Carel Willink, een fantastische realist

Eigenlijk hoopt auteur Rémon van Gemeren met zijn biografie Schitterende verontrusting Leven en werk van Carel Willink op een hernieuwde interesse voor zijn hoofdpersoon, ‘dit boegbeeld van de Nederlandse schilderkunst’, te bewerkstelligen. Pas rond zijn tachtigste levensjaar kreeg de kunstenaar eindelijk erkenning, maar nog altijd is zijn werk nauwelijks in de Nederlandse musea te zien, ondanks het feit, zo stelt Van Gemeren, dat het publiek ervan houdt. Daarbij verwijst de auteur naar Kasteel Ruurlo waar topstukken van de schilder wél permanent te zien zijn. Van Gemeren doet een poging om te achterhalen waarom de aangekochte werken bij diverse musea in het depot zijn beland en daar nauwelijks uitkomen, maar tot een eensluidende conclusie komt hij niet. Wel stelt hij vast dat Willinks werk altijd omstreden is geweest.

In de vuistdikke biografie vormt Willinks oeuvre en zijn fabelachtige techniek de rode draad. Twintig jaar lang is Van Gemeren al bekend met het werk van zijn hoofdpersoon. Nu heeft hij zich ook verdiept in de ongrijpbare, gecompliceerde, sfinks-achtige persoonlijkheid van zijn hoofdpersoon en diens turbulente privéleven. Het streven van Van Gemeren was ook, zo stelt de auteur in een slotwoord, om de beeldvorming van soms al een eeuw oud, bij te stellen. Dat is bij mij, na het lezen van het boek, zeker gelukt. Door alle verhalen,die in de jaren zeventig op de pagina Privé van De Telegraaf en de roddelbladen naar buiten kwamen, is dat beeld toch enigszins aangetast. Misschien zou ik het anders moeten formuleren: die verhalen leidden af van waar het werkelijk om ging. Voor mij staat na het lezen van deze biografie vast dat schilderen voor Willink een absolute noodzaak was. Zijn hele leven stond in het teken van de schilderkunst.

Al op zijn achttiende jaar wist Willink dat hij beroemd wilde worden. In een brief aan zijn ouders, gedateerd 17 november 1919 schreef hij: ,,Ik word schilder. ’’ Die stonden in eerste instantie niet te juichen maar legden zich er uiteindelijk toch bij neer. Willink koos niet voor Amsterdam maar voor Berlijn, in het interbellum na Londen en New York de grootste stad ter wereld. Hij legde een schrift aan waarin hij allerhande voorvallen noteerde, een belangrijke bron voor de auteur. Het geeft de lezer een interessant inkijkje in het Berlijn van de jaren twintig, waar het Dadaïsme een bloeitijd doormaakte. In dat schrift kreeg ook de oudste bekende recensie van zijn werk een plek. Die verscheen in de krant Der Weltspiegel. Er waren zes werken van hem te zien tijdens een expositie van de Novembergruppe, een groep van vooral Duitse expressionistische beeldend kunstenaars en architecten. Een citaat: ‘Van de ditmaal deelnemende Hollanders is Van Doesburg constructief, maar hij wordt door zijn landgenoot A. C. Willink ver overtroffen. In de schilderijen van deze kunstenaar zit een eigenaardige filosofische beweging, die zijn vormgeving aan de compositie ontleent. Met zijn kleuren werkt hij economisch en zorgvuldig in balans.’ Het zijn lovende woorden en hij zal er ongetwijfeld mee ingenomen zijn geweest. Over zijn liefdesleven in de hoofdstad is weinig bekend. Er duiken een paar namen van vrouwen op maar die verdwijnen ook weer uit zijn leven. Hij wilde geen gedoe met vrouwen en verliefd zijn. Die afstandelijkheid ontwikkelde zich volgens de auteur al in Berlijn. Lusten leidden hem af. Het ging hem om de creativiteit en het intellectualisme.

Vanuit Berlijn vertrok Willink naar Antwerpen, waar hij ook weer in modernistische kringen terecht kwam, zoals met Jozef Peeters, Michel Seuphor en E. du Perron. Hij keerde in de nazomer van 1923 weer terug naar Amsterdam. Ook daar was zijn werk te zien. In Gebouw Heystee en een maand later bij Kunsthandel Huinck en Scherjon. De auteur volgt de ontwikkeling van Willink op de voet. De schilder was in die begintijd zoekende, schilderde abstract, maar gaf zelf aan dat zijn evolutie naar het realisme begon met ’tekeningen maken naar Klee’. Invloeden van Léger en Giorgio de Chirico zijn in die periode rechtstreeks in zijn werk terug te zien. Ook Picasso inspireerde hem, terwijl hij Mondriaan maar een middelmatige schilder vond. Willink gaat  onverstoorbaar zijn eigen weg en breekt met het abstracte. In plaats daarvan gaat hij realistische objecten schilderen die hij neerzet in decors waarvan altijd een zekere dreiging uitgaat. Alsof de verstilde sfeer ieder moment kan omslaan en kan uitmonden in een catastrofe. Er spreekt een pessimistisch mensbeeld uit, een visie die Willink zijn hele leven lang heeft gehouden. Een éénduidige verklaring voor zijn negativiteit, zijn weerzin jegens mensen, zijn eeuwige dominante behoefte aan afstandelijkheid, ongebondenheid geeft de biograaf niet. In de kern was hij een sombere, angstige man die niets had van een levensgenieter. Hij vond de meeste mensen onbetrouwbaar en kwaadwillig.

Carel Willink tijdens de opening van zijn overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam © Rob Bogaerts / Anefo (cc0)

Noodlotsprofeet

Toen Willink in 1939, twee dagen na de Duitse inval in Polen, het schilderij Simon de pilaarheilige voltooide, ontstond één van de vele mythes die er rond zijn persoon de ronde deden. De schilder werd gezien als de profeet van het noodlot. De auteur ontzenuwt dit verhaal. De werkelijkheid is dat Willink geen voorspellende gaven bezat en nooit iets heeft voelen aankomen. Sterker nog, Willink heeft die gedachte zelf altijd belachelijk gemaakt. Een ander, kwalijker verhaal dat Willink zijn leven lang heeft achtervolgd, betreft zijn houding tegenover de bezetter. Die is na de oorlog in twijfel getrokken. Van Gemeren stelt dat er van samenwerking met de Duitsers nooit sprake is geweest, ondanks het feit dat zijn schilderijen bij de nazi’s in hoog aanzien stonden. Willink had de pech, dat één van zijn werken ooit zonder zijn toestemming is afgebeeld op het nationaalsocialistisch cultureel tijdschrift De Schouw. Er is geen enkele aanwijzing dat de schilder ‘fout’ is geweest, dit in tegenstelling tot zijn collega Pyke Koch, die wel collaboreerde. Willink heeft nooit getekend voor de Kultuurkamer en stond afwijzend tegen de oorlog, die zijn negatieve wereldbeeld alleen maar bevestigde. Wel was hij een te angstig persoon om actief in het verzet te gaan of om onderduikers op te nemen, maar vluchtelingen kregen soms voor één of twee nachten onderdak bij hem en zijn toenmalige vrouw Wilma. Zaken met de vijand deed hij niet. Tijdens de oorlogsjaren kreeg hij van de zaakgelastigde van Hermann Göring twaalfduizend gulden aangeboden voor één van zijn schilderijen, maar hij weigerde het werk aan de bezetter te verkopen. Hij maakte zich er vanaf door te zeggen dat al zijn schilderijen al verkocht waren. 

Na de oorlog raakte zijn werk in diskrediet en ondergesneeuwd door het opkomende Cobra-geweld. Toch bleef Willink zijn beginselen trouw, hoe moeilijk en frustrerend dit ook voor hem moet zijn geweest. In de periode 1945-1960 was de kunstenaar minder zichtbaar. Ook voor zijn biograaf, die aangeeft over minder correspondentie te beschikken. Daardoor is dat deel van de biografie iets taaier om te lezen. Toch vindt in deze periode de eerste grote buitenlandse expositie van Willink plaats in het Palais des Beaux Arts in Brussel, namelijk begin 1951. Een enorme opsteker. Eind jaren vijftig begon de belangstelling voor zijn werk langzaam toe te nemen. Zijn vrouw Wilma, die hem 30 jaar lang door dik en dun had gesteund, maakte die bekendheid niet meer mee. Ze overleed op 25 april 1960 aan de gevolgen van een hersenbloeding. Het was geen hartstochtelijk huwelijk, maar wel harmonieus, stabiel, warm, kalm en respectvol.

De gestage herwaardering ging in de jaren zestig door. Een ijkpunt in de Nederlandse kunstgeschiedenis was de tentoonstelling De bange jaren 30. Neo-realisme in de Nederlandse schilderkunst in het Gemeentemuseum Arnhem in het najaar van 1960. Daarna volgden exposities in Glasgow, Neurenberg en in het najaar 1961 een solotentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Er was veel media-aandacht en Willink was voor het eerst op tv te zien, in het programma Kijk op kunst. Zijn werk verscheen in Openbaar Kunstbezit en werd afgebeeld in schoolboeken.

Mathilde

Dan moet zijn grootste naamsbekendheid nog komen. Dat had alles te maken met zijn turbulente privéleven in de jaren zeventig en tachtig nadat hij Mathilde den Doelder had ontmoet en tegen wil en dank in de glamour- en gossipbladen belandde. De biograaf heeft getracht de relatie zo goed mogelijk te reconstrueren. Hij zegt daar het volgende over:

Het is evenmin eenvoudig om de relatie tussen Willink en Mathilde te omschrijven wanneer het doel is te bepalen wie schuld had, of de meeste schuld had aan de tumultueuze afloop en de akelige nasleep. Het is waarschijnlijk beter niet te denken in termen van schuld, ook al is dat sinds de breuk tussen hen voortdurend gedaan. Beter is het te zoeken naar wat hen in elkander aantrok en wat hen ertoe bracht elkaar los te laten.

Het voert te ver om hier een uitgebreid exposé te geven over deze wederzijdse fascinatie, want van verliefdheid was van beide kanten geen sprake. Wat opvalt is dat het, in tijden waarin grensoverschrijdend gedrag voortdurend centraal staat, ontluisterend is om te lezen hoe de oudere Willink heeft geleden onder het grillige en agressieve gedrag van zijn jongere vrouw Mathilde, die trouwens met enig mededogen door de auteur wordt neergezet. Het is niet de meest verheffende episode uit zijn leven. Hij noemde zijn huwelijksaanzoek aan haar dan ook de grootste fout in zijn leven.

Ook na zijn ontmoeting met Sylvia Quiel blijft Mathilde een constante, storende factor. Ze valt de geliefden lastig, bespiedt de woning vanuit een pand aan de overkant met een verrekijker en gaat het schilderij van Wilma, waaraan Willink zeer gehecht was, met een broodmes te lijf. Willink voelde zich verpletterd door deze brute actie en vreesde in die tijd voor zijn leven, ook omdat Mathilde hem eens met een bijl te lijf ging.

Zijn leven komt in een rustiger vaarwater na haar dood in 1977. Was het moord of zelfmoord? Het blijft een mysterie. Het is, zo stelt Van Gemeren, onmogelijk de kluwen van waar- en onwaarheden te ontwarren. Vast staat dat Mathilde zich steeds meer omringde met duistere vrienden. De prijzen van Willinks werk waren intussen door de hausse aan belangstelling opgedreven tot jaloersmakende hoogte. Willink heeft de heren kunstcritici nauwelijks meer nodig, schreef Paul Haimon in op 5 januari 1974 het Limburgsch Dagblad. ,,Hij is Willink geworden zoals Johan Cruyff nu Cruyff is.’’

Koel, kil en koud

Het werk van Willink heeft altijd tegenstrijdige gevoelens opgeroepen. Een deel van de critici vond het te weinig vernieuwend, sommigen betitelden het als kitsch. Koel, kil en koud waren vaak gebruikte termen in recensies. Er waren felle discussies tussen voor- en tegenstanders. Dat ging zelfs zo ver dat in 1986 het schilderij Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue van Barnett Newman dat in het Stedelijk Museum hing, beschadigd werd door een verwarde ’Willink-fan’. De man ging het doek met een mes te lijf om zijn onvrede te uiten. Er waren ook genoeg andere kunstliefhebbers die zijn werk waardeerden. Onder hen collega Jan Schoonhoven en popzanger Graham Nash. Pas op latere leeftijd, kreeg Willink de erkenning die hij verdiende. Zijn hele leven heeft hij onder die miskenning geleden, al leerde hij er op latere leeftijd mee leven. ,,Je verstaat mijn taal of je verstaat haar niet.’’ Volgens hem was het een kwestie van smaak en onbegrip. Met de term magisch-realisme, die vaak gebruikt werd om zijn werk te duiden, had hij niet zoveel. Hij vond het te veel ‘’hokus-pokus’’. Er was, zo stelde hij, niets magisch aan zijn werk, al plaatste hij zichzelf later in zijn leven voor het gemak soms wel bij de magisch realisten. De omschrijving fantastisch-realisme paste hem beter: realistische objecten geplaatst in een decor dat ontsproten was aan zijn fantasie. Voor hem was het een manier om zich terug te trekken in een wereld die hij mooi vond.

De laatste acht jaren van zijn leven was Willink gelukkig met zijn vierde vrouw Sylvia. Voor het eerst was hij echt verliefd. Ze was zijn veelzijdigste liefde, had het perfecte lichaam en bovenal mooie handen. Eind goed al goed, zou je zeggen, maar bij mij bleef er toch een zeurend gevoel van onbehagen hangen, na de periode Mathilde. Het was een buitengewoon heftige tijd, die als een donkere schaduw over hun prille relatie hing. Ze hebben zich samen aan die negativiteit weten te ontworstelen. Vast staat dat ze een harmonieuze relatie hadden en dat Sylvia heel veel voor Willink heeft betekend.

Wat beklijft is het indrukwekkende beeld van een van de belangrijkste Nederlandse schilders van de 20e eeuw. Een lang en werkzaam leven dat in het teken stond van zijn geliefde schilderkunst. Willink is altijd zijn eigen weg gegaan, dwars tegen de tijdgeest in. Dat is bewonderenswaardig. Van Gemeren, die in de biografie zoveel mogelijk mensen/critici aan het woord laat, voegt daar zelf zo nu en dan een kanttekening aan toe. Het is aan de lezer om deze gecompliceerde persoonlijkheid en zijn werk een plek te geven in de kunstgeschiedenis. Dat het talent van Willink in Nederland niet altijd op waarde is geschat, is een open deur. De biograaf vindt het zelf verbazingwekkend dat het in de interviews met Willink die verschenen zijn, niet vaker over zijn werk is gegaan. Dat manco maakt Van Gemeren in deze biografie meer dan goed.

Schitterende verontrusting. Leven en werk van Carel Willink
Rémon van Gemeren
Boom
ISBN paperback 9789024434961 
Verschenen in oktober 2023

Bestelinformatie

Bestel als paperback bij bol.com (€ 59,90)


Marita de Jong
Marita de Jong
Marita de Jong is journaliste. Ze werkte jarenlang voor NDC Mediagroep en was als redacteur verbonden aan het cultureel opinieblad De Moanne. Tegenwoordig schrijft ze voor De Moanne, de website Fryslân1 en doet ze ondermeer pr werkzaamheden voor Museum Belvédère en Collegium Vocale Fryslân. In 2008 verscheen bij de Afûk haar boek: 14 schilders uit de Belvédère.

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in