James Ensor (1860-1949), of wat er van hem over is

2024 is James Ensor Jaar in België, om zijn sterfdag in 1949 te herdenken. Ik wilde waarschuwen: ga vooral naar de grote tentoonstelling in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen (KMSKA), want je zal niet snel weer 38 werken van Ensor bij elkaar zien. Maar wat blijkt: Ensor heeft drie vaste zalen in dit museum gekregen en zijn schilderijen zijn ook nog eens gerestaureerd. We kunnen die dus straks zonder het vergelende vernis zien dat tot nu toe de echte kleuren verdoezelde. Dat deze permanente plek in Antwerpen 75 jaar na het heengaan van de kunstenaar werd ingericht, lijkt weer een indicatie van een eigenaardig soort Belgische traagheid, die bijvoorbeeld ook zijn eveneens wereldberoemde landgenoot René Magritte ten deel viel, want die overleed in 1967 en kreeg pas 42 jaar later in 2009 zijn eigen museum in Brussel.

De 38 werken van Ensor vormen “de grootste verzameling ter wereld” en dat klinkt als veel, maar hij schiep ruim duizend schilderijen en etsen. Die zijn verspreid geraakt over tientallen musea en particuliere verzamelaars. Zijn beroemdste schilderij, het spectaculaire, kolossale De intocht van Jezus Christus in Brussel in 1889 (2,58 x 4,31 meter) is in 1987 aan het Getty museum in Los Angeles verkocht, door de familie Franck, die blijkbaar geen Belgische koper van staatswege kon vinden. Alsof een Nederlandse verzamelaar de Nachtwacht van Rembrandt verkoopt aan een Amerikaanse oliebaron, bij gebrek aan belangstelling van het Rijksmuseum in Amsterdam.

De intocht van Jezus Christus in Brussel, ca 1888. Bron: KMSKA (public domain)

Vlaams leed

Wat was dat toch met Belgische overheden en kunstinstellingen? In verband met het jubeljaar 2024 is de lijvige Ensor-biografie van Eric Min uit 2008 herdrukt, voorzien van een epiloog, waarin antwoorden op die vraag worden gegeven. Geldgebrek, geen prioriteit bij subsidies en weerzin van bestuurders (tegen wat precies?) vat het wel barmhartig maar niet zo overtuigend samen. Op de burelen van het Vlaamse kabinet zou in 1983 zelfs gemompeld zijn: we geven voortaan geen geld meer aan Britse kunstenaars (Ensors vader was een lieve mislukte Britse zakenman).

Misschien speelde mee dat Ensor, ondanks zijn Vlaamse moeder en woonplaats Oostende, slecht Vlaams en perfect Frans sprak – hij presteerde het zelfs om Pol de Mont, een echte flamingant en conservator bij het museum in Antwerpen, daarom te verzoeken in het Frans te corresponderen. Arrogantie of sociale onhandigheid? Min meldt het in één zinnetje. Waarschijnlijk was het verzoek eerder iets wat toen nog niet aanstootgevend was, nu wel. Ik kan me hoe dan ook niet aan de indruk onttrekken dat er rond Ensor ook typisch Vlaams leed speelt, uit de tijd dat de Vlamingen als tweederangsburgers werden behandeld – of zich zo behandeld voelden.

Hoe dan ook, Vlamingen die James Ensor negeren, zelfs als toeristentrekker, dat is toch vreemd: hij mag verketterd zijn door een deel van zijn critici, hij was en is wereldwijd een bron van inspiratie en de Vlaming kreeg nota bene een soort staatsbegrafenis. In 1951 – toch ook een arm naoorlogs wederopbouwjaar – werd opnieuw een grote overzichtstentoonstelling met meer dan vierhonderd van zijn werken georganiseerd in Antwerpen.

Na Mins biografie in 2008 zijn nieuwe musea met Ensors in de collectie geopend en andere publicaties over Ensor verschenen, maar Min noteerde vijftien jaar geleden nog triest in zijn biografie:

“Gestorven, de mens. Verspreid, zijn erfenis… Gesloopt, <Ensors> hoekhuis in de Vlaanderenstraat. Neergelaten, het rolluik van het Ensormuseum. Alleen met veel geluk komt een toerist erin; in de winter kan hij het helemaal vergeten. De schilderijen in het atelier zijn vervangen door fotografische reproducties – de kleuren verbleekt, de randen opgekruld.”

Zelfportret

Geen wonder dus dat Mins professionele biografie enthousiast werd ontvangen in België, het gaf hoop op betere tijden. De auteur had van meerdere kanten te maken gehad met moeilijkheden:

“Ensor gaf zijn eigen postumiteit vorm alsof het een schilderij was. Zijn biografie moest en zou een geflatteerd zelfportret zijn. Ensors bewonderaars en groupies schreven hooguit fragmenten van een hagiografie bijeen. Meer dan een halve eeuw na zijn dood zijn de clichés nog springlevend, is de academische stilte oorverdovend.”

Tot 2008 bleven “fondsen verborgen” en werden “archieven vakkundig afgeschermd voor indiscrete blikken.” De biograaf heeft een krachttoer verricht bij het opsporen van bronnen en duidelijk wordt dat Ensor door het noeste werk van Min niet in zijn opzet is geslaagd. Het ongeflatteerde portret, getekend door Min, doet niettemin weinig af aan Ensor de kunstenaar en de mens.

Want: Min is onmiskenbaar ook zelf een groot bewonderaar van de meester, maar hij weet verschil te maken tussen schilderijen en etsen waaraan Ensor creatief, roekeloos, lang en nadenkend gewerkt heeft, en zijn “vingeroefeningen” plus talloze variaties op een onderwerp zoals de zee. Jammer is dat de biografie geen katern bevat met kleurenfoto’s van die zorgvuldig gecomponeerde schilderijen en etsen, want zulke foto’s zijn lang niet allemaal vindbaar op internet en als ze dat wel zijn, meestal van belabberde kwaliteit. Hoe de ruim honderd werken die Min door de tijd volgt, eruit zien, zal de lezer zelf moeten uitvinden. Gelukkig is er de beknopte en heel betaalbare biografie James Ensor van Ulrike Becks-Malorny, met tientallen kleurenfoto’s van topkwaliteit.

Vrij man

In plaats van op clichés (die niet systematisch genoemd worden) trakteert Min de lezer op een niet erg rechtlijnige Ensor, een man die zich niet wil vastleggen.

Hij was:
een anarchistische steunpilaar van revolterende arbeiders, die zich door koning Albert I in de adelstand liet verheffen en baron werd (waarna hij alle resterende exemplaren van een maatschappijkritische ets met o.a. een poepende monarch verbrandde).
Een vrijgezel die lang financieel afhankelijk van zijn moeder bleef en later zijn zus en haar familie bij zich in liet wonen.
Een kunstenaar die graag goed verkocht maar zijn meest geslaagde doeken liever zelf hield.
Een pionier die de moderne kunst tegen het conservatieve gepeupel verdedigde, maar die zich, omdat hij blijkbaar zelf altijd de meest opvallende moest zijn, toch negatief over tijdgenoten en concurrenten kon uitlaten.
Een kunstenaar die in de bedaarde 19e-eeuwse atelierstijl met zijn gedempte licht tot woest surrealistisch in felle kleuren kon schilderen.
Een levenslustige would-be impressionist met volop aandacht voor de werking van het licht, maar ook een depri die de huizen van een straat bijna abstract in donkere kleurvlakken schilderde. Zijn donkere interieurs van het huis van zijn moeder zijn claustrofobisch.
Een man die een duurzame haat tegenover hem afwijzende kunstcritici en curatoren cultiveerde en dus zonder gewetensbezwaren zelf een lovende recensie schreef over zijn eigen werk en die naar een tijdschrift opstuurde – maar zo wordt het natuurlijk nooit wat met de kunstkritiek.

Wellustig

Gezegd moet worden: in de tweede helft van de 19e eeuw stonden sommige Belgische kunstcritici begrip van modernere kunst behoorlijk in de weg. Kijk even naar een foto van Ensors prachtig gecomponeerde De oestereetster (werkelijke afmetingen 207×150 cm, te zien in Antwerpen). Wat zien wij in de 21e eeuw? Een keurige mevrouw die geniet van oesters in een bourgeois interieur met een boekenkast en een gedekte tafel als een doordacht stilleven en een lege stoel voor de nog niet gearriveerde heer des huizes. Voor sommige kunstcritici van bijna anderhalve eeuw geleden was het echter een onacceptabel wellustig tafereel, al merkte één meneer tolerant op dat de fles witte wijn op tafel nog niet ontkurkt was en er wel alleen voor het kleureffect bij gezet zou zijn. En dit alleen maar omdat oesters toen een reputatie van afrodisiacum hadden? Dames geen wijn behoorden te drinken?

De oestereetster, 1882. Bron: KMSKA (public domain)

Receptie

Aan de andere kant: wie luisterde naar zulke kritieken of ging dan juist kijken? De jaarlijkse rebelse tentoonstellingen van Les Vingt, Les XX, de Twintigers waartoe Ensor naar eigen zeggen “bij gebrek aan beter” behoorde, werden heel goed bezocht, al vond de conservatieve pers “de extravagantie en de ongehoordheid” van deze schilders buitensporig, een “orgie van verf en kwade trouw”. Ook vreselijk: “Rood en groen worden rechtstreeks uit de tubes op het doek gebracht.”

Min brengt ups en downs van de canonisatie van Ensor levendig in beeld maar doet de periode na zijn overlijden kort af. Eigenlijk zou dat thema van receptie zelfs in een biografie nog even volgehouden moeten worden voor de periode na de dood van een kunstenaar, tot hij of zij de kunstenaar is geworden zoals we die nu kennen. Ook Rembrandts postume geschiedenis zou eeuwenlang niet doen vermoeden dat hij nog eens zou uitgroeien tot een vedette van onze vaderlandse geschiedenis, zoals Henk van Os ooit in een fascinerende lezing heeft uitgelegd.

Wars van ismen

Stillevens, zeegezichten, strandtaferelen, realistische portretten, verfexperimenten, bijna abstract werk en tijdrovend precieze etsen bestaan in Ensors oeuvre naast vulgaire karikaturen, lelijke koppen, politieke aanklachten, kluchten, horrow shows, levende skeletten en natuurlijk zijn maskerades.

Ensor kan niet aan één isme gekoppeld worden en dat wilde hij ook niet, wel wilde hij modern zijn en had geen goed woord over voor de zondagsschilders die kort in zijn jeugd op instigatie van zijn vader zijn leermeesters waren geweest. In 1923, tijdens een banket, schoffeerde hij in een rede in “orakelend Frans” bijna elk isme:

“Ter dood het impressionisme, ter dood het luminisme – het zijn holle etiketten. Ik zag talloze scholen en efemere obediënties ontstaan, woekeren en ter ziele gaan. Kubisten, futuristen, expressionisten, blokkendoosbouwers, orfisten, dadaïsten, omtrekkersknipselaars, ruziemakers, kladders, tussendoortjes, krullisten uit Mekka, Egyptiseurs, klonteraars, … krabbelaars, vierkante spontaneïsten. Dan schreeuw ik uit volle borst: de zelfvoldaanheid van de snoever duurt zolang tot de kikker zichzelf opblaast.”

Wie is hier nu zelfvoldaan?

1896

Aan het einde van de 19e eeuw, wanneer Ensor tegen de veertig is, laat hij een foto van zichzelf  in zijn atelier maken. Wat Ensor in 1896 nog niet weet, maar biograaf Min wél, is dat hij dan “het essentiële deel van zijn oeuvre in olieverf achter de rug heeft”. Dat zou duidelijk te zien zijn in de   catalogue raisonnée die ooit van al zijn werk is gemaakt. De eerste vierhonderd werken zijn een “triomftocht”, de volgende vierhonderd zijn volgens Min een “vorm van tijdverdrijf: fletse kopieën, zondagsschilderijen”, hoewel er soms toch nog een “onvermoede parel” wordt geschilderd.
“De koorts van het creëren is gezakt,” schrijft Min.
Pakkende metafoor, maar waarom die cesuur rond 1900 in zijn werk? Dat lijkt me een vraag die een biograaf moet proberen te beantwoorden, zeker nadat iemand zo’n in alle opzichten knettergek, overweldigend werk als De intocht van Jezus Christus in Brussel in 1889 heeft geschilderd, toen en nu een volstrekt unicum. Min draagt verspreid over vele bladzijden elementen aan, maar de lezer moet die aan elkaar knopen als men zo nodig antwoord op die vraag wil hebben – in mijn geval bijvoorbeeld omdat ik niet begrijp hoe zo’n origineel kunstenaar nog ruim een halve eeuw kan doorleven zonder het enthousiasme van de productieve tijden daarvóór.

Misschien komt het doordat de gemeenteraad van Oostende eind 19e eeuw pas één schilderij van Ensor heeft aangekocht. Tegen zo’n kleingeestige suggestie pleit dan weer dat hij in het buitenland een grote naam geworden is en bewonderaars en verzamelaars hem nog decennia blijven opzoeken in zijn atelier. Voelt hij zich een peintre maudit? Hij wordt na 1900 niet vergeten bij grote modernistische tentoonstellingen in Europese hoofdsteden en ook niet in België. Min beschrijft het vele eerbetoon aan Ensor na de eeuwisseling. Daaronder is een groots banket in Oostende in 1923, georganiseerd door La Flandre littéraire, waar alleen de soep wat tegenviel, aldus een van de kranten die er uitvoerig over berichtten.

Misschien doofde het vuur omdat hij zich vaak ziek voelde, ook wel echt ziek wás. Waar kwam de inspiratie vandaan voor al die schilderijen met levende skeletten en de Dood, het zelfportret waarin de schedel al te zien is? Pas na 1900 kreeg hij (tijdelijk?) last van zijn ogen, zag alles in een waas.

Wie zijn de ‘duivels die me sarren’ in een zelfportret uit 1895? Ensor ervoer zijn verwanten een tijd lang als een loden last:

“Hoezeer verwijt ik het mijn familieleden in mijn binnenste dat zij mij zo vaak hebben belet te schilderen, en dan nog vooral om hun eigen vergissingen en dwaasheden te herstellen.”

Oké, maar waarom ga je dan niet op jezelf wonen, ver weg in Brussel bijvoorbeeld?

Misschien is de reden dat “Ensors liefde voor de traditionele avantgarde bekoeld is” – maar waarom kon hij echt niet meer geïnspireerd worden door wat er na 1900 nog allemaal zou komen? Dat is toch eigenlijk hoogst onwaarschijnlijk. Hij ging niet zo vaak naar tentoonstellingen, terwijl hij als geen ander moet hebben geweten dat plaatjes in tijdschriften geen vervanging zijn voor het zien van het echte werk. Niettemin heeft hij een oordeel over nieuwe schilders in de 20e eeuw, waardoor dat oordeel meer lijkt op geklaag van een bejaarde over jongere rivalen. Trouwens: hoezo “traditionele” avantgarde? Kon je al in dat soort termen denken in 1896? Was er toen al een niet-traditionele avantgarde?

Het oordeel van Min dat het rond de eeuwwisseling afgelopen is met Ensors scheppingsdrift of creativiteit wordt gedeeld door andere kunsthistorici. Zeker is dat hij dan al zijn zeer eigen thema’s uitbundig heeft uitgebeeld: geestelijk gestoorde mensenmassa’s (militairen, gelovigen), mensen met maskers en maskers zonder mensen erachter, skeletten die schilderen, zich aan een kachel warmen en andere dingen doen, maatschappijkritische karikaturen (rechters, kunstcritici). Misschien was hij erachter gekomen dat kunst niet hielp tegen politieke misstanden? Misschien was hij eenzaam in dit besef en werd hij er tot zijn verdriet ook nog eens om gemeden en vernederd?

Oostende

Min heeft het nodige speurwerk gedaan om de ontwikkeling van Oostende van haven en vissersstad tot mondaine badplaats in de zomer als medevormgever van leven en werk van Ensor te kunnen schrijven. Dat was zeker noodzakelijk, omdat Ensor amper gereisd heeft en bijna zijn hele leven in Oostende woonde, in tijden zonder en met volop lokale erkenning, en daar zijn inspiratie op deed: de zee, de luchten, het strand, de arbeiders, de vissers, de rijke toeristen, het carnaval, de producten in de souvenirwinkel van zijn moeder, gebouwen, straten, kroegen. Hij beleefde er het Belle Époque en de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Vond Ensor, ondanks die historische aardbevingen, houvast in de stad, had hij de familie nodig? Hij had ook Brussel leren kennen, waar vrienden woonden en waar in de winter wel altijd wat te doen was in tegenstelling tot de dan uitgestorven badplaats.

In Oostende ging hij vrijwel elke dag wandelen tot hij te gebrekkig werd. Zijn verschijning in zwarte kledij bezorgde hem de bijnamen Pietje de Dood en de Zwarte Madam. In 1930 mocht hij een stenen buste van zichzelf in de stad onthullen. Toen de baron-kunstenaar stierf, maakte het stadsbestuur van Oostende dit met aanplakbiljetten wereldkundig.

Zijn visuele uitstapjes buiten dit universum waren vooral verwant aan de literatuur van zijn 19e eeuw, zoals de griezelverhalen van Edgar Allan Poe en La comédie humaine van Balzac. Ensor is ook op ideeën gebracht door Pieter Bruegel de Oude, Jeroen Bosch, Goya en Belgische kunstenaars van de vorige generatie, zoals Félicien Rops die zelfs nu nog bij tentoonstellingen door zijn uitbeelding van krachtige fallussen voor waarschuwingen type ‘niet geschikt voor kinderen’ zou kunnen zorgen.

Thematisch

Eric Mins biografie van Ensor was de eerste die hij schreef, later heeft hij ook biografieën van de kunstenaars Rik Wouters en Henri Evenepoel gepubliceerd, die ik niet ken. De Ensor-biografie is chronologisch opgezet en dat is heel fijn voor kunsthistorici, maar het leidt bij Min ook tot het aaneenrijgen van feiten, datums, namen en nog eens namen, publicaties, citaten uit brieven, titels van schilderijen, tentoonstellingen.

Min schrijft het op in verrassend, onacademisch proza, bravo, maar ik had toch liever ook of zelfs uitsluitend thematische hoofdstukken gezien: familie, opleiding, literatuur, kunstkritiek, vrouwen, vrienden, geld, Oostende, Brussel, Antwerpen, anarchisme, baron, Vlamingen en Walen, tentoonstellingen.

Want, als iemand zo lang leeft, 89 jaar, strekken relaties met anderen, karaktertrekken, neuroses, standpunten, houdingen en gewoontes zich uit over meerdere decennia. Door die in thema’s te concentreren, komen kantelmomenten en breuken, overwinningen en nederlagen, psychologisch toeval en sociologisch systeem, persoonlijke zoektochten en onomkeerbare besluiten van de biografeling waarschijnlijk beter uit de verf.

Of mag je van een lezer verwachten dat die de over vele pagina’s verspreide feiten zelf koppelt? Dan moet je al lezend voortdurend aantekeningen maken (A=familie, B=vrouwen, C=kopers/verzamelaars/musea, D=clichés over Ensor, E=reisjes, F=verenigingen etc.), zeker wanneer de registers alleen persoonsnamen, titels van schilderijen en van publicaties bevatten.

Circus

Ook de receptie van iemands werk zou dan beter verteld kunnen worden.Het zou laten zien hoezeer die al dan niet is gebonden aan, bevorderd of tegengewerkt wordt door de context, het milieu van politiek, maatschappij, vriendschappen en geldbejag. Kunstenaars en schrijvers hebben de neiging de geschiedenis van hun erkenning voor te stellen als iets wat is gebaseerd op de intrinsieke kunstzinnige waarde van hun werk, maar dat is dus nooit het geval. Erkenning is het resultaat van een heel sociaal circus.

Ook wordt zo’n chronologisch levensverhaal als dat van Min niet voortgestuwd door eigen onderzoeksvragen van de biograaf, maar door de objectieve gebeurtenissen. Maar wat voor kennis wil de biograaf produceren? Kennis draait toch niet alleen om het verzamelen van verifieerbare feiten? Waarom wil de biograaf publiceren, promoveren op juist deze persoon? Ik lees liever antwoorden op vragen als “Waarom heeft Ensor zijn halve leven…” of  “Hield hij wel van Oostende?” dan voortreffelijk ingevulde timelines, hoe verdienstelijk ook.

Onze James

Dat voor een thematische aanpak bij een lang leven veel te zeggen is, zou kunnen blijken uit de graphic novel Onze James, van tekenaar Jan Bultheel en opnieuw Eric Min, over de vrouwen in het leven van de eeuwige vrijgezel Ensor. Die moet binnenkort uitkomen bij uitgeverij Lannoo.

James Ensor – een biografie
Nieuwe editie met een nawoord over laatste ontwikkelingen
Eric Min
Uitgeverij Tzara
ISBN 9789022340271
Gepubliceerd in oktober 2023

James Ensor uitgelicht in exposities

Oostende

  • James Ensor en het stilleven in België 1830-1930 in Mu.Zee tot en met 14 april 2024
  • Zelfportretten in het Ensorhuis, vanaf 21 maart
  • Oostende, Ensors denkbeeldige paradijs in het Ensorhuis, vanaf 15 juni
  • De intrede van Christus in Brussel (virtueel) in het Ensorhuis , vanaf 20 juni
  • Triptiek. De goede rechters, de slechte dokters, de gevaarlijke koks in het Ensorhuis, vanaf 19 september

Antwerpen

  • Ensors stoutste dromen. Het impressionisme voorbij in KMSK, vanaf 28 september
  • Cindy Sherman – Anti-Fashion in FOMU, vanaf 28 september
  • Maskerade, Make-up en Ensor in MoMu, vanaf 28 september

Brussel

  • James Ensor Inspired by Brussels in de Koninklijke Bibliotheek, vanaf 22 februari
  • James Ensor. Maestro in Bozar, vanaf 29 februari

(met dank aan nrc.nl)

Bestelinformatie

Bestel als hardcover bij bol.com (€ 29,99)

Anneke van Ammelrooy
Anneke van Ammelrooy
Anneke van Ammelrooy (1955) is journalist en vertaalster. Ze schreef onder andere Alles is er niet, een persoonlijk verslag van haar eerste jaar in Irak. Ze was hoofdredactrice van het Leids universiteitsweekblad Mare, Publiek Domein, Keesings Historisch Archief en OR-informatie. Voor de Volkskrant schreef ze over cultuur en politiek. Bij het ANP was ze redacteur Arabische landen. Ze werkt aan een boek over de toekomst van politieke partijen (2003-2010).

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in