Tot mijn verbazing las ik in een fiscale dissertatie, die nog niet zo lang geleden werd verdedigd en gepubliceerd, dat Jean Henri Appelius, directeur-generaal der Indirecte Belastingen, in 1820 een nieuw belastingstelsel ontwierp. Het belangrijkste doel was om een einde te maken aan het verschil in belastingheffing in Noord- en Zuid-Nederland. Ik meende dat langzamerhand in fiscale kring wel algemeen bekend was, dat deze bestuurder – bizar genoeg – door koning Willem I geheel buiten de advisering door een geheim circuit over de Stelselwet was gehouden.
Dat geheime circuit met de ‘elder statesman’ Alexander Gogel als spil had de koning gedurende het gehele jaar 1820 intensief geadviseerd over een belastinghervorming. Na een bestaan van zeven jaar buiten het ‘politieke gewoel’ liet deze overtuigde en felle anti-Oranje-man zich nog verleiden tot de zeer actieve adviseursrol. Hij bracht schriftelijke adviezen uit, overlegde met de koning en met hoge fiscale ambtenaren. Het was Gogels ambitie om het in 1805 door hem ingevoerde belastingstelsel weer te herstellen, wat hem grotendeels gelukte. Een en ander vormde een opmerkelijk element aan het eind van mijn biografie van Alexander Gogel die ik in 2017 publiceerde. Het kwam de spanningsboog van mijn boek ten goede dat ik uitvoerig en gedetailleerd de wel heel wonderlijke gang van zaken uit de doeken kon doen.
Pikant was vooral dat in de decennia voor 1820 Gogel en Appelius steeds elkaars rivalen in de fiscale politiek waren geweest. Maar in een hagiografische biografie (1954) van Appelius moest zijn biograaf J. van der Poel toch toegeven dat zijn idool zich vaak ambtelijk opstelde en dat Gogel de meest vitale bestuurder was en als politicus kansen veel beter wist te grijpen.
Gogel toonde af en toe wel enig leedvermaak over het uitsluiten van zijn rivaal. Toch was de vernederende behandeling van Appelius door de koning ook één van de redenen waarom Gogel het verzoek afwees om zelf als minister het nieuwe stelsel uit te voeren. Willem I beschouwde zijn ministers slechts als klerken, ofwel “bloote commiezen”, terwijl Gogel zeer van zichzelf overtuigd was. Gogel zag in, dat zijn opvatting over het ministerschap een goede samenwerking met de autoritaire monarch erg moeilijk zou maken. Dat zou “ijzer op staal” zijn geworden. Hoewel de verhouding met de koning in de loop van de advisering nogal bekoelde, aanvaardde Gogel niettemin als dank voor zijn werk een tweetal hoge onderscheidingen, de benoeming tot buitengewoon staatsraad en tot commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Appelius was “bitter geschokt” toen hij uiteindelijk hoorde hoe de vork in de steel stak. Hoewel hij het pijnlijk vond om in het parlement een wetsontwerp te verdedigen, bij de voorbereiding waarvan hij niet betrokken was geweest, nam hij niettemin deze taak toch op zich. Na langdurige debatten aanvaardde de Tweede Kamer in de nacht van 30 juni op 1 juli 1821 met een krappe meerderheid de nieuwe stelselwet. Overigens maakte Gogel de aanvaarding van de nieuwe wet niet meer mee, hij overleed enkele weken eerder na een ziekbed van enkele maanden. Gogels stelsel bleef gedurende nagenoeg de gehele negentiende eeuw gehandhaafd. Een fundamentele wijziging vond pas na zeventig jaar plaats, toen minister Pierson in 1892-1893 een inkomstenbelasting invoerde, die minister Treub in 1914 verder perfectioneerde.
Opmerkelijk is dat de stelselwet officieel nooit is ingetrokken. Dat werd in 1962 ook al opgemerkt door de vermaarde fiscalist H.J. Hofstra, die toen met enige klem een nieuwe stelselwet bepleitte. Die zou de nog steeds geldende, maar in feite achterhaalde wet van 1821 moeten vervangen. Het pleidooi van Hofstra is (nog) niet opgevolgd.