Eind 2022 was het kerkje van het Groningse Fransum het decor voor de boekpresentatie van Aan rozen denk ik in de winter. Dit was de uitgelezen plek voor de presentatie van de biografie over het leven van C.O. Jellema (1936-2003), aangezien het eeuwenoude kerkje de inspiratie vormde voor een gelijknamig gedicht van Jellema over zijn geloofsbelevenis. Rond de dichter, vertaler en essayist ontstond tijdens zijn leven het beeld van een romantische ziel, die teruggetrokken leefde op het platteland van Groningen. In de biografie over het leven en werk van Jellema laat Gerben Wynia zien dat dit beeld niet overeenstemt met de werkelijkheid, aangezien Jellema vele contacten had in de literaire wereld en zich ook actief opstelde als essayist, spreker én recensent met een vlijmscherpe pen. De dichter is al twee decennia geleden overleden, maar zijn gedichten zijn nog steeds een inspiratiebron voor dichters van de huidige generatie, zoals Ellen Deckwitz en Pim te Bokkel.
De neerlandicus Gerben Wynia (1958) beheert als literair erfgenaam de nalatenschap van C.O. Jellema. Wynia leerde de dichter persoonlijk kennen in 1986 toen hij hem benaderde met een verzoek een gedicht te vertalen. Dit was het begin van een hechte vriendschap. Na het overlijden van Jellema bezorgde Wynia het verzameld werk en een keuze uit diens dagboeken. Wynia had voor zijn biografie vele bronnen waaruit hij kon putten. Zo waren de dagboeken van Jellema bewaard gebleven, die hij vanaf zijn vierentwintigste had bijgehouden in een poging bewust te leven en daarvan verslag te doen. Wynia had daarnaast de beschikking over brieven, lezingen en interviews. Ook heeft hij contact gezocht met bekenden van Jellema, die hem meer konden vertellen over hun relatie met de dichter. De vriendschap van Wynia met Jellema komt in de biografie niet expliciet aan de orde, maar vindt volgens Wynia haar weerslag in het gekozen perspectief en de door hem geselecteerde bronnen.
Worstelen met zichzelf en de wereld
Al jong was Cor Jellema, zoon van een dominee, geobsedeerd door de dood. Hij had een diep innerlijk gevoelsleven en voelde zich geremd in zijn gedrag. Zijn lerares Duits op het gymnasium typeerde hem als een egel; kwetsbaar maar naar buiten toe afwerend. Daarnaast had hij in zijn jeugd te kampen met een slechte gezondheid. Om te herstellen van longtuberculose verbleef hij op de boerderij van zijn grootouders in Groningen en daar schreef hij op negenjarige leeftijd zijn eerste versje over dansende sneeuwvlokken. Hij nam zijn pogingen om poëzie te schrijven uiterst serieus en verzamelde zijn gedichten in schriften.
Voor Jellema was zijn studententijd de moeilijkste periode van zijn leven. Hij studeerde in Amsterdam een korte tijd rechten en kunstgeschiedenis en stapte daarna over op theologie. Aan de Universiteit van Utrecht rondde hij uiteindelijk zijn studie Duits af. Als jongvolwassene worstelde hij met zijn homoseksualiteit. Een gesprek met zijn ouders over zijn anders-zijn was voor hem ondenkbaar, aangezien in huize Jellema homoseksualiteit niet bestond. Ook in de maatschappij was homoseksualiteit, de homo-emancipatie van de jaren zestig ten spijt, nog allerminst geaccepteerd. Voor Jellema zorgde dit voor veel relatieproblemen. Hij zag zijn homoseksualiteit als een bron van moeilijkheden, die hij moest overwinnen door een huwelijk aan te gaan zonder hartstocht. Tot drie keer toe begon hij een relatie met een vrouw, terwijl hij in dezelfde periode leed aan verliefdheden op mannen.
Debuut als dichter
De vrouwen in zijn leven vervulden een belangrijke rol in zijn dichterschap. Zoals Sunya des Tombes, met wie hij een jaar lang een serieuze liefdesrelatie had. Deze studente Duits gaf hem moed en zelfvertrouwen om zijn gedichten te publiceren. Ze hielp hem bij het sorteren, uittikken en versturen van zijn gedichten aan uitgevers en tijdschriftredacties. Jellema debuteerde dankzij haar inzet in 1960 in het literaire tijdschrift De Gids. Redacteur van De Gids en dichter Bert Voeten bemiddelde vervolgens voor Jellema bij uitgeverij Querido, die na een eerdere afwijzing de gedichten wilde publiceren.
Opvallend is hoeveel moeite het Jellema kostte om zijn literaire werk te publiceren, ook in latere fasen van zijn literaire loopbaan. Zo pakte een koerswijziging van uitgeverij Querido voor zijn dichterschap in de jaren zeventig negatief uit en werden zijn tweede en derde bundel geweigerd door deze uitgeverij. Ook de redacties van de literaire tijdschriften Maatstaf en De Gids wezen zijn gedichten af. Pogingen om korte verhalen en een toneelstuk te schrijven waren onsuccesvol. Het duurde lang voordat Jellema zijn eigen stem als dichter had gevonden. Zijn poëzie leek lange tijd uit de mode en sloot niet aan bij de literaire stromingen van die tijd met de experimentele dichters van Vijftig en de nieuw-realistische poëzie van Barbarber.
Met zijn activiteiten om naast het dichten in een levensonderhoud te voorzien, ging het in eerste instantie voorspoediger. De afronding van zijn studie combineerde Jellema met een deeltijdaanstelling als docent Duits in het middelbaar onderwijs. Na zijn afstuderen kon hij beginnen in een betrekking als wetenschappelijk medewerker aan de Rijksuniversiteit Groningen en vertrok hij naar het Hoge Noorden, waar hij ruim dertig jaar eerder was geboren. De passages in de biografie waarin zijn wetenschappelijke arbeid wordt beschreven, zijn hilarisch. Samen met twee andere universitaire medewerkers werkte Jellema onder primitieve omstandigheden op een zolderverdieping met uitzicht op het Groningse Academiegebouw. Hij gaf colleges en werkte aan een onderzoek dat door de directeur van het instituut was bepaald. Promoveren moest hij echter in zijn eigen tijd doen. Hij bleek geen productieve wetenschapper en zijn wetenschappelijk werk bleef achter bij zijn literaire bezigheden. Pogingen om aan een proefschrift te beginnen, strandden in de loop van de jaren. Toch bleef hij tot zijn tweeënvijftigste jaar werkzaam bij de Vakgroep Duitse taal- en letterkunde, waarna hij met vervroegd pensioen ging en naar het Groningse platteland verhuisde.
Doorbraak
Tien jaar na zijn debuut publiceerde Jellema zijn tweede bundel bij een kleine uitgeverij zonder literair prestige en de bundel bleef nagenoeg onopgemerkt door de kritiek. Zijn literaire loopbaan kreeg in de loop van de jaren zeventig een positieve wending door het vriendschappelijke contact met Tom van Deel, die als recensent, dichter, jurylid, bloemlezer, essayist en redacteur van het toonaangevende literaire tijdschrift De Revisor door Wynia wordt getypeerd als een spin in het web. Van Deel adviseerde Jellema om contact op te nemen met Jan Kuijper van Querido en dat pakte positief uit. Querido wilde weer werk van hem uitgeven en Kuijper zou tot Jellema’s overlijden diens redacteur blijven.
De publicatie van zijn bundel De schaar van het vergeten betekende twintig jaar na zijn debuut een doorbraak in zijn ontwikkeling als dichter. Voor het eerst bespraken invloedrijke critici zijn werk en de verkoopcijfers waren voor een dichtbundel ook boven verwachting. De schaar van het vergeten kwam opnieuw in de aandacht in 1983 na publicatie van de volgende bundel, De toren van Snelson. Deze werd besproken door vooraanstaande critici als Wiel Kusters, die de toon zetten voor de receptie van zijn werk in de daaropvolgende decennia. In 1984 werd de Herman Gorterprijs toegekend aan De toren van Snelson en vanaf dat moment telde Jellema, volgens recensent en dichter Rob Schouten, helemaal mee in de literatuur. De jury noemde hem een dichter in de symbolische traditie. In het dankwoord bracht Jellema zijn literatuuropvattingen en de rol van poëzie in zijn leven onder woorden en noemde hij het schrijven van gedichten een poging om zelftwijfel te overwinnen. In interviews, die volgden op deze toekenning, ging hij weliswaar vol zelfvertrouwen in op vragen over zijn poëticale en levensbeschouwelijke opvattingen, maar had hij moeite met vragen van persoonlijke aard.
Dichter en aap
Wie zich wil verdiepen in de poëzie van C.O. Jellema heeft met de biografie goud in handen. Het sterkste aspect van de biografie is de verbinding tussen de gebeurtenissen in het leven van Jellema en zijn gedichten, die in de lopende tekst zijn opgenomen. Vooral in het eerste deel over de jeugdjaren, die een levenslange inspiratiebron voor zijn gedichten vormden, werkt dit bijzonder goed. Het geeft duiding aan de gedichten en plaatst het literaire werk in een historisch-biografisch kader.
Wynia presenteert het leven van Jellema aan de hand van thema’s. Per hoofdstuk verspringt het perspectief van zijn privéleven naar zijn literaire ambities en zijn wetenschappelijke loopbaan. Dit leidt onvermijdelijk tot overlappingen. Zo wordt zijn relatie met Sunya des Tombes eerst belicht in het verhaal over zijn worstelingen met zijn homoseksualiteit, waarna zij opnieuw wordt geïntroduceerd in het hoofdstuk over de debuutjaren en haar rol als intermediair bij het debuut van Jellema. Verwarrend wordt het als Wynia eerst het overlijden van Jellema’s vader beschrijft, waarna hij beschrijft hoe de vader reageerde op het verbreken van de relatie met Sunya. Daarbij lijkt Wynia in het begin de touwtjes wat te strak in handen te willen houden door het storende gebruik van opmerkingen als ‘zoals gezegd’ en ‘zoals eerder verhaald’.
De bronnen laten verschillende kanten van Jellema zien en niet zelden spreken zij elkaar tegen. In zijn dagboeken reflecteerde hij op zijn leven en deze zelfobservaties geven blijk van veel onzekerheid. Uit zijn dagboeken komt de dichter naar voren als een tobberige man, ‘een twijfelziel’ zoals hij zichzelf omschreef. Uit zijn correspondentie met literaire vakgenoten en uitgevers blijkt een andere kant. Daarin laat hij zichzelf zien als iemand die strategisch stappen zette en optrad als een onderhandelaar. De biograaf interpreteert de dagboeken en andere persoonlijke geschriften uit de nalatenschap en toetst zijn bevindingen aan de indrukken van bekenden.
In de loop van de biografie wordt Wynia iets losser en bekijkt hij Jellema afstandelijker, wat de leesbaarheid ten goede komt. Een pareltje in de biografie is de passage waarin Wynia de voorvallen rond een geschilderd portret van Jellema en zijn partner Hans Stolp beschrijft. Bevriend kunstenaar Matthijs Röling krijgt de opdracht om het stel op doek vast te leggen, maar Stolp is ontevreden over het resultaat. Wynia beschrijft niet alleen het voorval, maar duidt daarbij ook hun relatie en de hautaine houding van Jellema als gevolg van zijn opvoeding. Het schilderij werd op verzoek van Jellema uiteindelijk gedeeltelijk overgeschilderd, waarbij Röling de lege plek van Stolp opvulde met de afbeelding van een gehurkte aap, en het inspireerde Jellema tot het sonnet Dichter en aap.
De biografie, waarop Wynia in het voorjaar van 2022 promoveerde, vraagt van de lezer het nodige uithoudingsvermogen. De wetenschappelijke studie is topzwaar door al het materiaal dat Wynia tot zijn beschikking had en door de secure en uitgebreide wijze waarop Wynia citeert uit zijn bronnen. De biograaf geeft een minutieuze weergave van Jellema’s levensloop. Het is bewonderenswaardig hoe hij dit volhoudt voor zowel de literaire als de persoonlijke en academische kanten van het leven van Jellema. Dat hij daarbij soms zijn scherpe blik even laat vertroebelen is hem vergeven. Zo is het mij als lezer een raadsel hoe Jellema, overleden in maart 2003, volgens de herinneringen van een vriendin, die zij aan Wynia in een e-mail in 2017 toevertrouwde, kan hebben genoten van de film Brokeback Mountain, die pas in januari 2006 in de Nederlandse bioscopen te zien was.
Aan rozen denk ik in de winter. C.O. Jellema 1936-2003
Gerben Wynia
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021469775
Verschenen december 2022
Bestelinformatie
Bestel als hardcover bij bol.com (€ 45,00)