‘Jij schrijft voortdurend hetzelfde boek’, was wat sommige collega-schrijvers de Vlaamse auteur Paul de Wispelaere (1928-2016) al bij zijn leven voorhielden. En dat klopte. De Wispelaere wilde niet loslaten, kon dat ook niet. ‘Ik ben heel sterk emotioneel en irrationeel, en dat maakt het mij dan weer onmogelijk om als schrijver in modellen te denken en sterk te formaliseren’, luidde de verklaring waarmee hij zich verdedigde. Zo’n vier jaar na diens overlijden schreef de jonge Vlaamse literatuurwetenschapper Andreas van Rompaey over het leven, maar vooral het werk, van de in Brugge geboren en opgegroeide schrijver.
Het toeval wil dat ik het afgelopen jaar nog eens teruggreep op de vier laatste romans van De Wispelaere, die mij destijds zo ontroerden en later gebundeld werden in Tuin en wereld (1998). Hij was toen al in een andere fase van zijn werk beland en had zich teruggetrokken op het West-Vlaamse land van Maldegem, waar de vooruitgang nietsontziend te keer ging en graafmachines het landschap onophoudelijk pijn deden. Thema’s als de liefde, de menselijke eenzaamheid en de vergankelijkheid waren veel eerder al terug te vinden in de roman Een eiland worden (1963), waarmee Paul de Wispelaere op zijn vijfendertigste debuteerde in de Nederlandstalige letteren. ‘Wij zitten elk op een eiland […] wij zijn niet bestand tegen de tijd,’ stelt daarin hoofdpersoon Filip vast. Maar vooral ook in Brieven uit Nergenshuizen (1986), een briefwisseling tussen een schrijver op leeftijd en een jonge lezeres, en zijn laatste roman En de liefste dingen nog verder (1998) over een oudere schrijver die te horen krijgt dat hij aan een terminale ziekte lijdt, spat de weemoed veelvuldig van het papier.
Bruggen en kloven
Voor alle duidelijkheid: Andreas van Rompaey schreef geen biografie, maar een ‘biografische studie’, waarin hij een beeld heeft willen geven van Paul de Wispelaeres carrière en het – overwegend Vlaamse – literaire veld in de naoorlogse periode. Dat dit bepaald roerige tijden waren blijkt wel uit de talloze initiatieven, samenwerkingen, ruzies en kloven die de Vlaamse letteren in die jaren kenmerkten en die vanuit een Nederlandse context niet altijd even makkelijk te doorgronden zijn. De Wispelaere stond in contact meer zeer uiteenlopende figuren uit het culturele leven in Brugge en de literaire wereld, maakte deel uit van talrijke redacties, commissies en jury’s, en vervulde daarin volgens Van Rompaey voornamelijk de rol van ‘bruggenbouwer’. Deze positieve insteek neemt echter niet weg dat De Wispelaere ook geregeld deel uitmaakte van het geruzie en als katalysator diende bij het sneuvelen van literaire plannen. Vooral de vriendschap met Jef Geeraerts kende evenveel hoogte- als dieptepunten. Hoewel ze het gekissebis steeds weer bijlegden, liep de relatie tussen beiden steeds meer averij op.
Een van de aanleidingen voor de ambivalente houding tegenover De Wispelaere vormde het plagiaatschandaal dat hem lang na zijn debuutroman bleef achtervolgen en hem vanuit verschillende richtingen herhaaldelijk voor de voeten werd geworpen.
Ofschoon tijdschriften als Basia, Dietsche Warande & Belfort, Bok, Yang en Tabula en de projecten van de Brugse cultuurvereniging Raaklijn zelden doordrongen in het Noord-Nederlandse taalgebied, droeg het tijdschrift Diagram onder leiding van de modernist De Wispelaere sterk bij aan de ontwikkeling van de ‘nouveau roman’, waar hij de voornaamste voorvechter van was. Deze beweging kenmerkte zich door het problematiseren van het vertellen en het contrast tussen de objectieve buiten- en subjectieve binnenwereld en gaf aanleiding tot een uitgebreide polemiek. De Franse avant-gardisten hadden, evenals andere moderne schrijvers, een grote invloed op De Wispelaere. Dat leidde onder andere tot essayistische publicaties in De Vlaamse Gids en het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Voor de redactie van het tijdschrift Komma gold de literatuur als een ‘bestaanswijze’, waarvoor elk geschikt materiaal kon worden ingezet. In die context ontstond De Wispelaeres boek Paul-tegenpaul (1970) dat zich kenmerkt door een caleidoscopische structuur en een vergaande vorm van genrevermenging.
Recensent en onderwijsman
Van begin jaren zestig tot eind jaren zeventig recenseerde Paul de Wispelaere in Nederland en Vlaanderen verschenen boeken voor De Vlaamse Gids. Later kwam daar, tot 1980, ook de Haagse krant Het Vaderland bij, waarin hij de opvolger was van Jan Greshoff en waarvoor hij honderden recensies zou schrijven. Lange, theoretische stukken werden in de jaren zestig samengebracht in de bundels Het Perzische tapijt en Met kritisch oog. Als literatuurdocent werd De Wispelaere in de jaren zeventig aangesteld bij de Universitaire Instelling Antwerpen, waar hij in 1979 werd bevorderd tot hoogleraar. In die rol leverde hij een grote bijdrage aan de vernieuwing van het Vlaamse literatuuronderwijs. Samen met Hugo Raes probeerde hij jongeren te interesseren voor literatuur, onder andere door middel van de educatieve bloemlezingen Wereld in teksten in de reeks ‘Manteau Literair Project’ en het tijdschrift Zebra. Tot hij op drieënzestigjarige leeftijd ervoor koos om zich opnieuw te focussen op zijn schrijverschap.
Een apart hoofdstuk vormt de opkomst en ondergang van het Nieuw Wereldtijdschrift (1983-2000), dat een meer internationaal georiënteerde en maatschappelijk betrokken literatuur nastreefde en waarin Paul de Wispelaere vooral samenwerkte met Herman de Coninck. Ondanks de hoge verwachtingen zou het tijdschrift, na diverse pogingen door verschillende uitgevers, uiteindelijk een stille dood sterven.
Nergenshuizen
Het was De Wispelaeres verhuizing van Damme naar het platteland van Maldegem die bij hem de herinneringen opriep aan zijn kinderjaren en hem tegelijk confronteerde met de toenemende aantasting van zijn leefomgeving. Ook als betrokken inwoner zette hij zich actief in voor het milieu door zich in de gemeentepolitiek te mengen. De literaire oogst vormde de ‘Nergenshuizen-trilogie’, waarvan vooral de eerste twee romans – Tussen tuin en wereld (1979) en Mijn huis is nergens meer (1982) – nauw op elkaar aansluiten. Beide boeken werden over het algemeen positief ontvangen, maar sommige recensenten vonden De Wispelaeres bespiegelingen over de economie en ecologie vooral getuigen van naïviteit en simplisme.
Als hoogtepunt van De Wispelaeres oeuvre wordt Het verkoolde alfabet beschouwd, dat in 1992 verscheen in de AP-reeks ‘Privé-domein’. De bedoeling was dat er nog meer autobiografisch werk op zou volgen. Daar kwam ‘door omstandigheden’ echter niets meer van terecht. Voor de schrijver zelf was Het verkoolde alfabet een soort eindpunt. Hij wist niet goed meer welke weg hij hierna nog moest inslaan. Met zijn latere roman En de liefste dingen nog verder slaagde hij er niet in om het eerdere succes te evenaren. Dat ziekte als rode draad fungeerde, werd door Arjan Peters in de Volkskrant evenwel in twijfel getrokken. De schrijver zou zich er volgens de recensent ‘interessant’ mee hebben willen maken, een kwalificatie die leidde tot een tijdelijke schorsing van de Volkskrant-criticus.
Als kroon op zijn literaire carrière kreeg Paul de Wispelaere in 1998 de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren toegekend. Daarop volgden nog enkele andere belangrijke oeuvreprijzen en werd er in Brugge – nog bij zijn leven – gepoogd een straat naar hem te vernoemen. Omdat dit tegen de regels was, bleef het echter bij een ‘Paul de Wispelaere-menu’ in bistro Le Bonheur in Damme.
Ongeneeslijk
In de laatste jaren van zijn leven kreeg De Wispelaere – evenals Hugo Raes – te kampen met geheugenverlies en de ziekte van Parkinson. Nadat hij zich had terugtrokken uit het literaire leven, besloot hij louter nog klassiekers te gaan lezen en wat persoonlijke aantekeningen bij te houden. Van zijn dagboekaantekeningen verscheen tenslotte nog een selectie onder de titel Ik ben ongeneeslijk. Op 2 december 2016 overleed Paul de Wispelaere na een lang ziekbed in zijn woonplaats Maldegem. De berichten over zijn dood bleven in Nederland vrij karig en schaars. De Volkskrant publiceerde een stuk van hun Vlaamse medewerker Paul Depondt, met een begeleidende foto op postzegelformaat. Dat was misschien maar goed ook. Het was namelijk niet Paul de Wispelaere die stond afgebeeld, maar Herman de Coninck.
Andreas Van Rompaey’s boek blijft, afgezien van notenapparaat, bibliografie en de vele afbeeldingen, beperkt tot honderdvijftig pagina’s. Daarmee wordt De Wispelaeres werk echter niet tekort gedaan. Het doet wel veel vragen rijzen naar de levenswandel van de persoon Paul, die de literatuurwetenschapper beperkte tot een kort eerste hoofdstuk, waarin met name de paragraaf ‘Liefdesrelaties’ de brug slaat naar het werk zelf. Wellicht ligt hier nog een mooie opdracht voor een volgende ‘bruggenbouwer’.
Paul de Wispelaere. Bruggenbouwer
Andreas van Rompaey
Zorro-feniks
Verschenen op 24 juli 2020