Ze staan nog steeds in mijn boekenkast: Kruistocht in spijkerbroek en Geef me de ruimte! De dikke historische romans van Thea Beckman (1923-2004) stonden in mijn jeugd garant voor urenlang leesplezier. Met mijn zoons las ik rond 2015 Zwerftocht met Korilu en ik herinnerde me gelijk de combinatie van spanning en sympathieke personages. Biografe Vivian de Gier plaatst de zeer succesvolle schrijfster Thea Beckman in de context van de jeugdliteratuur van de jaren zeventig en tachtig.
Elf jaar was Theodora Petie toen ze wist dat ze schrijfster wilde worden. De Tweede Wereldoorlog en de arbeidersomgeving waarin ze opgroeide, beperkten echter Dora’s toekomstmogelijkheden. Ook al bleef ze enig kind en was haar vader de ‘intellectueel’ van de familie: na een mislukte naai-opleiding bleek een vervolgopleiding onmogelijk. Tijdens de oorlogsjaren werkte Dora onder andere op een kantoor voor distributiebonnen. In de zomer van 1945 trouwde ze met Dick Beckmann, de timmerman die hun plafonds was komen repareren, die door een bombardement beschadigd waren. Of de oorlog nog meer schade had aangericht in hun jonge levens, weet niemand zeker. Ze waren allebei zwijgzaam over die vijf verloren jaren. Dora ergerde zich blauw aan de vele herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog. Hun huwelijk was lang en heel gelukkig. Een duidelijke afspraak was de basis: Dora mocht van Dick blijven schrijven, maar dan moest ze wel gaan roken.
Moederlijke overpeinzingen
Roken en verhalen schrijven bleek een perfecte combinatie. Dora kreeg al snel twee zoontjes, Rien en Jerry, en moest – uiteraard – het huishouden doen, maar dat deed ze met de Franse slag. Zo gauw de kinderen sliepen, schreef ze. Van alles door elkaar: journalistiek, een roman, kinderboeken, verhalen… Ze ‘rommelde maar wat aan’ en had stapels manuscripten op zolder liggen. Wat afgewezen werd, gooide ze meteen weg. Af en toe verkocht ze een verhaal, bijvoorbeeld aan Margriet. De Haagsche Post publiceerde enkele nieuwsartikelen en korte reportages. Ze noemde zich inmiddels Thea en koos de naam ‘Thea Beckman’, met één n, als pseudoniem. Vanaf 1947 woonde het echtpaar in Utrecht, waar Dick van zijn werkgever een huurwoning kreeg. De lokale krant Het Utrechts Nieuwsblad bleek de springplank naar een groter publiek. Vanaf 1955 schreef Thea daarin haar geestige en luchtige column ‘Moederlijke overpeinzingen’. Inspiratie haalde ze uit haar eigen gezin, waar net de jongste geboren was, dochter Marianne. De reeks liep maar liefst 24 jaar en werd in veel kranten doorgeplaatst. Thea Beckman pakte het professioneel aan: in een paar dagen schreef ze twaalf columns, waarvan ze de twee zwakste weggooide en de rest stuurde ze op. Dan kon ze de daaropvolgende weken geconcentreerd aan boeken en verhalen werken. Beckman had ongelooflijk veel plezier in het creatieve proces. Haar zoon zag met genoegen dat zijn moeder zat te ‘spelen’ achter haar schrijfmachine.
Als ik vijftig ben
In 1957 verscheen Thea’s eerste kinderboek, De ongelooflijke avonturen van Tim en Holderdebolder. Het flopte en ze beschouwde het zelf als een jeugdzonde. Ook de licht-erotische roman Anjers voor Adèle was geen succes. Haar medewerking aan het kwalitatief hoogstaande jeugdmagazine Kris Kras en later Taptoe en Okki bezorgde haar wel een goede naam onder auteurs van jeugdboeken. Ze had ooit gezegd: “Als ik vijftig ben, ga ik grote dingen doen. ” In september 1971, toen de kinderen het huis uitgingen en ze een kamer voor zichzelf kreeg, keerde ze terug naar school om haar atheneumdiploma te gaan halen. Ze had net Korilu gepubliceerd bij uitgeverij Lemniscaat en dat werd wél gewaardeerd door de kritiek en de lezers. Dat succes gaf haar vleugels en op haar vijftigste kwam haar grote doorbraak: Kruistocht in spijkerbroek. Ze was geïnspireerd geraakt door het woord ‘kinderkruistocht’ in Slaughterhouse-Five van Kurt Vonnegut en begon historisch onderzoek te doen. De geschiedenisdocent op de avondschool stimuleerde haar research. Na 25 jaar ploeteren werd ze beloond met de ultieme prijs in de jeugdliteratuur: De Gouden Griffel. Naast de roem, leverde Kruistocht Thea veel geld op. Dick, die gezondheidsproblemen had, kon met de VUT. Thea werd kostwinster en kreeg een werkster. De kinderen hielp ze aan huizen, zelf bleef ze in de eenvoudige doorzonwoning in Bunnik wonen.
De gouden jaren
‘Als een bezetene’ werkte Thea Beckman van haar vijftigste tot haar zeventigste. “Ik moet het altijd verschrikkelijk druk hebben, dan voel ik me kiplekker.” In 1975 begon ze aan de studie sociale psychologie aan de Universiteit van Utrecht. Haar afstudeerscriptie ging over haar eigen metier: Het meisjesboek. Een pedagogische en sociaal-psychologische benadering. Vrijwel al haar boeken werden verkoopsuccessen: Mijn vader woont in Brazilië, Geef me de ruimte!, Wij zijn wegwerpkinderen, De gouden Dolk, Hasse Simonsdochter en Stad in de storm, dat een Zilveren Griffel won.
Het is passend dat hoofdstuk 7 van de biografie Herfsttij heet: na haar zeventigste was Beckmans bloeitijd voorbij. Andersoortige boeken, eigentijdser en literairder, kregen meer waardering dan haar historische romans. De verkoop bleef echter goed en de inkomsten besteedde ze aan reizen met de (klein)kinderen. Ze moest haar man missen en leed aan kanker, waar ze zelden over sprak. Thea Beckmans tachtigste verjaardag werd nog groots gevierd in het Spoorwegmuseum in Utrecht, waar ze urenlang zat te signeren voor de duizenden fans. Een jaar later stierf ze, een enorm oeuvre achterlatend, dat nog steeds hartstochtelijk gelezen wordt.
Boodschap versus verhaal
In al Beckmans boeken zijn haar progressieve maatschappelijke overtuigingen terug te lezen. Ze was overtuigd feminisme en enige tijd betrokken bij Dolle Mina. De trilogie Kinderen van Moeder Aarde gaat over het fictieve land Thule, waar vrouwen de baas zijn. Woede over sociaal onrecht was voor Beckman een geweldige motor voor inspiratie. Ze wilde weliswaar niet opzichtig ‘normatief’ zijn, maar haar personages moesten de lezers wél het goede voorbeeld geven. Vooral de vrouwen, de ‘echte Beckman-meisjes’, zijn vrij en kiezen eigengereid zelf hun levenspad. Zó moest je leven. De Gier schrijft zelfs over een ‘fixatie met stoere, slimme meisjes’. Vrijheid betekende voor Beckman dat je voor jezelf uitmaakt wat je waarden zijn. Wat vind je belangrijk en hoe wil je je gedragen? Dat maakt deze personages sympathiek, maar vaak tot een buitenstaander.
De eigenzinnige Beckman is onder haar collega-auteurs zelf ook een einzelgänger gebleven. Ze was sociaal wat onhandig op bijeenkomsten en haar boeken kregen weinig literaire waardering. Veel critici vonden dat Beckman, door gebrek aan literaire techniek, haar gedachtegoed te weinig subtiel verpakte. De boodschap lag er te dik bovenop. De jonge lezers vonden dat geen enkel probleem. Ze was immens populair onder haar lezers en beantwoordde alle fanmail nauwgezet. Meer dan eens ontving ze brieven van kinderjury’s die boos waren over het oordeel van de volwassenen. Daar was ze blij om. Ze schreef immers voor kinderen en hield van het oprechte van de jeugd. “Daar heb je houvast aan.”
Echt nep
Het thema van de Maand van de Geschiedenis, die net achter ons ligt, was ‘Echt nep’. Het schemergebied tussen feit en fictie is hét toneel van historische romans. Beckmans vertrouwde formule was een fictieve protagonist, die leefde in een historisch correct beschreven omgeving, omringd door mensen die indertijd daadwerkelijk geleefd hebben. Het is een aantrekkelijke vorm, die de lezer het verhaal inzuigt, al kreeg ze wel eens het verwijt dat haar vrouwelijke personages anachronistisch waren. In de loop der tijd leerde ze hoe ze research moest doen, waardoor haar boeken levendiger werden. Centraal bleef haar thematiek: hoe beïnvloedt de geschiedenis het leven van ‘gewone mensen’. Ze liet haar personages avonturen beleven in een onstabiele tijd en in gevaarlijke conflictsituaties. “Dan komen ze in de narigheid en zie je ze zoals ze echt zijn.”
In een biografie moet je naar mijn smaak voorzichtig zijn met fictieve stijlmiddelen. Vivian de Gier houdt zich in haar wetenschappelijke biografie (het is een proefschrift) doorgaans aan de feiten, maar opent soms alinea’s met een fictieve scene waarin Thea Beckman aan het werk gaat of een brief schrijft. Dat is jammer, want het zijn niet de beste alinea’s in het boek. Ze maken Thea Beckman een beetje tuttig en dat was ze nou juist niet, denk ik. Erger is dat De Gier soms voor haar onhandige biografeling in de bres springt. Dan legt ze uit wat Beckman ‘eigenlijk’ bedoeld had met haar tegenstrijdige opmerkingen. Thea Beckman heeft zo’n apologie niet nodig. Soms maakte ze fouten, zoals ieder mens. De Gier zegt terecht dat Beckmans eigengereidheid, een eigenschap die haar ver had gebracht, zich uiteindelijk tegen haar keerde. “Een afwerende en ongenuanceerde houding ten aanzien van kritiek staat groei en ontwikkeling in de weg.” Collega Dolf Verroen dacht dat Beckmans bondige stopwoord ‘Nou en?’ een goede titel voor een van haar boeken zou zijn.
Doorzettingsvermogen
Al lezende groeide mijn bewondering voor de niet-aflatende energie waarmee Thea Beckman aan haar grote oeuvre heeft gewerkt. Een treffend citaat over haar doorzettingsvermogen is:
“Als ik ergens aan begin, dan ga ik er altijd mee door. Ik weet uit ervaring: iets opgeven kost zoveel geestelijke strijd en energie, dat je net zo goed dezelfde energie kunt gebruiken om verder te gaan.”
Ik heb ook bewondering voor de moed van Vivian de Gier die aan dit biografieproject begon. Ze had namelijk amper persoonlijke documenten van Thea Beckman. Geen ongepubliceerde manuscripten, geen dagboeken. Alleen een handvol brieven aan collega schrijfster Ninon Vis, waaruit ze dan ook (te) uitgebreid citeert. Informatie over het gezinsleven haalde ze uit de columns ‘Moederlijke overpeinzingen’. In interviews hield Beckman zich nogal op de vlakte. Ze hield beslist niet van bespiegelingen over autobiografische verbanden tussen haar thematiek en haar eigen leven, zoals mogelijke oorlogstrauma’s. Hoogstens gaf ze toe dat sommige personages naar haar kleinkinderen waren vernoemd.
En eigenlijk was Beckmans leven saai. De Gier noemt haar een ‘antiheld’ en waarschuwt haar lezers al op bladzijde 17: “Geen schandalen, geen uitspattingen, geen getroebleerde geest.” Beckman trouwde, werd moeder en schrijfster, bleef haar hele leven bij dezelfde man die ze liefhad en woonde bijna een halve eeuw in Bunnik. Van ’s ochtends zes tot ’s avonds tien zat ze achter de schrijfmachine of in de boeken. De Gier noemt haar dan ook ‘doodgewoon en bijzonder tegelijk’. Dat gebrek aan persoonlijke bronnen en aan avontuur vult De Gier vervolgens in met uitvoerige beschrijvingen van de ontwikkelingen in de jeugdliteratuur. Bijna een derde van de pagina’s gaan over de geschiedenis van de jeugdliteratuur tussen pakweg 1960 en 2000. Soms is dat debat razend interessant en actueel, zoals de controverse over vermeend racisme in Beckmans kinderboekenweekgeschenk Het wonder van Frieswijck (1991). Het werd een tragisch dieptepunt in haar oeuvre. De bron van de ellende: Beckmans beperkte inzicht in literaire middelen waardoor ze racistisch te interpreteren woorden in de mond van de verteller legt en niet van de historische personages. Maar De Gier neemt wel erg veel ruimte voor deze wetenschappelijke discussies, zeker door alle herhalingen en vooruitwijzingen. Wie een biografie van Thea Beckman oppakt, wil eigenlijk lezen over Dolfs reizen in Middeleeuws Europa en Hasse Simonsdochters avonturen in Kampen. Gelukkig staan al die fijne boeken nog in de boekenkast.
Lees ook het interview met Vivian de Gier op Biografieportaal.
‘Geef me de ruimte’. Het eigenzinnige leven van Thea Beckman
Vivian de Gier
Uitgeverij Balans
ISBN hardcover 9789463823579
ISBN e-book 9789463823982
Verschenen in oktober 2024
Bestelinformatie
Bestel als hardcover bij bol.com (€ 29,99)Bestel als e-book bij bol.com (€ 15,00)
Dag Petra,
Dank voor je bespreking (of misschien moet ik zeggen: boekverslag, zo uitgebreid en gedetailleerd is het stuk)! Kritisch, dat is helemaal prima, maar ik wil graag één ding rechtzetten: je hebt het over ‘fictieve’ passages, en dat suggereert dat ze verzonnen zouden zijn, maar dat is niet zo – dat kán ook niet, in een wetenschappelijke biografie. Ik heb gebruikgemaakt van scènes om Thea en het verhaal te verlevendigen, maar uiteraard zijn die passages op feiten gebaseerd. Of die scènes je aanspreken is natuurlijk een kwestie van smaak – tot nu toe zijn de reacties gelukkig allemaal positief – maar het woord ‘fictief’ roept een verkeerd beeld op.
Nadat ik veel positieve verhalen had gelezen en gehoord in de media over ‘Geef me de ruimte’, de biografie van Thea Beckman, kocht ik dit boek en ik heb het met veel genoegen gelezen. Ik begrijp wel dat schrijfster Vivian de Gier op deze biografie is gepromoveerd en hiervoor een C.C.S Cronestipendium voor literair talent heeft ontvangen!
Mijn verbazing over de weinig enthousiaste recensie van Petra Teunissen is dan ook groot. Door de wijze waarop die is geschreven kan ik mij voorstellen dat menig lezer na het lezen van deze recensie niet staat te popelen om de biografie te gaan lezen. Misschien vond Teunissen deze biografie niet de moeite waard, maar dat zou me verwonderen, gezien alle aanprijzingen in diverse kranten, tijdschriften, radioprogramma’s en van lezers op de sociale media.
Allereerst is het jammer dat de recensent hier in haar lange ‘uittreksel’ veel feitjes en wetenswaardigheden aan elkaar rijgt, ontdaan van hun boeiende context. Bovendien staan er ook vergissingen in, zoals die in het intro, waar wordt gezegd dat Beckman is geplaatst in de context van de jeugdliteratuur van de jaren zeventig en tachtig. Vivian de Gier plaatst Beckman in de historische en literaire context van de acht decennia dat zij leefde en de bijna vijf decennia dat ze schrijfster was. Het boek is vlot en aansprekend geschreven en verrijkt met mooie tijdsbeelden die inzicht geven in de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen in Beckmans tijd.
Opmerkelijk zijn ook een paar stellingen van Teunissen, zoals de bewering dat er sprake zou zijn van ‘fictieve scènes’, terwijl De Gier gewoon doet wat gebruikelijk is: een biografie op basis van feiten een verhalend karakter geven. Ook zou de auteur volgens haar voor Thea Beckman in de bres springen, waar het vooral duiding betreft van Beckmans uitspraken. De recensent laat hierbij onvermeld dat de kritiek op Beckmans werk en stilistische vermogens eveneens aan de orde komt, waardoor het een evenwichtige levensbeschrijving is geworden, die een gedegen beeld geeft van zowel de persoon als de schrijver Thea Beckman en de groei en ontwikkeling van haar schrijverschap.
De slotalinea is wel het meest bizar. Anders dan de recensent stelt, is er weinig merkbaar van ‘een gebrek aan persoonlijke bronnen en aan avontuur’, of van het feit dat Beckmans leven saai zou zijn. Sterker nog, ‘saaie mensen bestaan niet’, schrijft de biografe in haar voorwoord (bladzijde 17): “het levensverhaal van Thea Beckman laat zien dat ook een ‘simpel leven’ – als dat al bestaat – ongelooflijke diepgang, zeggingskracht en betekenis kan hebben.”
Mede door de diverse persoonlijke gesprekken die de biografe voerde met Beckmans kinderen en kleinkinderen, kennissen en oud-collega’s en uitgever krijgt de lezer een goed beeld van Beckmans maatschappelijke, pedagogische en literaire opvattingen. Beckman blijkt een eigenzinnige en intelligente vrouw die, in een tijd waarin dit voor vrouwen alles behalve vanzelfsprekend was, voortvarend en daadkrachtig de ruimte creëerde die ze nodig had om haar dromen met succes na te jagen.
Ook Teunissens bewering dat de interessante beschrijvingen van de ontwikkelingen in de jeugdliteratuur dienen ter invulling van dit vermeende hiaat, valt te betwisten. Thea Beckman heeft als een van de roemrijkste jeugdliteratuurschrijvers haar stempel gedrukt op de naoorlogse jeugdliteratuur. In een biografie van Beckman kan en mag uitvoerige aandacht voor de ontwikkelingen binnen de jeugdliteratuur dan ook niet ontbreken. Vivian de Gier doet dit op zeer toegankelijke wijze, neemt daarbij diverse Beckman-titels onder de loep en laat overige relevante jeugdboekenauteurs de revue passeren.
Jeugdliteratuur doet ertoe, dat maakt dit boek meer dan duidelijk: jeugdboeken leveren een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen in hun groei naar volwassenheid. Door in te gaan op de levensbepalende keuzes waartoe Beckmans boeken haar jonge lezers inspireerden, laat deze biografie dat op een overtuigende wijze zien.
Teunissen eindigt haar recensie met een curieuze stelling: dat lezers die een Thea Beckman biografie ter hand nemen eigenlijk willen lezen over de avonturen die de karakters uit Beckmans boeken beleven. Dat lijkt mij onwaarschijnlijk: een schrijversbiografie is een verhaal over het leven en werk van een auteur, geen literaire analyse van diens werk.
Dat de biografie van Thea Beckman, kennelijk óók uitnodigt Beckmans romans te gaan lezen of herlezen, lijkt mij een positief eindoordeel des te meer te rechtvaardigen.