Op eerste paasdag 2023 opende het NOS Journaal van acht uur met het nieuws dat de ‘priester-dichter’ Huub Oosterhuis was overleden. Ook in andere media was Oosterhuis’ dood groot nieuws. Biografieportaal herplaatste de recensie van de biografie van Marc van Dijk, De Paus van Amsterdam, uit 2013. Erna van Koeven vond het indertijd ‘een prachtig monument’. Ter gelegenheid van het overlijden van Oosterhuis is dit boek, dat alleen nog als e-book verkrijgbaar was, opnieuw uitgegeven. De titel veranderde in het neutralere, maar ook definitievere ‘Huub Oosterhuis. De biografie.’
De ‘bijkans goddelijke timing’ van Oosterhuis’ dood op Paaszondag had een parallel in zijn geboorte. Zelf schreef hij: “Ik ben geboren op 1 november, Allerheiligen, in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam in 1933, het Hitler-jaar. Het was een uur ’s nachts en het onweerde. Mijn vader zei altijd op mijn verjaardag: “Daar kwam hij aan, onder donder en bliksem.” Het zijn geladen woorden. Woorden waar Oosterhuis altijd naar op zoek was voor zijn gedichten, liederen, liturgische teksten, essays en preken. De woorden waarmee hij onvergetelijke liederen schreef als ‘De steppe zal bloeien’, dat in 2006 werd uitgeroepen tot het mooiste religieuze lied. Maar ook: ‘Ken je mij’, dat vooral bekend werd door de uitvoeringen van zijn dochter Trijntje Oosterhuis. Spotify brengt zijn woorden nu onder handbereik van een groot publiek.
Zelfmythologisering
Die rijke woorden maken het lezen van de Huub Oosterhuis. De biografie tot een groot literair genoegen. Ieder hoofdstuk opent met een treffend citaat of lied. Biograaf Marc van Dijk baseerde zijn boek voor een groot deel op interviews met de hoofdpersoon. Hij is zich er goed van bewust dat constructies zoals Oosterhuis’ geboorteverhaal ‘een vorm van mythologisering’ zijn: “Om precies te zijn: zelfmythologisering, want het is de hoofdpersoon zelf die geladen woorden gebruikt, gebeurtenissen omkleedt met duiding, veelzeggende details en literaire of Bijbelse verwijzingen. Daarmee ontstaat een extra betekenislaag.” Toch kiest Van Dijk ervoor om Oosterhuis’ manier van terugkijken onverdund te tonen. Die eigen verhalen confronteert de biograaf waar nodig met analyse, schriftelijke bronnen en verhalen van anderen. Het voordeel van deze werkwijze is dat je als lezer dicht bij de hoofdpersoon komt, terwijl het toch geen hagiografie geworden is. De eerste versie van het boek werd zelfs door Oosterhuis afgekeurd omdat de tegenstemmen wel erg luid klonken. Uiteindelijk autoriseerde Oosterhuis alleen zijn eigen citaten.
Nieuw leven
Uit iedere levensfase, over ieder project, over ieder conflict weten Oosterhuis en Van Dijk wel een onvergetelijk verhaal te vertellen. De oorspronkelijke titel ‘De paus van Amsterdam’ verwees naar zo’n treffend voorbeeld over Oosterhuis’ katholieke jeugd. Met een theemuts op zijn hoofd vraagt de kleine Huub aan zijn moeder:
“‘Hoe oud moet je zijn om priester te worden?’
‘Vierentwintig’, zei ze.
‘Vierentwintig priester, vijfentwintig pastoor, zesentwintig deken, zevenentwintig bisschop, achtentwintig paus.’
‘Wat verbeeld jij je wel?’ zei ze. Ze vond het hoogmoed, of zoiets.”
Op zijn veertiende, hij zit dan op het jezuïtische Ignatius-college, gooide Huub zijn haar met een zwiep naar achter en ontwrichtte een nekwervel, waardoor de zenuwstreng naar zijn benen werd bekneld en hij acuut verlamd was. Het was onduidelijk of hij ooit weer zou kunnen lopen. Na een paar spannende weken was hij helemaal hersteld en doordrongen van het geloof: “Ik heb een nieuw leven gekregen”. De stap naar de opleiding tot priesterschap in 1952, mede onder invloed van zijn biechtvader, pater Jan van Kilsdonk, lag voor de hand.
Zolang er mensen zijn
Na zijn noviciaat in Grave, ging Oosterhuis filosofie studeren in Nijmegen en daarna Nederlands in Groningen. In Groningen kreeg hij het verzoek om een lied te schrijven voor de leerlingen van het internaat van het Sint-Maartenscollege. Dat werd ‘Zolang er mensen zijn op aarde’, geschreven in 1959 en tot op de dag van vandaag een van de meest gezongen Oosterhuis-liederen. Een jaar later ontmoette hij componist Bernard Huijbers, mede-jezuïet, toevallig op een vakantie. Het was het begin van ‘een lange, bij vlagen onstuimige, maar zeer productieve samenwerking’. Die begon met een adventsliturgie voor de Amsterdamse Studentenekklesia. Pater Jan van Kilsdonk was in september 1960 deze ‘studentenparochie’ begonnen.
Bijna iedere vrijzinnige katholieke of protestantse kerkganger zingt nu de teksten van Oosterhuis en de melodieën van Huijbers, want voor alle scharniermomenten in het leven, geboorte, rouw en trouw, hebben ze liederen of complete liturgieën geschreven. Van Dijk laat heel goed zien dat zonder de melodieën van Bernard Huijbers (“Onze muziek balanceert tussen het café en de abdij”) en later andere componisten als Tom Löwenthal en Antoine Oomen het werk van Oosterhuis niet zou resoneren. Zoon Tjeerd maakte composities die zijn teksten zingbaar maken voor artiesten als Paul de Leeuw, Huub van der Lubbe, Berger Lewis en zijn eigen vrouw Edsilia Rombley.
Ik moet Hebreeuws leren
Na zijn priesterwijding in 1964 ging Oosterhuis werken in de Amsterdamse ekklesia met als speciale kwalificatie ’voor de vormgeving van de liturgie’. Het eerste eigenmachtige experiment van de ekklesia, het vieren van de complete liturgie in het Nederlands in plaats van het latijn, werd door steeds meer kerken in het hele land overgenomen. In de jaren na het Tweede Vaticaans concilie was er ruimte voor zulke vernieuwingen. Eind 1964 werd de volkstaal in de liturgie officieel door Rome toegestaan, met uitzondering van het tafelgebed, de canon. Bisschop Bekkers vroeg Oosterhuis zelf om vertalingen voor de liturgie. Zijn ster steeg. Iedereen wilde Oosterhuis’ teksten gebruiken.
Het vertalen had een onverwacht gevolg. Oosterhuis was na zijn kandidaats Nederlands gestopt omdat hij theologie wilde studeren. Hij vond dat hij niets wist van bijbel en evangelie: “Ik moet geen Gotisch leren, ik moet Hebreeuws leren.” Mede door zijn omgang met de grondteksten, begon hij (nog) kritischer te worden op de katholieke geloofswaarheden. “Als je eenmaal aan het vertalen sloeg, dan werd je volgens de jonge dichter geconfronteerd met geloofswaarheden die in het Latijn nog mooi hadden geklonken, maar die wel erg ver afstonden van de hedendaagse gelovige.” In 1972 kwam er nog een omslag in zijn denken. Onder leiding van rabbijn Yehuda Aschkenasy en Abel Herzberg verschoof het accent van Jezus als zoon van God naar Jezus als profeet, uitlegger en verkondiger van de Joodse thora.
Der Papst hat geweint’
In de jaren zestig woonde Oosterhuis met jonge medepriesters als Piet Vlaar en Jos Vrijburg, allen jezuïeten, in de pastorie in de Pieter de Hoochstraat 63, naast de oudere studentenpastor Jan van Kilsdonk. Oosterhuis nam al snel en succesvol de touwtjes in handen. Dat leverde ‘tegenstemmen’ op. Jos Vrijburg: “Er was in Amsterdam maar één studentenpastor. […] Van Kilsdonk was in Amsterdam dé man. Komt daar binnen: nog een dé man. Dat werkt niet.” Ook medepriester Piet Vlaar benoemt de ‘duidelijke dominantie’ van Oosterhuis. “Hij was gewoon zo. […] Zijn eigen roeping, zijn eigen werk, erkenning, dat stond hoger dan aandacht voor de mensen om hem heen.”
Zo werd de voorman van de ekklesia ook het gezicht van de ‘celibaatskwestie’. Steeds meer jonge priesters, zoals Oosterhuis’ collega Vrijburg, wilden trouwen én in het ambt blijven. Dat ging de conservatieve kardinalen in Rome veel te ver. Biograaf Van Dijk neemt de lezer goed mee in de katholieke kerkgeschiedenis in de veelbewogen periode 1966-1970. Het was crisis: het kerkbezoek nam tussen ‘68 en ‘69 met 8 procent af. Achter de celibaatskwestie ging een veel diepere kloof schuil: een totaal andere kijk op kerk, geloof en gezag. ‘Kerkelijk mei ’68’ noemde Oosterhuis het. Ook in Nederland richtte de kritiek zich niet zozeer op het doel van de Amsterdamse pastores, opheffing van celibaat, maar op de manier waarop ze het wilden bereiken: onbescheiden en ongeduldig. Het is een van de zeldzame keren in de biografie dat Van Dijk zelf zijn mening geeft. Hij springt in de bres voor kardinaal Alfrink, die de kritische geluiden van het kerkvolk wel degelijk uitermate serieus nam. Oosterhuis c.s. wilden te snel, te veel en Oosterhuis zelf kwam arrogant over: ”Een man van drieëndertig, zelf nog geen vier jaar priester, vraagt aan zijn bisschop [Zwartkruis] of hij wil komen meepraten over andere manieren om priesters te wijden.”
De celibaatskwestie leidde uiteindelijk tot de breuk tussen Oosterhuis en de Amsterdamse ekklesia enerzijds en Rome en de Nederlandse bisschoppen anderzijds. Tot zijn verdriet werden Oosterhuis en zijn vrienden ook uit de jezuïetenorde gezet. “Der Papst hat geweint”, zei generaal overste Pedro Arrupe, toen hij Oosterhuis in Rome het nieuws bracht.
Twee zieltjes
In 1970 trad ook Oosterhuis in het huwelijk, met de jongere verpleegkundige en altvioliste Josefien Melief. Een beetje overhaast, want hun knipperlichtrelatie was ontdekt door een journalist die het nieuws publiceerde in het katholieke dagblad De Tijd. Oosterhuis noemde het ‘een kleine ramp’ dat hij de mensen om hen heen niet zelf had kunnen informeren. Melief vertelt: “Onze relatie stond wel heel erg in het teken van de studentenekklesia en de mensen daaromheen. Er was te weinig tijd voor de vraag: wie zijn wij samen nou eigenlijk? Wat zijn onze twee zieltjes bij elkaar?” Oosterhuis hakte de knoop door: “We trouwen gewoon, zo gauw mogelijk.” De journalist moest zijn scoop later bekopen met een knal voor zijn kop. Hij mocht van Oosterhuis wel eerst zijn bril afzetten…
Bijbel als politiek manifest
De geboorte van zijn kinderen Tjeerd en Trijntje was een groot geluk voor Oosterhuis en een inspiratiebron voor nieuwe gedichten en liederen. De kinderen roemen zijn betrokken vaderschap, maar Oosterhuis was geen man ‘die ’s avonds naast je op de bank kwam zitten’, vond Melief. Daarvoor had hij het te druk. Van Dijk laat zien dat Oosterhuis niet alleen een man van woorden was, maar ook van daden. Hij tilde, naast zijn werk in de ekklesia, allerlei maatschappelijke initiatieven van de grond, zoals tijdschriften en de cultureel-religieuze centra De Populier, De Rode Hoed en De Nieuwe Liefde in Amsterdam. Een sprekend voorbeeld van Oosterhuis’ talent voor geldwerving en overtuigingskracht is de verbouwing van de Rode Hoed. Op een vrijdagmiddag bleek er een investering van vijf ton extra nodig om het pand geschikt te maken voor tv-uitzendingen. “Die zondag ben ik na de preek in de auto gestapt en naar Schijndel gereden, naar de Zusters van Liefde. Daar heb ik een gesprek gevoerd met zuster Florentina van Kalsteren […] ‘Vijf ton?’ zei ze. ‘Dat kan ik niet vrijmaken. De helft wel. En misschien moet je voor de rest naar Roosendaal. Dat heb ik gedaan; ik ben diezelfde middag gaan praten met zuster Albertina Egberts, van de franciscanessen in Roosendaal. Het was snel geregeld. Twee dagen later werd het hele bedrag overgemaakt en konden die kabels worden gelegd.”
De programma’s in die centra gingen vaak over de rechtelozen, ver weg in Chili en Angola en dichtbij in Amsterdam. Oosterhuis is zijn hele leven politiek uitsproken links én praktisch geweest. Zijn gedichten en liederen hebben weliswaar mystieke trekken, maar zijn missie was altijd concreet: rechtvaardigheid en vrede. Trouw aan zijn opvatting dat de bijbel gelezen moet worden als politiek manifest, zette hij zich ook in persoonlijke leven voor vluchtelingen. Later verbond Oosterhuis zich, als lijstduwer, met de (uitgesproken atheïstische) SP. Hij vond wel dat Jan Marijnissen het partijstandpunt over het koninklijk huis moest herzien. Zijn band met Beatrix en Claus was namelijk nauw.
Toen het linkse elan eind jaren tachtig ging liggen, maakte Oosterhuis een moeilijker periode door. Ook zijn huwelijk met Josefien Melief strandde. In de jaren negentig werd hij bekender als de vader van Tjeerd en Trijntje, die met hun band Total Touch hits scoorden. Zijn bevlogen preek bij de uitvaart van prins Claus in 2002 bracht hem weer volop in de aandacht. Tot zijn dood publiceerde hij tientallen bundels met overdenkingen en gedichten. Van Dijk schrijft:
‘Zijn oeuvre is een bouwwerk van steeds herschreven, steeds anders geordende teksten die erop gericht zijn de naam van God opnieuw ‘van kracht’ te laten worden.’
In de nieuwe uitgave verving Van Dijk de proloog, die Erna Verkoeven al ‘niet het sterkste deel van het boek’ noemde, door een beschrijving van Oosterhuis’ uitvaart. In de toegevoegde epiloog pakt hij de beschrijving van die begrafenis weer op, die dan ook 2,5 uur duurde. Daar klonk ook ‘Het laatste lied’, dat Oosterhuis zelf in 2023 schreef:
Hij sprak op de zevende dag
Ik heb de lichten ontstoken
De aarde in mensen gegrondvest
De zeeën gespreid voor dolfijnen
De hemel voor vogels en sterren
Nu is het even genoeg.
Veelkantig monument
Het is goed dat Van Dijks biografie opnieuw is uitgegeven. Het is inderdaad een monument waarin iedereen zijn ‘eigen’ Oosterhuis kan vinden. Er is het beeld van de bevlogen kerkvernieuwer en de kampioen van de rechtelozen. Maar er is ook aandacht voor de man die amper tegenspraak duldde als hij het heilige gelijk aan zijn kant wist. Oosterhuis was de altijd katholiek gebleven pastor, een filosemiet, die in 2002 een eredoctoraat in de theologie van de protestantse Vrije Universiteit Amsterdam ontving en moest slikken dat veel van zijn liederen werden afgewezen voor gebruik in de Rooms-Katholieke eredienst. Hij schreef tientallen dicht- en essaybundels met hoge oplagen, maar zijn poëzie werd door Gerrit Komrij met de grond gelijkgemaakt. Van Dijk resumeert: “Hij was de man die dingen aanging. Conflicten, relaties, vriendschappen – hij zocht met de hoogste inzet, vond met velen de lange duur en leefde met aandachtige intensiteit.’
Huub Oosterhuis. De biografie
Marc van Dijk
Ambo Anthos Uitgevers
ISBN: 9789026365492
Verschenen in november 2023
Bestelinformatie
Bestel als paperback bij bol.com (€ 24,99)Bestel als e-book bij bol.com (€ 14,99)