Paul Scholten. Ieder rechtsoordeel is een gewetenskwestie

Tot het begin van de vorige eeuw kregen juristen te horen dat de rechter ‘slechts de mond van de wet’ was. De beroemde en invloedrijke rechtshoogleraar Paul Scholten (1875-1946) bracht daar verandering in. Volgens hem moest elk geval steeds weer op zichzelf beoordeeld worden: wat is eerlijk en billijk onder deze omstandigheden? Om met zijn plechtige woorden te spreken: “Zoekt in het recht de gerechtigheid. Gij zult die na vele overwegingen ten slotte in uw geweten moeten vinden. Aan de gewetensbeslissing hangt ten slotte het recht.” Om recht en gerechtigheid vormt daarom ook de titel die Rogier Chorus koos voor zijn biografie van deze bijzondere rechtsgeleerde.

Een ernstige jongen

Paul Scholten werd op 26 augustus 1875 geboren in Amsterdam en groeide op in een omgeving waar heren van stand (dames speelden niet of nauwelijks een rol) onderling belangrijke banen en functies verdeelden. Hij werd al op zevenjarige leeftijd wees. Zijn stiefvader liet de opvoeding van de vier kinderen grotendeels over aan huishoudsters, zij het onder toezicht van enkele tantes. Daarom voelde Paul als oudste al vrij vroeg een grote verantwoordelijkheid voor zijn broer, zusje en halfbroer. Hij werd daardoor een nogal ernstige jongen; een eigenschap die hij zijn leven bleef houden. Op de lagere school deed hij flink zijn best en vervolgens ook op het stedelijk gymnasium (het latere Barlaeus).

Na zijn diploma gymnasium alfa koos hij, op advies van zijn stiefvader, voor de rechtenstudie, niet aan een van de toonaangevende universiteiten op het gebied van recht, maar in Amsterdam aan de nog jonge gemeentelijke universiteit.  De studie boeide hem aanvankelijk maar weinig, maar hij genoot des te meer van het verenigingsleven. In het Amsterdamse Corps toonde hij zich zo eerzuchtig dat hij er zelfs een splitsing binnen de vereniging voor over had om een begeerde bestuurlijke functie te verkrijgen. Hij hield aan een vooraanstaand dispuut van datzelfde corps een vriend voor het leven over, de later bekende hoogleraar pedagogiek Philip Kohnstamm, die grote invloed op zijn denken zou hebben.

In 1898 studeerde hij af. Hij sprak, ambitieus als hij was, meteen zijn leermeester Houwing aan over een mogelijke promotie. Iets meer dan een jaar later was hij daar al mee klaar. Het proefschrift ging over het begrip ‘schadevergoeding’ in het recht. Nog belangrijker dan dit onderwerp was zijn moderne benadering van het recht: het recht was volgens hem niet statisch, maar moest meebewegen met de samenleving. Hij was van mening dat ethische overtuigingen en sociaaleconomische verhoudingen bij de rechtspraak een belangrijke rol moesten spelen. Met dit uitgangspunt maakte Scholten direct naam.

Rechtsfilosofische opvattingen

Hij koos aanvankelijk voor de advocatuur en na enkele jaren benoemd werd hij tot rechter-plaatsvervanger, maar in 1907 zette hij de stap naar de rechtswetenschap. Nog voor zijn benoeming tot hoogleraar was Scholten al door de bekende uitgever Tjeenk Willink gevraagd om de Handleiding tot beoefening van het Nederlandsch Burgerlijk Recht te herzien en daarna steeds te actualiseren. Met behulp van dit standaardwerk, en vooral het algemeen deel daarin, vormde hij tot in de jaren zeventig hele generaties juristen in het juridisch denken en leerde hij hun hoe rechters tot hun beslissingen moesten komen. In essentie was volgens hem ieder rechtsoordeel een gewetenskwestie, maar de beslissing van de rechter moest wel gemotiveerd worden op een (rationele) manier die iedereen kon begrijpen.

Zijn biograaf Chorus stelt dat naast het onderhouden van dit standaardwerk de uitzonderlijke betekenis van Scholten als rechtsgeleerde vooral lag bij zijn rechtsfilosofische en methodologische werk. Dit is met name te vinden in zijn opstellen voor een breder, soms ook niet-juridische publiek. Hierin is ook de religieuze dimensie van zijn werk te herkennen. Zo bestreed hij de positivistische opvatting dat recht is wat in de wet staat en dat er buiten de wet geen recht is. Het geweten, dat hijzelf baseerde op zijn protestants-christelijke geloof, is volgens Scholten namelijk een essentieel element in de methodologie van de rechtsvinding.

Deze christelijke benadering van het recht doet voor de moderne lezer in een sterk geseculariseerde maatschappij misschien wat vreemd aan, maar het is heel interessant te lezen hoe zijn denken zich op dat vlak in de loop der tijd, mede onder invloed van zijn goede vriend Kohnstamm, ontwikkeld heeft. Opgevoed in de sfeer van een meer vrijzinnig protestantisme, onderging hij aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog een soort christelijke bekering in de lijn van het bijbels personalisme van Kohnstamm. Met hem richtte hij in 1914 de Godsdienstig-Democratische Kring op, die streed voor democratisering van de samenleving, met de christelijke ethiek als uitgangspunt.

De totalitaire staat

In de jaren dertig kwamen de publicitaire en ook organisatorische activiteiten steeds meer te staan in het teken van de opkomende totalitaire staat. Hij vond dat ook de kerken zich teweer dienden te stellen tegen een staat die geneigd is zijn gezag te misbruiken, zoals vooral in Duitsland na de machtsgreep van Hitler het geval was. Hij nam het al voor de bezetting onverkort op voor het Joodse volk. In het begin van de bezetting leek Scholten nog ruimte willen te geven aan de bezetter zolang deze de Nederlandse tradities in acht nam. Maar de anti-Joodse maatregelen zetten hem aan tot de onverbiddelijke verzetshouding, die hem in de bezettingstijd karakteriseerde. Hij werd daarvoor als hoogleraar ontslagen en ook verbannen uit Amsterdam, eerst naar Valkenburg en later naar zijn zomerhuis in Hulshorst. Van daaruit zette hij zijn activiteiten, zo goed en zo kwaad als dat ging, voort. Hij richtte een gespreksgroep op met jongeren om na te denken over de inrichting van de Nederlandse samenleving na de bevrijding, waarin bekende naoorlogse politici actief waren. Het was dan ook niet zo vreemd dat hij na de oorlog belangrijke taken kreeg om een noodparlement in te richten en de zuivering van ‘foute’ ambtenaren en de rechterlijke macht uit te voeren.

Indonesië

Chorus gaat in zijn biografie uiteraard ook uitvoerig in op de rol van Scholten aan de Amsterdamse universiteit, als belangrijke vormgever van de rechtenfaculteit en als rector magnificus. Vele andere initiatieven, zoals de oprichting van het Amsterdams Lyceum in 1916, blijven evenmin onbesproken. Chorus beschouwt vooral de oprichting in 1924 van de Rechtshogeschool in Batavia als een van belangrijkste wapenfeiten van Scholten. Hij noemt het zelfs een kantelpunt in het leven van Scholten. Hij zou er een bredere blik door krijgen en een blijvende belangstelling voor het Indonesische volk. De wijze waarop Scholten de Rechtshogeschool (een soort Rechtenfaculteit) in betrekkelijk korte tijd uit de grond wist te stampen is inderdaad indrukwekkend.

Grote betekenis

Jammer is dat de twee hoofdstukken die Chorus aan deze geschiedenis wijdt vooral beschrijvend van aard zijn. Sommige gebeurtenissen en ontwikkelingen hadden best wat verder uitgediept kunnen worden. Zo schrijft Chorus dat Scholtens geesteskind ‘zichzelf had bewezen’, maar de toekomst van de hogeschool werd bedreigd door ‘de groeiende kloof tussen Europeanen en Indonesiërs’. Zo’n opmerking (en er zijn er meer) vraagt toch meer uitleg dan nu gegeven wordt. Bovendien is het jammer dat hij weinig diep ingaat op de toenemende polarisatie binnen de ‘eigen’ koloniale kring over de verzelfstandiging van Indonesië, waarin enkele van de door hem aangezochte hoogleraren een belangrijke rol speelden.

Deze kanttekening doet verder niets af aan de biografie als geheel. De biografie geeft een uitstekend beeld van Scholtens originele gedachten over recht, zijn enorme werkkracht op talloze terreinen, zijn plichtsbesef en vooral zijn gewetensvolle inzet voor de algemene zaak. Chorus weet met dit goed leesbare boek duidelijk te maken wat de grote betekenis van Paul Scholten, zeker op juridisch gebied, is geweest. Wat mij betreft had wel het steeds terugkerende zinnetje ‘hierover later meer’ er beter uit gelaten kunnen worden.

Paul Scholten had helaas een zwakke gezondheid, die hem keer op keer parten speelde. Toen hij nog geen jaar na de bevrijding samen met zijn vrouw op weg was naar hun dochter in Canada, die zij ruim zes jaar niet gezien hadden, overleed hij aan boord van het motorschip Delftdijk van de Holland-Amerikalijn. Zijn overlijden leidde tot een stroom van artikelen in de pers door journalisten van zeer uiteenlopende richtingen. Zo herinnerde een van zijn oud-leerlingen in het communistische dagblad De Waarheid zich nog goed dat Scholten in de oorlog tot twee keer toe in een overvolle en een doodstille collegezaal protesteerde tegen de anti-Joodse maatregelen, terwijl al zijn Amsterdamse collega’s zwegen. Kortom, Scholten was iemand die het verschil tussen goed en kwaad duidelijk wist te onderscheiden en ook stelling nam.

Om recht en gerechtigheid. Paul Scholten (1875-1946). Een biografie
Rogier Chorus
Walburg Pers
ISBN 9789462499805
Verschenen in november 2022

Bestelinformatie

Bestel als paparback bij bol.com (€ 29,99)
Sjoerd Karsten
Sjoerd Karsten
Sjoerd Karsten is emeritus-hoogleraar Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn proefschrift, Op het breukvlak van opvoeding en politiek. Een studie naar socialistische volksonderwijzers rond de eeuwwisseling verscheen in 1996. Hij publiceerde een biografie over de 'rode bovenmeester' Adriaan Gerhard. Sjoerd is een fervent wandelaar, getuige zijn trektocht door Nederland vanaf het najaar van 2012.

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in