Als je gaat dromen over het boek dat je aan het lezen bent en je doet dat niet één keer maar een paar dagen achtereen, wat zegt dat dan over het boek? Het is een vraag die ik mij stel terwijl ik bezig ben met de laatste vijftig pagina’s van Onno Bloms biografie van Jan Wolkers, Het litteken van de dood. Als er zoveel over een boek gezegd en geschreven wordt, lijken clichés onvermijdelijk, maar niet minder waar. ‘Ik las het als een trein’, schreef Rob Schouten in Trouw. Daar ben ik het volmondig mee eens, al verwordt in mijn droom het soms complexe familieleven van Wolkers zelfs tot een rollercoaster (om nog maar een stoplap te plaatsen). Het verhaal duizelt me, maar dat zegt absoluut niets over de heldere en feitelijke wijze waarop Blom het bijna duizend pagina’s tellende levensverhaal op papier heeft gezet. Nadrukkelijk zonder psychologisering en historische context. Ik wijt mijn nachtelijke duizelingen dan ook aan het feit dat het boek, met alle ontembare levensdrift van Wolkers – en niet in de laatste plaats de expliciete seksscenes – op zijn minst opwindend is. Mij zijn relaties duidelijk geworden waarvan ik, ondanks dat ik vrijwel het complete oeuvre van Wolkers vanaf de middelbare school heb gelezen, plus het meeste van wat er daarna over hem verscheen, totaal geen weet had. Een bevriende vormgever groeide in de jaren vijftig op in de Amsterdamse Zomerdijkstraat en speelde met Wolkers twee oudste zonen. We hebben het er meermalen over gehad, maar nooit kon hij een kijkje achter Wolkers’ voordeur geven, waar het familie- en hoogst actieve seksleven van de – toen nog – beeldhouwer gescheiden werd door een afgesloten tussendeur.
Goed opletten
Wolkers was als schrijver een icoon en zijn werk vertoonde talloze autobiografische trekken, maar waar het een precies in het ander overging bleef toch grotendeels giswerk. Ook fabuleren was de schrijver tenslotte niet helemaal vreemd. Onno Blom heeft de lasnaden tussen feit en fictie uiterst minutieus onder de loep genomen, maar er in zijn biografie ook een vorm aan gegeven waarin deze zorgvuldig zijn gepolijst. Zo mooi, dat leven en werk weer vloeiend in elkaar overlopen. Het staat er allemaal, maar je moet als lezer wel goed opletten waar precies de aanhalingstekens beginnen en weer ophouden. Geregeld moest ik een passage teruglezen omdat ik niet meer wist of ik Blom las, of Wolkers werd geciteerd.
Een klein voorbeeld: op pagina 930 gaat het over Wolkers beeldhouwwerk ter nagedachtenis aan de Watersnoodramp. Blom geeft een beschrijving van het aanvankelijke glazen ontwerp, maar zet die in de tweede zin voort in een quote van de maker zelf. De passage leest zo soepel dat ik het aanhalingsteken over het hoofd zie, waardoor ik mij enkele regels verder verbaas over de uitspraak dat het ontwerp ‘terecht’ werd afgewezen. Pas als ik aan het eind van de alinea lees dat een monument een symbool moet zijn en geen hete tranen ontlokker, neem ik de afsluitende noot waar en weet ik dat ik een citaat van Wolkers las uit een toespraak bij de opening van glasatelier Van Tetterode. Het is een opmaakkwestie. Over het algemeen geldt dat in biografieën langere citaten – en al helemaal als die uit het werk zelf voortkomen – op de pagina inspringen. Als dat in Het litteken van de dood was gebeurd, zou ook beter zichtbaar worden hoeveel er aan het oeuvre van Wolkers (waaronder ook de gepubliceerde dagboeken) is onttrokken. Het materiaal van de man is in grote mate aanwezig. Tegelijk kan ik mij voorstellen wat het argument is geweest om dat niet te doen. Blom heeft al deze functionele, maar soms toch te lange, passages uiterst vakkundig ingepast, wat op de meeste plaatsen de vaart van het verhaal ten goede komt.
Psychologiseren
Natuurlijk ontkwam ik er niet aan om ook de recensies in de Volkskrant en NRC Handelsblad te lezen, waarin de behoefte aan meer duiding van de biograaf ter sprake kwam. Dat de psycholoog Blom in het boek niet uit de verf komt, stoort mij echter in het geheel niet. Ik behoor zelf als biograaf ook niet tot die diepgravers in het gevoelsleven van mijn held. Ik heb mij altijd beter thuis gevoeld bij een biograaf als Wim Hazeu, die zichzelf ooit typeerde als een ‘feitenbiograaf’: dit is het leven en dit is het werk. ‘De lezer kan soms meer eenheid vragen dan op basis van de bronnen is gerechtvaardigd’, stelde hij destijds in zijn Slauerhoff-biografie. Psychologie van de koude grond is iets om je als biograaf verre van te houden, en dat doet Blom dan ook, al ging het hem er wel om door te dringen tot de kunstenaarsziel. Ook aan uitweidingen over de tijdgeest zei de biograaf in zijn inleiding geen behoefte te hebben. Ik heb dat niet gemist. Wie veel schrijversbiografiën over de twintigste eeuw heeft gelezen, kan zich die ankerpunten in de tijd wel voorstellen, behalve misschien op één punt. Ik Jan Cremer deed in 1964 veel stof opwaaien, Jef Geeraerts Ganggreen-cyclus verscheen nog een paar jaar later, maar wat waren we in de Nederlandse literatuur begin jaren zestig – Serpetina’s petticoat verscheen in 1961, Kort Amerikaans een jaar later – eigenlijk gewend aan boeken waarin seks onomwonden uit de doeken werd gedaan? Voor mij had Blom die context wel wat ruimer mogen schetsen.
Uit één stuk
Een ander punt waar recensenten een zaak van maken is dat door het gebrek aan duiding de zelfmythologisering van Wolkers in stand blijft. Als Wolkers zijn romans leefde en omgekeerd van zijn leven werk maakte, dan wordt het als biograaf verrekt lastig om de vervlechting van die twee te ontrafelen. Het was een leven en werk uit één stuk. Pas in de epiloog wordt van duiding iets zichtbaar. ‘In zijn werk heeft hij het leven willen bezweren’, schrijft Blom. Hoewel Terug naar Oestgeest zijn enige zelfverklaarde autobiografische roman was geweest, had Wolkers ook daar aangegeven dat elke gelijkenis met bestaande personen op toeval berusten. Hij had ingestemd met wat C. Buddingh’ er in een recensie over had geschreven: het was geen feitelijk kroniek, maar eerder een visioen. En dat stond volgens Wolkers soms dichter bij de werkelijkheid dan een documentaire-achtige benadering. Immers: in de verheviging werd de werkelijkheid sterker.
Het litteken van de dood had mijns inziens wel een slag dunner gekund, maar ongetwijfeld is hier rekening gehouden met de omvang van de reeds verschenen biografieën van die andere twee van ‘de grote vier’. Waar Nop Maes drie delen nodig had voor Reve, splitste het leven en werk van Hermans zich bij Otterspeer in twee kloeke boeken. Onno Blom doet daar met dit werk uit één stuk echter nauwelijks voor onder. Bovendien is er nog een luxe editie verschenen, waaraan nog een zogeheten beeldboek over het leven en werk van Wolkers is toegevoegd. De vraag is dan ook welke bouwstenen Robbert Ammerlaan ter hand zal nemen om zijn monument voor Harry Mulisch op te richten.
Wisselende combinaties
Terug naar Wolkers. In mijn boekenkast springen – ondanks de verbleking die ondertussen is opgetreden – de boeken van Wolkers nog altijd nadrukkelijk in het oog. Dat is te danken aan de kleurrijke omslagontwerpen van Jan Vermeulen, met wie de schrijver heel goed bevriend was. Vermeulens laatste echtgenote Marloes Bervoets, die nog altijd in de pastorie in Slijk-Ewijk woont, heeft me daar een paar jaar geleden al eens over verteld. Dat in die vriendschap, tussen de beide Jannen en hun vrouwen ook zoveel intieme momenten – en ook in wisselende combinaties – werden gedeeld, kwam natuurlijk niet ter sprake. Zo werd mij nu ook pas duidelijk waarom de (latere) schrijfster Rosita Steenbeek altijd al opdook in fotoboeken over Wolkers. Ook hier kende de vriendschap nauwelijks grenzen en werden op Texel zowel tafel als bed veelvuldig gedeeld. De vraag is of alle hoofdrolspelers gelukkig zijn met het feit dat al deze seksuele belevenissen zo kleurrijk en in detail zijn uitgesponnen. Natuurlijk is het helemaal Wolkers, maar toch?
Benauwend zwart
In het kleurenpalet van de schilder Wolkers was weinig ruimte voor zwart. Het was een kleur die hem benauwde, angst inboezemde en hem deed denken aan het zondagse pak van zijn vader. Gefascineerd was Wolkers over het gebruik van die kleur in het werk van Frans Hals, waarin hij ‘honderden tinten zwart’ ontdekte. Net als Hals maakte Wolkers zijn mooiste schilderwerk op hoge leeftijd – ‘op een leeftijd dat de meeste mensen als afgetakelde schimmen zich alleen nog maar van stoel naar bed kunnen bewegen’. Ook de essays die hij in de laatste fase van zijn schrijverschap schreef, vielen in de kritiek de meest unanieme lof ten deel.
Het litteken van de dood kent veel momenten en passages die zwart, diep ontroerend en soms hartverscheurend zijn. Bijzonder is dat dit niet alleen uit het werk van Wolkers zelf voortkomt. Grote indruk maakte op mij het briefje dat Wolkers’ eerste vrouw Maria in een nacht op een kladpapiertje krabbelde en waaruit haar radeloosheid spreekt over het huwelijk dat ze als mislukt beschouwde. Blom neemt het integraal over, inclusief de ontbrekende interpunctie. De uitzichtloosheid die eruit spreekt is niet alleen benauwend, het kan een lezer ook achtervolgen in de diepte van zijn slaap.
Het begint met kijken
Dromen komen in de biografie meermalen ter sprake. Ook de droom die Wolkers in de jaren voor zijn dood een aantal malen had. Toen hij naar een kliniek moest om zijn ogen te laten onderzoeken, zei de oogarts: ‘Je ogen moeten eruit.’ Daarop volgde het geruststellende bericht dat de oogarts net een paar ogen op sterk water had binnengekregen. Ze waren ‘uit het begin van de twintigste eeuw, maar nog heel goed’. Toen Wolkers na een operatie bijkwam uit de narcose, keek hij met nieuwe ogen de wereld in. ‘Monet’ stond er op het lege potje waar ze uit kwamen. Tot zover de droom.
Karina Wolkers was in 2003 bang dat in de Amsterdamse kliniek alles zou verdwijnen wat Jan zijn hele leven gezien had. Toch kon hij met een nieuw ooglensje nog vier jaar verder schilderen. Het begint met kijken, zei Wolkers in een interview met Coen Verbaak. ‘Maar je schildert uiteindelijk vooral met je ziel.’ Er was nog meer verwantschap. Net als Claude Monet werd Wolkers aan staar geopereerd. Bovendien had de Franse schilder zijn ezel in Holland nog eens op een verhoging in het landschap gezet, op dezelfde plek waarop zich het kerkhof bij het groene Kerkje van Oegstgeest bevindt en waar Wolkers’ broer Gerrit en zijn ouders lagen begraven. Monet voerde hem altijd terug naar Oegstgeest, naar zijn jeugd en ‘de tijd dat hij ernaar begon te verlangen iets anders te zien dan het verblindende licht van God.’
Karina Wolkers heeft als geen ander het volste recht om Onno Bloms biografie als een meesterwerk te betitelen. ‘Hij was natuurlijk de held van wat men nu de ‘babyboomgeneratie’ noemt’, gaf zij als reactie in Trouw. ‘Die hebben de boeken van Jan weer doorgegeven aan hun kinderen, waardoor nu nog enorm veel mensen met plezier en nostalgie aan hem terugdenken. Je proeft aan die mensen een soort verlangen.’
Naar mijn mening heeft Blom een prachtig werk afgeleverd dat de animo voor het genre alleen maar verder kan versterken. Ik hoop wel dat er ook voldoende lezers met zitvlees zijn voor de hoog opgestapelde exemplaren in de boekhandels.
Het litteken van de dood. De biografie van Jan Wolkers
Onno Blom
De Bezige Bij
ISBN 9789023468721
Verschenen in oktober 2017
Bestelinformatie
Bestel hier als hardcover bij Athenaeum Boekhandel (€ 39,99)
Bestel hier als ebook bij Athenaeum Boekhandel (€ 12,99)
Bestel hier de luxe editie bij Athenaeum Boekhandel (€ 139,99)
Bestel hier als hardcover bij bol.com ( 39,99)
Bestel hier als ebook bij bol.com (‹ 16,99)
Bestel hier als luxe editie bij bol.com (€ 139,99)