Zijn biografe vergeleek hem met een komeet die korte tijd de hemel verlichtte. Willem Anthonie Ockerse (1760-1826) was een boeiende figuur, die in de Bataafse Republiek een belangrijke politieke rol vervulde als de voornaamste ontwerper van onze eerste constitutie van 1798. Tragisch is wel, dat hij goeddeels in de vergetelheid is geraakt. Dat werd dit jaar nog eens bevestigd, doordat het 225-jarig bestaan van zijn staatsstuk volledig werd genegeerd. Terwijl wel werd herdacht dat 175 jaar geleden de Grondwet van 1848 werd aanvaard, kreeg geen enkele aandacht dat het ook voor de Staatsregeling een belangrijk kroonjaar was. Toch zorgde de Staatsregeling destijds voor een fundamentele staatkundige hervorming, de samensmelting van de zeven min of meer zelfstandige gewesten tot een Bataafse eenheidsstaat. Willem Ockerse verdient dan ook een plaats in de rij vormers van het moderne Nederland: Ockerse, Van Hogendorp en Thorbecke.
Uit een biografie die Johanna Stouten in 1982 publiceerde, kwam een boeiende, maar toch wat raadselachtige figuur naar voren. Na een studie theologie in Utrecht was Ockerse predikant in Baarn en Wijk bij Duurstede. Hij schreef onder meer Ontwerp tot eene algemeene characterkunde, een studie over de Nederlandse volksaard. De overeenkomsten tussen Nederlanders achtte hij groter en belangrijker dan de verschillen. Daaruit vloeide politiek het streven naar de eenheidsstaat voort. Na de Bataafse revolutie publiceerde Ockerse in juli 1795 een pamflet dat opzien baarde door zijn scherpe toon. Bataven! Eischt eene Nationale Conventie! Of beroep aan het Bataafsche volk luidde de titel. Ockerse waarschuwde daarin krachtig tegen patriotten die de een- en ondeelbaarheid niet wilden nastreven.
In de loop van 1795 ging hij in Amsterdam wonen, waar hij zich politiek begon te roeren. Samen met de koopman Alexander Gogel richtte hij medio 1796 het blad De Democraten op, dat een leidende rol ging spelen in de discussie over een nieuwe Staatsregeling, in en buiten de nieuw gekozen Nationale Vergadering. Een eerste versie van de Staatsregeling werd bij referendum verworpen, omdat deze veel compromissen bevatte, waar maar weinigen achter stonden. De daardoor ontstane politieke impasse werd begin 1798 doorbroken door een machtswisseling. Ockerse, die intussen zitting had genomen in het parlement, weigerde een regeringsfunctie, maar gaf de voorkeur aan het voorzitterschap van de commissie die een nieuw concept van de Staatsregeling moest ontwerpen met de eenheidsstaat als uitgangspunt. Omdat hij al veel voorwerk had verricht, kon hij na enkele weken een ontwerp bij het parlement indienen. In april 1798 werd deze constitutie bij referendum aanvaard.
De Staatsregeling bevestigde de gelijke rechten van alle burgers “zonder onderscheiding van geboorte, bezitting, stand of rang”. Andere elementen waren de klassieke grondrechten van interne en externe veiligheid. Daaruit vloeide de overheidszorg voor rechtsorde, veiligheid, defensie en waterstaat voort. Erg vooruitstrevend waren de sociale grondrechten en de daarmee corresponderende taken van de overheid: onderwijs, opvoeding, armenzorg, werkgelegenheid en gezondheidszorg.
Het was voor Ockerse een glorieuze tijd. Maar in juni 1798, na een nieuwe staatsgreep van gematigde patriotten, onder leiding van zijn voormalige co-redacteur Gogel, was de politieke loopbaan van de radicale Ockerse plotseling voorbij. Wel werd zijn Staatsregeling gehandhaafd die baanbrekend was voor de opbouw van de eenheidsstaat met verschillende nieuwe instellingen op nationaal niveau. Ockerse zou dit politiek niet meer meemaken. Hij schreef en sprak nog wel over bestuur en staatkunde, maar had geen enkele politieke invloed meer. In de twaalf jaar tussen 1798 en 1810 begon hij tal van projecten die alle mislukten. Zijn biografe Stouten zocht tevergeefs naar een sluitende verklaring voor deze sociale neergang. Pas in 1810 krijgt hij weer wat vaste grond onder de voeten, als hij predikant in het kleine Limmen wordt en in 1818 tweede secretaris van de Maatschappij van Weldadigheid. In de woorden van Stouten: “een komeet aan het achttiende-eeuwse firmament die zeker korte tijd licht gaf, maar geen vaste ster werd”.