Een aparte categorie ‘wetenschap’ kent het Biografieportaal niet. Maar stop die term in de zoekfunctie en hij tovert in een handomdraai Nederlandstalige recensies tevoorschijn van een flink aantal geleerden, gepubliceerd sinds de start van het portaal in 2012. De eerste natuurwetenschapper in die reeks is ‘milieuactivist avant la lettre’ Alexander von Humboldt (1769-1859), in 2015 door de Britse historica Andrea Wulf geportretteerd in The invention of nature – in vertaling De uitvinder van de natuur. ‘Schitterend’, vond recensent (en hoofdredacteur van het Biografieportaal) Eric Palmen. Daarin had hij groot gelijk: in Geschiedenis Magazine kwam ik tot eenzelfde oordeel. De laatste Portaal-bèta (op het moment van schrijven van dit artikel) is de dwarse en eigengereide Nederlandse deeltjesfysicus en Nobelprijswinnaar (1999) Martinus Veltman, in 2023 geboekstaafd in ‘Verrek, dat is ’t!’ door… Dirk van Delft.
Toen ik februari 1995 onder de titel ‘Heike Kamerlingh Onnes en de geleerdenbiografie’ voor De Gids het genre besprak, was mijn ‘onontkoombare conclusie’ dat ‘op de landkaart van de Nederlandstalige professionele geleerdenbiografie de exacte provincie terra incognita is’. Ik was toen net gestart als redacteur wetenschappen bij NRC Handelsblad (zoals de krant nog heette) en liep al geruime tijd met een steentje in mijn schoen: een af te ronden biografie van Kamerlingh Onnes waarvoor ik maar geen tijd wist te vinden.
‘De man van het absolute nulpunt’, degene die in 1908 helium vloeibaar maakte, drie jaar later supergeleiding ontdekte (beide toegepast in MRI-scanners) en in 1913 winnaar van de Nobelprijs voor de Natuurkunde, was de enige niet die het zonder biografie moest stellen. Hetzelfde lot was beschoren aan mede-Nobelprijswinnaars Jacobus van ’t Hoff (scheikunde, 1901), Hendrik Antoon Lorentz en Pieter Zeeman (natuurkunde, 1902), Johannes Diderik van der Waals (natuurkunde, 1911) en Willem Einthoven (geneeskunde of fysiologie, 1925) – allen vertegenwoordigers van wat de ‘Tweede Gouden Eeuw’ van de vaderlandse natuurwetenschap is gaan heten (in navolging van de zeventiende eeuw met baanbrekende natuuronderzoekers als Simon Stevin, Cornelis Drebbel, Christiaan Huygens en Antoni van Leeuwenhoek). Met de opmerking dat professionele wetenschapsbeoefening in de zeventiende eeuw nog niet bestond.
Er waren meer omissies. Ook L.E.J. Brouwer, wellicht de grootste wiskundige die Nederland heeft voortgebracht, trof dit lot, en met hem de biologen Hugo de Vries en Martinus Beijerink, theoretisch fysicus Paul Ehrenfest en de sterrenkundigen Jacobus Kapteyn, Willem de Sitter, Jan Oort en Henk van de Hulst. Een treurige toestand. Natuurkundige en oud-Philips/NatLab-directeur Hendrik Casimir kon niet langer lijdzaam toezien en schreef in 1983 een autobiografie: Het toeval van de werkelijkheid. Een halve eeuw natuurkunde.
Tien jaar later publiceerde fysicus Cees Andriesse het literair ingestoken Titan kan niet slapen, op welke biografie van Christiaan Huygens vanuit wetenschapshistorische hoek de nodige kritiek kwam: geen voetnoten en door de auteur ingekleurde ‘witte vlekken’. Niettemin begon de geleerdenbiografie aan een opmars. In 1995 verscheen van de Leidse universiteitshistoricus Willem Otterspeer een kloeke biografie van de luidruchtige filosoof Bolland, een jaar later gevolgd door een al even kloeke biografie van de leraar wiskunde en wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis van de hand van de Groningse wetenschapshistoricus Klaas van Berkel. Dijksterhuis mocht de P.C. Hooftprijs hebben gewonnen voor zijn ‘magistrale boek’ De mechanisering van het wereldbeeld, groot genoegen beleefde Van Berkel niet aan het project. In het Biografie Bulletin (1997/2) liet hij weten het bij een eenmalige biografie-exercitie te zullen laten. ‘Je kunt het maar één keer opbrengen. Bovendien is het de vraag of je weer iemand zult treffen met wie je zo lang wilt omgaan. Het is een soort huwelijk: je begint met goede voornemens, maar het loopt niet altijd goed af.’
Dezelfde Klaas van Berkel had in 1987 als lid van de wetenschapscommissie van het Prins Bernhard Fond (nu: Prins Bernhard Cultuurfonds) een lans gebroken voor de biografie als vorm van geschiedschrijving. Het fonds verstrekte daarop financiële steun aan tien biografie-projecten, met steeds f 20.000 voor de auteur en f 10.000 voor de uitgever. Tot de uitverkorenen behoorde één bèta: Dirk van Dalen zou zich over Brouwer ontfermen. Na een evaluatie in 1991, met de constatering dat het door Van Berkel gelaakte euvel van een ‘onevenwichtig en onregelmatig aanbod van biografieën’ allerminst was verholpen, kwam er een tweede ronde met het accent op de periode 1880-1960 en waarin per biograaf f 100.000 beschikbaar kwam. Balans zou de tien biografieën uitgeven. Léon Hanssen trapte af met Menno ter Braak, Mineke Bosch ontfermde zich over Aletta Jacobs, Jelle Gaemers over Willem Drees en na veel vertraging sloot Anne Kox in 2019 de rij met zijn biografie van Hendrik Lorentz.
Parallel nam ook uitgeverij Bert Bakker / Prometheus het initiatief tot een biografiereeks, met meer ruimte voor bèta en niet zelden uitgebracht met een productiesubsidie vanuit het Prins Bernhard Cultuurfonds. Bolland en Dijksterhuis behoorden ertoe, alsook het proefschrift waarop ik in 2005 promoveerde: Kamerlingh Onnes. Een biografie. Dirk van Dalen, ook in de reeks, was me in 2001 voorgegaan met L.E.J. Brouwer 1881-1966. Het heldere licht van de wiskunde.
Intussen waren de meeste lacunes die ik in 1995 in De Gids constateerde nog niet verholpen. Om de wetenschapsbiografie een duwtje te geven, zocht ik als directeur van Rijksmuseum Boerhaave (mijn promotie op Kamerlingh Onnes had de weg voor die carrièreswitch geëffend) in 2010 contact met de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, een geleerd genootschap (het oudste van het land, zetelend in het Hodshonhuis in Haarlem) dat zijn bestaan voornamelijk ontleent aan het feestelijk uitreiken van prijzen op het gebied van wetenschap. Alexander Rinnooy Kan en Gerrit van Dijk, toen voorzitter en secretaris natuurwetenschappen van de KHMW, omarmden het initiatief en vanaf 2012 is de Boerhaave Biografie Prijs (bestaande uit een Boerhaave-medaille en een geldbedrag) om de drie jaar uitgereikt.
Voor de goede orde: het is geen bètaprijs. De jury bekroont de beste Nederlandstalige biografie van een in Nederland opererende onderzoeker op het terrein van de humaniora, sociale wetenschappen, natuurwetenschappen dan wel medische wetenschappen – waarom zou je bèta’s voortrekken? In 2012 won Kees Schuyt de eerste Boerhaave Biografie Prijs met Het spoor terug. J.B. Charles / W.H. Nagel 1910-1983, in 2015 ging de medaille naar Patricia Faasse met Een beetje opstandigheid. Johanna Westerdijk: de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland, in 2018 won Jaap Verheul met De Atlantische pelgrim. John Lothrop Motley en de Amerikaanse ontdekking van Nederland, waarna in 2021 het duo Frits Berends en Dirk van Delft (!) hun biografie Lorentz. Gevierd fysicus, geboren verzoener bekroond zag. Na een criminoloog, hersenonderzoeker en amateurhistoricus alsnog een fysicus.
Anno 2023 gaat het een stuk beter met de geleerdenbiografie, zoveel is duidelijk. Niettemin, er zijn nog altijd veel bètabiografieën te gaan. Wie kunnen ze het beste schrijven? De eerste constatering is dan dat de exact onderlegde historicus een zeldzame verschijning is, zeg maar rustig een witte raaf. Hoe vaak wordt er in het voortgezet onderwijs niet voor geschiedenis gekozen om voor eens en altijd van die vermaledijde exacte vakken verlost te zijn? Kortom, wat kan een alfa met de cycloïdes in de slingeruurwerken van Christiaan Huygens, met de differentiaalvergelijkingen uit de elektronentheorie van Lorentz, met de chemische evenwichten van Van ’t Hoff? Ze in arren moede in zijn biografie negeren? Dat zou een ontstellend zwaktebod zijn, resulterend in biografieën die geen kenner serieus neemt.
Dan de fysicus. Die heeft het in de regel veel te druk met wat zich aan het onderzoeksfront afspeelt. Op instigatie van minister Robbert Dijkgraaf mag er een Nationaal Expertisecentrum Wetenschap & Samenleving in de maak zijn, maar dat richt zich toch vooral op een dialoog tussen wetenschap en samenleving over het huidige onderzoek. Tien jaar terug ligt voor een fysicus in een ver verleden en alles van voor 1900 is prehistorie. Voor de geschiedenis van natuurkunde (of andere exacte vakken) is in het universitaire curriculum nooit veel plaats geweest en leerboeken quantummechanica met een inleidend hoofdstuk over de ontstaansgeschiedenis van die theorie moet je met een lantaarntje zoeken. Een historische benadering is de fysicus vreemd. Op die manier is Aristoteles al snel een domoor, met rare doeloorzaken en de aarde als centrum van het heelal, en was Aristarchos, die tenminste nog de guts had de zon in het middelpunt te plaatsen, heel wat slimmer en ‘zijn tijd vooruit’. Deze weigering het verleden vanuit het verleden van het verleden te bezien, in plaats van vanuit de toekomst, biedt weinig garantie voor een evenwichtige geleerdenbiografie. Missers, doodlopende wegen en andere reguliere onderzoekspraktijken blijven bij die aanpak al snel buiten beeld.
Er zijn fysici die op het eind van hun carrière dan wel na hun pensionering belangstelling ontwikkelen voor de geschiedenis van hun vak. Soms leidt dat tot biografieën, maar die richten zich met name op collega-fysici. Om bij (van oorsprong) Nederlanders te blijven: in 1987 schreef Max Dresden, bijna zeventig en in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog naar Amerika uitgeweken, een Engelstalige biografie van fysicus Hans Kramers. Die is zo technisch van opzet en staat dermate vol wiskundige uitdrukkingen dat er voor een leek geen doorkomen aan is. Dat hoeft ook niet: het Engelse taalgebied is dusdanig groot dat er voor zo’n specialistische insteek ruimte is. Hetzelfde geldt voor ‘Subtle is the Lord…’, de Einstein-biografie die Abraham Pais (na zijn promotie in Utrecht in 1946 naar Amerika vertrokken) in 1982 het licht deed zien. Tienduizenden zijn ervan verkocht maar de niet-fysicus bijt er zijn tanden op stuk. Eén deel leven op tien delen keiharde wetenschap.
Een journalist dan? Dat kan goed gaan, maar dan heeft die journalist wel een relevante academische opleiding achter de rug. Zo niet, dan is het risico levensgroot dat de biograaf zich al te gemakkelijk concentreert op smeuïge details. Zoals het Britse journalistenduo Paul Carter en Roger Highfield, dat in 1993 in hun The private lives of Albert Einstein een badkuip vol familiemisère aanlengde met een vingerhoed aan wetenschap – vergeleken met Pais het andere uiterste. Wie zulke extremen liever mijdt heeft met Einstein in herdruk. Biografie door Walter Isaacson – Biografieportaal uit 2015 een breed toegankelijk en zeer leesbaar alternatief.
Recht doen aan de wetenschap en toch een breed publiek aanspreken, zie daar het dilemma van de bètabiograaf. Bij iedere biografie pakt dat anders uit, al naar gelang het onderwerp, het karakter van de hoofdpersoon en het beschikbare bronnenmateriaal. Bij mijn biografie van deeltjesfysicus Martinus Veltman was de vraag hoe diep ik op het werk van Veltman zou ingaan. Daarbij werd het me al snel duidelijk dat, wilde ik Veltman recht doen, het wel kon vergeten dat de volledige tekst voor een ieder eenvoudig te volgen zou zijn. Veltman en zijn promovendus Gerard ’t Hooft (over wie Martijn van Calmthout in juni 2023 de biografie Maar dat kan ik hoopt te publiceren) wonnen in 1999 de Nobelprijs voor de Natuurkunde voor ‘het verhelderen van de quantumstructuur van elektrozwakke interacties in de natuurkunde’, zoals het Nobelcomité het in zijn persbericht voor de buitenwereld uidrukte. Achter dat op zichzelf al tamelijk hermetische zinnetje schuilt een wereld van complexe wiskunde en vreemdsoortige Feynmandiagrammen, van al dan niet renormaliseerbare ijktheorieën en stralingscorrecties.
Dan kun je als biograaf op je hoofd gaan staan, maar wil je in je weergave van Veltmans onderzoek het onderwerp vanuit natuurkundig opzicht geen grof geweld aandoen, ontkom je er niet aan op een aantal plekken in het boek een pittig niveau aan te houden. Dat is geen verplichting, het is een keuze. Je vindt dat Veltman daar recht op heeft en aanvaardt de consequentie. Zoals ik in mijn verantwoording van ‘Verrek, dat is ‘t!’ schrijf: een biografie over Tini Veltman zonder quantumveldentheorie is als een biografie over Johan Cruijff zonder voetbal.
Maakt dat het boek voor sommigen onleesbaar? Natuurlijk niet! Het is geen ramp niet alles volledig te begrijpen. Als middelbare scholier snapte ik lang niet alles wat in Natuur & Techniek of – nog moeilijker – Scientific American stond en toch beleefde ik genoegen aan die tijdschriften. Soms is het een kwestie van wennen aan niet-vertrouwde werelden. Zwaartekracht vinden we de gewoonste zaak van de wereld maar wie zich afvraagt hoe het toch kan dat de maan om de aarde blijft draaien in plaats van uit de bocht te vliegen, door vacuüm heen en zonder dat de twee met een touwtje aan elkaar vast zitten, werkt zich al snel in de nesten. Daar komt bij dat de biografieën die ik schrijf de nodige context bieden, leerzaam en goed voor het totaalplaatje.
De afgelopen jaren zijn er veel geleerdenbiografieën bijgekomen – wie weet heeft de Boerhaave Biografie Prijs het genre een boost gegeven. Mijn terra incognita van 1995 is voor een flink deel ingevuld. Zelf ontfermde ik me na Kamerlingh Onnes (2005) over Lorentz (2019; samen met Frits Berends), en publiceerde in 2021 Reiziger in het wereldruim. De astronoom Henk van de Hulst 1918-2000, in 2022 Onzichtbaar leven. De wondere microwereld van Antoni van Leeuwenhoek en in 2023 ‘Verrek, dat is ’t!’ Het strijdvaardige leven van Nobelprijswinnaar Martinus Veltman. Rienk Vermij kwam in 2004 met Christiaan Huygens. De mathematisering van de werkelijkheid. Rob van den Berg publiceerde in 2008 met Van der Waals. Krachten die de wereld bijeenhouden, promoveerde in 2021 op Een gedreven buitenstaander. J.H. van ’t Hoff: de eerste Nobelprijswinnaar voor scheikunde en kwam een jaar later met Een passie voor precisie. Frederik Kaiser (1808-1872): vader van de Leidse Sterrewacht. Ook andere astronomen kregen een biografie: Jan Guichelaar nam in 2009 Willem de Sitter voor zijn rekening: Een alternatief voor Einsteins heelalmodel. Piet van der Kruit maakte Nederlandstalige publieksversies van biografieën van Kapteyn en Oort: De inrichting van de hemel (2016) en Horizonnen (2020). Erik Zevenhuizen promoveerde in 2008 op een biografie van Hugo de Vries: Vast in het spoor van Darwin. En Margriet van der Heijden ten slotte (ongetwijfeld ben ik niet compleet) kwam in 2021 met een dubbelbiografie van Paul Ehrenfest en Tatiana Afanassjewa: Denken is verrukkelijk. Wat een oogst!
Wie moeten er nog? Pieter Zeeman was geen opwindende persoonlijkheid en heeft buiten de fysica weinig van zich doen spreken, zodat het de vraag is of hij een biografie echt verdient. Wie dat wel doet is Willem Einthoven, uitvinder van het hartfilmpje. Ook Jan Swammerdam ontbreekt nog altijd – Eric Jorink heeft het varkentje na twintig jaar nog niet weten te wassen. Rob van den Berg is druk doende met arts en patholoog Christiaan Eijkman, in 1929 winnaar van de Nobelprijs voor ‘zijn’ ontdekking van vitamine. En er zit vast meer in het vat.
En ikzelf? Ik verken de mogelijkheden voor een biografie van Buys Ballot, weerkundige en in 1854 oprichter van het KNMI. Een veelzijdig onderzoeker en internationaal georiënteerd organisator die ook nog eens aan bosbouw deed op de Veluwe. Ik heb er zin in.
Leiden, 3 mei 2023