Tot en met 29 augustus 2021 organiseert het Rijksmuseum een tentoonstelling over de betrokkenheid van Nederland bij de slavernijhandel van de zeventiende tot en met de negentiende eeuw. Als uitvloeisel van de tentoonstelling heeft het Rijksmuseum extra tekstbordjes geplaatst bij 77 objecten in de vaste collectie die ‘een relatie hebben met de slavernij’. Ook bij het portret van Alexander Gogel wordt op een tekstbordje informatie gegeven over deze ‘relatie’. Daarbij is mijn dissertatie gebruikt, een politieke biografie van Gogel.
Waar gaat het concreet om? Gogel was na enkele jaren bewindsman van Financiën te zijn geweest in 1803 tijdelijk weer actief in zijn Amsterdamse handelshuis en nam toen een hypothecaire lening over, die was verstrekt aan enkele plantagehouders in Berbice. Het was zijn bedoeling deze lening te financieren door obligaties uit te zetten, dat lukte maar ten dele, doordat er opnieuw oorlog met Engeland uitbrak en Berbice in Engelse handen kwam. Al met al leed hij een zwaar verlies op de leningtransactie, blijkt uit een brief van Gogel aan koning Lodewijk Napoleon Hij heeft het dan ook bij deze ene transactie gelaten. In 1806, toen hij weer minister was en langdurig in Parijs verbleef voor onderhandelingen met de Fransen, kreeg hij van zijn zaakwaarnemers het bericht dat de de compagnon van plantagehouder Broekener, ene Temminck, ‘een Neger heeft laten doodslaan en andere zodanig mishandelt dat zij niet kunnen werken’. Broekener was verontwaardigd en had ook nog opgemerkt dat zijn compagnon uit de kolonie was gevlucht en dat hij niets meer met Temminck te maken wilde hebben. Of en hoe Gogel heeft gereageerd is niet bekend.
Het Rijksmuseum kwam op basis van de informatie in mijn dissertatie tot de volgende tekst:
‘Isaac Gogel gaf via zijn handelshuis een lening aan eigenaren van de plantages Nooitgedacht, Vrede en Vriendschap en De Goudmijn in Berbice (hedendaags Guyana), een particuliere Nederlandse kolonie aan de noordkust van Zuid-Amerika. De plantagehouder van Nooitgedacht hield Gogel op de hoogte van het reilen en zeilen op de plantage. Zijn compagnon had een van de tot slaaf gemaakte mensen laten doden en ‘andere zodanig mishandelt dat zij niet kunnen werken!’ Deze informatie weerhield Gogel er niet van om in de plantage te blijven investeren.’
Omdat ik de tekst tendentieus en onjuist vond en omdat er informatie ontleend was aan mijn boek, schreef ik hierover op 26 mei een brief aan de verantwoordelijke conservator, later werden nog een andere conservator en de directeur bij het onderwerp betrokken. Ik maakte er geen punt van dat met het extra tekstbordje de ‘relatie van Gogel met de slavernij’ meer aandacht kreeg dan zijn activiteiten als bewindsman van Financiën en als oprichter van de Nationale Konstgallery, de voorloper van het Rijksmuseum. Het bordje was nu eenmaal een uitvloeisel van de slavernijtentoonstelling. Wel wees ik erop dat slechts een gedeelte van de passage in mijn boek over het bericht van de plantagehouder was weergegeven. Niet vermeld werd op het tekstbordje dat de plantagehouder verontwaardigd was, dat de compagnon was gevlucht, en dat de plantagehouder niets meer met de compagnon te maken wilde hebben. Door dat weg te laten kreeg het bericht een heel andere lading. Vervolgens kritiseerde ik de suggestie dat Gogel geen probleem zou hebben gehad met de gewelddadigheden, omdat deze informatie hem er niet van zou hebben weerhouden te blijven investeren. Dat was sowieso onjuist, omdat Gogel het bij de ene transactie van 1803 had gelaten.
Ik deed enkele concrete tekstvoorstellen, waarbij vervolgens over deze simpele tekst van ca. 100 woorden een correspondentie op gang kwam, waarbij ik eerst ontwijkende opmerkingen ontving en ten slotte een afwijzend reactie. Mijn tekstvoorstellen zouden niet ‘bij de uitgangspunten van de tentoonstelling passen’.
Na de afwijzing zette ik op 13 juni een kritische blog op de sociale media. Een dag later ontving ik een mailbericht van het Rijksmuseum, dat de zin over de voortzetting van de investeringen geschrapt was. De tekst zou daarmee gaan luiden:
‘Isaac Gogel gaf via zijn handelshuis een lening aan eigenaren van de plantages Nooitgedacht, Vrede en Vriendschap en De Goudmijn in Berbice (hedendaags Guyana), een particuliere Nederlandse kolonie aan de noordkust van Zuid-Amerika. De plantagehouder van Nooitgedacht hield Gogel op de hoogte van het reilen en zeilen op de plantage. Zijn compagnon had een van de tot slaaf gemaakte mensen laten doden en ‘andere zodanig mishandelt dat zij niet kunnen werken!’ Hoe Gogel op dit bericht reageerde, is niet bekend.’
Ik tekende opnieuw bezwaar aan en formuleerde andermaal een concreet tekstvoorstel, waarbij ik zo dicht mogelijk aansloot bij de woordkeuze van het Rijksmuseum (‘tot slaaf gemaakte mensen’).
‘Alexander Gogels handelshuis verstrekte een lening aan een tweetal plantagehouders in Berbice (hedendaags Guyana), een kolonie aan de noordkust van Zuid-Amerika. De ene plantagehouder meldde Gogel op een bepaald moment dat zijn compagnon één van de tot slaaf gemaakte mensen had laten doden en ‘andere zodanig mishandelt dat zij niet kunnen werken!’ De plantagehouder was verontwaardigd, de compagnon was uit de kolonie gevlucht en de plantagehouder wilde niets meer met hem te maken hebben. Hoe Gogel reageerde is niet bekend. In elk geval hield hij het bij deze ene lening, waarop hij financieel een ‘zeer zwaar verlies’ zou lijden.
Daarop heb ik van het Rijksmuseum het bericht ontvangen, dat men ‘na zorgvuldig nadenken en overleg’ de voorkeur blijft geven aan de eigen tekst. Mijn opmerkingen over de verontwaardiging van de plantagehouder, de vlucht van de compagnon uit de kolonie, en over het feit dat Gogel het hield bij één lening en daarop een fors verlies had geleden vindt het RM vanuit het oogpunt van de tentoonstelling niet relevant dan wel ‘minder interessant’.
Mijn laatste woord is dat ik de huidige RM-tekst tendentieus vind en dat ik de door mij toegevoegde opmerkingen wel degelijk relevant vind voor een tekstbordje, getiteld ‘Gogel en de slavernij’, geplaatst bij een portret van Gogel in de vaste collectie. Bovendien dragen de opmerkingen bij aan een completer inzicht in de slavernij. Kortom, ik vind de opstelling van het Rijksmuseum onbegrijpelijk.