Na tumultueuze debatten aanvaardde de Tweede Kamer in de nacht van 30 juni op 1 juli 1821, juist 200 jaar geleden, met een kleine meerderheid een nieuwe stelselwet voor de belastingen. Dit gebeurde terwijl de bestuurlijke loopbaan van Alexander Gogel, inspirator van de wet, al een flink aantal jaren voorbij was. Toch zou in latere jaren de gebeurtenis de beeldvorming van Gogel bepalen. En als de wet niet aanvaard was, zou dat veel consequenties hebben gehad voor de politieke biografie van Gogel, die ik enkele jaren geleden heb geschreven.
Gogel was een boeiende man met een interessante loopbaan in de turbulente Bataafs-Franse periode (1795-1813). Deze Amsterdamse koopman smeedde als minister de zeven verenigde gewesten financieel samen tot een eenheidsstaat. Gogels belangstelling was echter breder. Hij nam deel aan constitutionele debatten, richtte de Nationale Konst-Gallerij op, de voorloper van het Rijksmuseum en was een felle ijveraar voor de afschaffing van de gilden.
Een nationaal belastingstelsel was het fundament van de financiële eenheidsstaat. Voor Gogel was dan ook een hoogtepunt dat hij in 1808 aan koning Lodewijk Napoleon een document kon overhandigen waarmee hij aantoonde een dergelijk stelsel voltooid te hebben. Daarna overheersten de teleurstellingen. Een dieptepunt was, dat hij tijdens de Inlijving bij Frankrijk het belastingstelsel, waar hij zo trots op was, moest vervangen door het Franse belastingsysteem. Na de komst van de Oranjevorst in 1813 maakte Gogel de verkeerde inschatting, dat deze de eenheidsstaat zou terugdraaien. Hij hing de ministerssteek aan de wilgen en trok zich terug in het landelijke Overveen. Daar nam hij een blauwselfabriek over die een witmaker voor textiel produceerde, een wat roemloos einde na een boeiende bestuurlijke loopbaan.
Spoedig moest hij erkennen, dat zijn inschatting onjuist was geweest. Koning Willem I handhaafde de eenheidsstaat volledig. Alleen werden vele niet goed op elkaar afgestemde belastingmaatregelen genomen, die tot felle kritiek leidden. Begin 1820 zag de koning zich gedwongen tot de instelling van een staatscommissie voor een herziening van het belastingstelsel.
Het moet voor Gogel een genoegdoening zijn geweest, toen hij als commissielid werd aangezocht. Hij weigerde echter, omdat volgens hem het ontwerp van een goed belastingstelsel ‘uit één pen moest vloeien’. Wel toonde hij zich bereid in het geheim als onafhankelijk adviseur op te treden. Het werd een zeer invloedrijk adviseurschap. Het lukte Gogel met de nieuwe stelselwet zijn belastingstelsel van 1805 goeddeels te herstellen. Overigens maakte Gogel de aanvaarding van de nieuwe wet zelf niet meer mee, hij overleed enkele weken eerder na een ziekbed van enkele maanden.
De geheime adviezen en de correspondentie daarover werden twee decennia later door Gogels zoon in een bundel gepubliceerd. Dat had twee gevolgen. Gogel kreeg alsnog volledig de eer die hem toekwam. De stelselwet van 1821, die gedurende nagenoeg de gehele negentiende eeuw bleef gehandhaafd, werd erkend als de kroon op zijn werk. Tegelijkertijd droeg de bundel sterk bij aan een eenzijdig beeld van Gogel als technocratische belastingexpert.
Beide gevolgen betekenden positieve impulsen voor de opzet en inhoud van mijn biografie van Gogel. De gebeurtenissen in 1820-‘21 in de restauratiemonarchie vormden een interessanter slot voor een politieke biografie dan de activiteiten van Gogel als blauwselfabrikant. Maar vooral de behoefte om het eenzijdige beeld van een afstandelijke fiscale expert te corrigeren vormde een krachtige impuls. Gogel had immers in werkelijkheid een brede belangstelling. Ook had hij een sterke politieke overtuiging en vervulde hij zijn politieke rol met gretigheid. Zo was de aanvaarding van de stelselwet van 1821 een belangrijke bepalende factor voor de opzet en inhoud van mijn politieke biografie van Alexander Gogel.