwoordig schrijft ze voor De Moanne, de website Fryslân1 en doet ze ondermeer pr werkzaamheden voor Museum Belvédère en Collegium Vocale Fryslân. In 2008 verscheen bij de Afûk haar boek: 14 schilders uit de Belvédère.

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

1 REACTIE

  1. In het Rotterdams Jaarboekje 2023 staat een interessant artikel over het Joods Lyceum Rotterdam. Het lukt me niet een mail naar mevr. Schram Ouweneel te zenden; vandaar hier mijn opmerking. Wellicht is het bekend, maar er is ook een dagboek van Jules Benedictus, scholier in Dordrecht die, voor zijn onderduik, met enkele medescholieren enige tijd naar Rotterdam moest reizen. Op internet is Benedictus gemakkelijk te vinden en dat hij zijn dagboek heeft ingeleverd in Dordrecht. Wellicht ten overvloede. Met vriendelijke groet Gerrit van der Kolk

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in