Iedereen die bijna alles van één favoriete auteur heeft gelezen, alle romans, essays, brieven en dagboeken, kent dat verlangen, denk ik, om passages te herlezen of herinneringen aan uren leesplezier op te halen door middel van een nieuwe studie naar één aspect van leven en werk van het idool. Zo begon ik tenminste aan Orwell’s Roses van Rebecca Solnit (geb. 1961), een Amerikaanse essayiste, die van die hilarische feministische boeken schreef als The Mother of All Questions en Men Explain To Me.
Er is weinig feministisch aan dit boek over de rozen van een man, behalve een terloopse opmerking van Solnit dat George Orwell (1903-1950) als literatuurcriticus geen oog had voor Engelstalige vrouwelijk auteurs. Foei toch, maar ach, welke opvallende figuren waren dat in zijn piekjaren dan wel? Zelfs Wikipedia English weet er maar één te noemen, Virginia Woolf. Margaret Atwood was tien toen Orwell stierf in 1950, Iris Murdoch en Fay Weldon moesten hun eerste roman nog schrijven en andere beroemde schrijfsters moesten nog geboren worden.
Momenten van geluk
Orwell’s Roses stelt aanvankelijk niet teleur in zijn opzet: bekende Orwell-citaten over rozen, narcissen, andere bloemen en bomen komen voorbij, natuurscènes uit de romans, observaties over de jaargetijden in de natuur en Orwells gedweep met pre-industriële landschappen. Het blijft opmerkelijk voor een schrijver die anders loodzware politieke en maatschappelijke onderwerpen aansneed, van het sterven van de armen in smerige ziekenhuizen, het werken in Britse steenkolenmijnen, de moordlust van het Britse imperialisme, de Spaanse burgeroorlog, de Blitz in Londen, het verwoeste Duitsland na de Tweede Wereldoorlog, het totalitaire regime van Stalin.
Ook Solnit ontdekt langzaamaan het geheim hiervan:
‘Orwell did not believe in permanent happiness or the politics that tried to realize it, but he did believe devoutly in moments of delight, even rapture, and he wrote about them often, from his early books to Nineteen Eighty-Four. … In 1944, while living in a London that had been bombed over and over for years, he asked readers if they knew the name of “the weed with a pink flower which grows so profusely on blitzed sites.‘
Bourgeois
Orwell schreef voor linkse tijdschriften zoals de Tribune en zijn lezers namen hem zijn kleine geneugten en verrukking geregeld kwalijk. Hij schreef:
‘De laatste keer dat ik in mijn column bloemen noemde kreeg ik post van een mevrouw die zei dat bloemen bourgeois waren… Is het dan fout om plezier te beleven aan de komst van de lente en andere seizoenswisselingen? Om het preciezer te zeggen: is het politiek verkeerd om erop te wijzen – terwijl wij allen kreunen, of in ieder geval zouden moeten kreunen onder de last van de ketens van het kapitalistische systeem – dat het leven geregeld meer de moeite waard wordt om te leven door het gezang van een merel, een gele iep in oktober of een ander natuurverschijnsel dat geen geld kost en niet beschikt over wat de redacteuren van linkse kranten een link met de klassenstrijd noemen? Ongetwijfeld denken veel mensen zo. Ik weet uit ervaring dat elke positieve verwijzing naar de “Natuur” in een artikel mij weer scheldbrieven zal bezorgen.’
Orwell hield van wel meer ‘foute’ dingen. Hij verzamelde vulgair-grappige ansichtkaarten, hield van 19e-eeuwse Amerikaanse kinderboeken en ‘good bad books’, ouderwetse kitscherige voorwerpen, om nog maar te zwijgen van het comfort van een knus huis, Engelse puddings en zwarte thee. Toen hij tijdens de Spaanse burgeroorlog Barcelona ontvluchtte, was het eerste dat hem gelukkig maakte in Frankrijk: schone lakens.
Moestuin
Alle biografen van Orwell hebben geschreven over zijn liefde voor tuinieren. In het dorp Wallington in het zuiden van Engeland huurde hij van 1936-1947 voor weinig geld een cottage met een tuin en later nog een extra stuk grond om zijn eigen groenten te verbouwen. Hij had er ook kippen (‘wel tweehonderd eieren in twee weken!’) en de geit Muriel die hij zelf melkte. Hij dreef met zijn producten en andere benodigdheden voor de dorpelingen een soort winkeltje dat voor wat extra geld zorgde.
Hier plantte hij ook de fruitbomen en de rozen die al aan het begin van Solnits leven als essayiste haar aandacht trokken door een essay van Orwell uit 1946 getiteld A Good Word for the Vicar of Bray. Zijn essay begint met de beschrijving van een taxusboom op een begraafplaats in Berkshire, daar geplant door een pastoor die het vege lijf redde door tijdens de godsdiensttwisten met alle winden mee te waaien, waardoor hij op zijn plek kon blijven, terwijl anderen het leven lieten of vluchtten. Sindsdien is er een Engels liedje over de Vicar of Bray. ‘Dus alles wat er van hem over is,’ schrijft Orwell, ‘is een komisch liedje én een prachtige boom, waarop generatie na generatie de ogen te ruste kon leggen, wat vast en zeker heeft opgewogen tegen eventuele nare gevolgen van zijn politieke opportunisme.’ Van de vicar hopt Orwell vervolgens naar de laatste koning van Birma (waar Orwell gestationeerd was geweest als imperiaal politieagent). Deze schurk liet tamarindes planten, die voor aangename schaduw zorgden totdat Japanse brandbommen ze in 1942 vernietigden.
Solnit vervolgt: ‘He proposes that “the planting of a tree, especially one of the long-living hardwood trees, is a gift which you can make to posterity at almost no cost and with almost no trouble, and if the tree takes root it will far outlive the visible effect of any of your other actions, good or evil.”
Orwell: ‘Zelfs een appelboom kan wel zo’n honderd jaar oud worden, zodat de Cox die ik in 1936 plantte, wel tot in de eenentwintigste eeuw fruit kan dragen. Een eik of een beuk kan honderden jaren blijven leven en duizenden of tienduizenden doen genieten voordat-ie uiteindelijk tot houten planken wordt verzaagd. Ik probeer niet te suggereren dat je aan al je verplichtingen tegenover de maatschappij kunt voldoen door een privé herbebossingsproject. Toch zou het geen slecht idee zijn om elke keer dat je iets asociaals doet, hiervan aantekening te maken in je dagboek en dan, als het juiste seizoen gekomen is, een eikeltje in de grond te duwen.’
Barnhill
In Orwells antistalinistische satire Animal Farm, die hij in de cottage schreef, leven de dieren onder de knoet van de boer op de Manor Farm in Willingdon. Niet dat Orwell in Wallington al zijn inspiratie moest opdoen, want als kind had hij bij het huis van zijn ouders in Suffolk ook volop kans om buiten te spelen en boerderijdieren te zien.
Zijn andere meesterwerk, 1984, schreef hij grotendeels in Barnhill en in een sanatorium in de Cotswolds waar hij negen maanden voor zijn tuberculose behandeld werd. Barnhill was een groot huis van zijn vriend David Astor op het eiland Jura, onderdeel van de Schotse Hebriden, waar de moestuinen bijna professioneel werden. Zijn zus en een oorlogsveteraan hielpen Orwell bij het vele werk. De moestuinen moesten door afrasteringen worden beschermd tegen de duizenden wilde herten die op het eiland rondzwierven. Door de reisbeperkingen van de coronapandemie kon Solnit er niet heen.
Gelukkig hebben we de andere detailbiografie van Jean-Pierre Martin, met de toepasselijke titel L’autre vie d’Orwell. (Zie mijn recensie).
Martin is een Franse literatuurprofessor die onderzoek deed naar het zelfgekozen exil van romanciers en intellectuelen zoals Arthur Koestler, Ludwig Wittgenstein, Georges Bernanos, Marguerite Yourcenar, Herman Hesse, Robert Louis Stevenson en Thomas Bernhard. Van alle niemandslanden en soms als vestingen verbouwde huizen en eenzame boerderijen waar deze mensen hun toevlucht hadden gezocht, was Orwells Barnhill wel het meest extreme geval, vindt Martin. Je moet nu nog een trein vanaf Londen en twee ferry’s nemen om er te komen, en tot op heden is de kilometerslange weg naar Barnhill niet begaanbaar voor auto’s. Maar Orwell (die een atoomoorlog zag aankomen) vond het een geweldige plek, ook voor Rick, de peuter die hij en zijn vrouw Eileen hadden geadopteerd. Martin ziet het als een onlondens utopia. Het was zo Spartaans dat ondanks de belofte van een goed loon, niemand erheen wilde om de opeenvolgende versiesvan 1984 uit te tikken. Orwell hield er zijn boerderijdagboeken bij, die ik verder iedereen kan afraden, want ze gaan echt bijna uitsluitend over haver, hooi, groenten, aardbeien, bloemen, kippen, een koe, een varken, een paard en de dreiging van hongerige wilde herten. (1) Ook joeg Orwell er op hazen en ging hij vaak vissen. Hij kreeg er toch wel eens bezoek van vrienden en bijvoorbeeld van een jonge communist die later noteerde zich ‘doodverveeld’ te hebben omdat Orwell maar bleef dooremmeren over vogels.
Stalins citroenbomen
Terug naar Orwells rozen. Uiteraard kun je alleen daarover geen dik boek over schrijven en zo is het boek van Solnit iets anders geworden, namelijk tevens een kijkje in haar boekenkast, haar activistische prioriteiten en een reportage over de huidige uitbuiting in de rozenkassen van Colombia, waar op industriële wijze rozen geproduceerd worden voor de Amerikaanse markt (maandloon voor de meerderheid van het personeel rond de 250 US$ per maand, overuren tot zestig per week).
Solnit produceert uiteindelijk iets wat voor Amerikaanse activisten lijkt bedoeld en niet meer voor Europeanen, die al een halve eeuw of nog langer van Orwells proza genieten.
Ik althans zie de noodzaak niet in van hoofdstukjes over Tina Modotti, een fotografe die de eerste beroemde sensuele foto van rozen maakte, maar verder vooral de geschiedenis is ingegaan als nooit bekeerde stalinist, laat staan dat ik veel interesse had voor haar vriend, een killer van de Russische geheime dienst NKVD.
Orwell mag ook belangstelling hebben gehad voor Trofim Lysenko, de genetica-expert die mensen in de Sovjet-Unie van alles probeerde wijs te maken over de maakbaarheid van planten (‘wheat can become rye’, noteerde Orwell als een van zijn sprookjes), maar moest er daarom ook een hoofdstuk komen over Stalin, die Lysenko door dik en dun verdedigde, wetenschappelijke dissidenten liet executeren en zelf zonder succes citroenbomen bij Moskou probeerde te kweken?
En wat moeten we met al die Wikipedia-achtige stukken over hoe steenkool is ontstaan, hoe de evolutie van bloemen gelijk opging met die van vogels en zoogdieren, over een gigantisch rhizome-woud in Utah, over de namen voor nieuwe rozensoorten, over de symboliek van rozen? Op zeker moment vreesde ik dat Solnits verhaal over de opiumhandel van Orwells vader zou leiden tot een beschouwing over de Taliban en hun moestuinen in Afghanistan. Alles werd mogelijk. Waarom ook die hoofdstukjes over de bloemenjurken van modeontwerper Ralph Lauren, de droefenis van de Afro-Amerikaanse schrijfster Jamaica Kincaid die betreurt niet te weten hoe bloemen en planten in Afrika heten? Alleen de nog steeds bestaande bomen die Mary Ellen Pleasant in San Francisco plantte, geboren in 1812 als kind van tot slaaf gemaakten, past echt bij het thema van Orwell’s roses.
En dan is er nog die op zich leerzame misser van Solnit om Orwells enthousiasme over Engelse landschappen in te bedden in de ideologie van de Britse aristocratie. Die zou, in tegenstelling tot Franse aristocraten, dol als die waren op mathematische, rationalistische tuinen die het Verlichtingsidee van de maakbare natuur uitdrukken, de voorkeur hebben gegeven aan de aanleg van tuinen en parken die ogen als natuurlijke natuur, het bekende meertje met wat treurwilgen, plekken vol wilde hyacinten, rommelig groeiende rododendrons. Dit om visueel te benadrukken dat de rol van de feodale adel een natuurlijke rol was, zo niet van God gegeven, dan toch van de biologie. Orwell mag bevooroordeeld naar Engelse landschappen gekeken hebben, maar die bestaan toch voor het grootste deel niet uit tuinen en parken? Zijn moestuinen hadden meer uit te staan met het harde boerenbestaan en ook boeren verheugden zich, voor de komst van kapitalistische pesticiden, in de schoonheid van wilde bloemen in de velden en klimrozen langs de muren van hun cottages.
Zeker weten, Orwell was een kind van zijn tijd en toch ook weer niet, hij was een conservatieve ‘Tory anarchist’ zoals hij zichzelf noemde, hoewel tot aan zijn laatste snik ook zelfbenoemd ‘democratisch socialist’. Met utopische tuinen dus.
(1) Orwell & dieren vormt het eerste hoofdstuk in een andere pas verschenen deelbiografie van Douglas Kerr, Orwell & Empire, een studie die ’the powerful oriental dimension in George Orwell’s work’ op de voorgrond plaatst. Orwell werd geboren in India, waar zijn vader een soort opzichter was van de verbouw van papavers voor het lucratieve opium dat naar China werd geëxporteerd. Hij groeide later op in Engeland maar ging naar Birma om er voor de Britse politie te werken, verslingerd als hij was aan ‘all things oriental‘. Kerr schrijft over zijn boek: ‘… my aim is to show how Orwell struggled all his life, and not with complete success, to exorcise the Orientalism (in Edward Said’s sense) which came with his Anglo-Indian patrimony.
Orwell’s roses
Rebecca Solnit
Granta Books
ISBN 9781783785520 (paperback)
Verschenen in juli 2022
Orwell & Empire
Douglas Kerr
Oxford University Press
ISBN 978-0192864093 (gebonden)
Verschenen in oktober 2022