Hemelse mevrouw Frederike. Het aangrijpende leven van F. Harmsen van Beek

Toegegeven: zoals zoveel anderen ben ook ik ooit in de fuik van de mythe gelopen. ‘Fritzi’ (ten) Harmsen van (der) Beek, dat was de dichteres van het kleine oeuvre en het grote avontuur. Van het artikel dat Betty van Garrel in de jaren zestig voor de Haagse Post schreef had ik nooit kennis genomen, evenmin als Gerard Reve’s mythologiseren in ‘Brief uit Amsterdam’ (opgenomen in Op weg naar het Einde). Maar ik kende wel het boek Jagtlust, dat Annejet van der Zijl schreef en waarin de villa in Blaricum wordt afgetekend als een dependance van het Leidseplein in de late jaren vijftig. Ik meen zelfs dat ik het cadeau kreeg bij een abonnement op HP/De Tijd. In Jagtlust gebeurde open en bloot wat in de rest van Nederland alleen voor achter de gordijnen bestemd was.

En natuurlijk wist ik dat Harmsen van Beek nog korte tijd getrouwd was geweest met Remco Campert, die zo ontspannen werd gefotografeerd terwijl hij met Frederike en anderen lag te zonnebaden op het dak van Jagtlust. Ik was dan ook al benieuwd hoe deze episode zou worden beschreven toen recent de Campert-biografie van Mirjam van Hengel, Een knipperend ogenblik, verscheen.

Royaal leven

Dat was op hoofdlijn een bevestiging van wat we al kenden: Frederike – ook door Van Hengel ‘Fritzi’ genoemd – is de getalenteerde dochter uit een welvarend milieu. Haar vader is onder andere tekenaar van Flipje van Tiel. Na een ‘gelukkige jeugd’ probeert zij haar weg naar kunstacademies te vinden. Ze belandt daarentegen in Frankrijk, waar ze trouwt en een zoontje krijgt: Gilles. Haar man Eric verdwijnt al snel uit beeld en Frederike verliest kort daarna haar beide ouders. De erfenis stelt zowel haar, als haar broer Hein, in staat royaal te leven. Als ze haar oog laat vallen op een grote villa in Het Gooi, vormt dat het begin van de mythe. In de jaren die volgen zullen door diverse journalisten en schrijvers zaken verkeerd worden opgeteld. Het huis Jagtlust was niet van haar, ze kon het alleen voor een symbolisch bedrag huren van de gemeente Amsterdam, waarna het een geliefd aanloop- en overnachtingsadres zou worden voor vooral de Amsterdamse bohème (een begrip dat door Maaike Meijer uitvoerig wordt toegelicht). Er zou daar ‘lustig [worden] gedronken, gerookt en gesekst’, terwijl de even grillige als levenslustige Frederik zelf zich tussen de bedrijven door bezighield met (reclame)tekenen, schilderen, borduren, knutselen en schrijven. Haar autonome geest en vrije seksuele moraal droegen ertoe bij dat zij een grote aantrekkingskracht op mannen uitoefent. Daarbij wordt alles wat ze voortbrengt als poëzie beschouwt: haar taalgebruik, haar stem, het huis, haar voorkomen en haar levenskunst. Remco Campert schreef dan ook wonderschone gedichten over haar en omgekeerd tekende Frederike striptafereeltjes onder de titel ‘Rampoo en Zizi’.

Vermoeiend en moeizaam

Hoewel Van Hengel al had onderkend dat de verhalen over de omvang van Frederikes erfenis vaak schromelijk waren overdreven, bleef de mythe over de losbandige feesten op Jagtlust ook in haar boek nog redelijk in tact. Cees Nooteboom werd er gezien, evenals Ferdi en Shinkichi Tajiri, Jan Vrijman, Tine Louw, Bert Schierbeek, Frits Müller, Sonja en Arend Nijenhuis en Gerard Reve – wie al niet? Iedereen wilde erbij zijn. Ook de latere uitgever Theo Sontrop was van de partij, zij het als huurder van de benedenverdieping.

Al snel werd duidelijk dat Frederike fantastische gedichten schreef, al wilde ze die nog niet uitgeven. Pas in 1958 zouden haar eerste gedichten in Tirade verschijnen.

Ondertussen werd het leven op Jagtlust echter al snel vermoeiend en moeizaam. Campert vertrok, keerde weer terug en verdween voorgoed. Het was duidelijk dat Frederike ruimte wilde en vrijheid. Terwijl Campert nauwelijks zijn hielen had gelicht, stonden anderen al in de rij om zijn plaats in te nemen. Van de journalist Jan Eijkelboom tot – op veel latere leeftijd – de schilder Matthijs Röling. Iedereen die Frederike meemaakte raakte verliefd op haar.

Omkeren

Tot zover het bestaande beeld van de vouw die al snel in de media werd afgeschilderd als spilzieke ‘flodderdiva’. In de biografie door Maaike Meijer – die eerder al samen met Joost Kircz en Saskia de Bodt het schrijversprentenboek Stoeten Ritseldingen schreef – wordt al snel duidelijk dat zij wil afrekenen met de geschetste mythe en over een van de grootste dichters van ons land een ander verhaal wil vertellen. Al in de inleiding maakt zij onomwonden duidelijk dat het bestaande beeld van het ‘feestbeest’ overtrokken is en nauwelijks op Harmsen van Beek zelf slaat, evenmin als op haar werk. De wilde partijen op Jagtlust werden niet zozeer door haar als wel door andere bewoners georganiseerd. Als dichter overkwam haar wat veel celebrity’s overkomt: hun prestaties zijn vervangen door het verhaal van hun persoonlijk leven, waardoor de persoon het werk is geworden. Daarmee wordt ook duidelijk wat de missie van deze biografe is: de ‘sensatiezoekende beweging’ omkeren, om terug te keren bij het werk zelf. Meijer geeft haar onderwerp daarvoor niet alleen haar ware naam terug: Frederike Harmsen van Beek, maar ook haar gezicht. Want ook het uiterlijk van de dichter was vaak een mythe. Zo blijkt het veel gebruikte portret van Eddy Posthuma de Boer voor de achterkant van haar bundel Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten gemaakt te zijn terwijl zij een zwarte pruik droeg. Van zichzelf was Frederike blond.

De ‘prelude’ van de biografie maakt ook duidelijk wat de biograaf als de sleutelscène in het leven van Harmsen van der Beek ziet. Dat betreft het gesprek dat de zeventienjarige Frederike opving tussen haar ouders. Het was haar moeder die zich uitermate negatief over haar uitliet, terwijl haar vader daar weinig tegenin bracht. Daarmee was in Frederike ‘het afgewezen kind’ geboren, terwijl broer Hein opgroeide als haar moeders lieveling.

Uit deze gezinssituatie verklaart Meijer een groot deel van het latere karakter van Harmsen van Beek, evenals de omgang met haar eigen zoon Gilles. Ook haar overmatige drankgebruik zou er aan te wijten zijn, evenals wat wordt aangeduid als haar ‘seriële monogamie’. Voor haar latere gedrag van extreem afstoten en aantrekken gebruikt Meijer het begrip ‘theatrale persoonlijkheidsstoornis’. De diagnose borderline gaat haar te ver. Frederike was slecht in staat om nee te zeggen tegen dingen die ze eigenlijk niet wilde en onaangename gebeurtenissen werden meestal weggeduwd. Daarbij was ze evengoed wel in staat om achteraf flink om zich heen slaan.

Maaike Meijer © Merlijn Doomernik

Bescherming

Maaike Meijer maakt in de biografie ruim gebruik brieven, gesprekken en dagboeken, zowel van haar onderwerp als van mensen in de periferie van Harmsen van Beek. Er wordt vooral veel geciteerd uit de gesprekken die de goed bevriende Joost Kircz met haar hield. Dat werkt vaak verhelderend, maar het is soms ook jammer, omdat het boek daardoor – met ook nog eens de uitvoerige noten op de pagina’s – af en toe een compilatie dan een lopend verhaal oplevert. De ‘hemelse mevrouw Frederike’ wordt in elk geval niet door haar gespaard. Steeds vaker blijkt Harmsen van Beek de rol van slachtoffer en hulpeloos vrouwtje aan te nemen, waardoor ze dierbaren en vrienden soms op genadeloze wijze van zich afstoot. Herhaaldelijk worden heel intieme details onthuld, die evengoed achterwege hadden kunnen blijven en niet veel toevoegen aan het totaalbeeld. Soms heb je als lezer de neiging Harmsen van Beek in bescherming te willen nemen, met name als het gaat om de details van drankgebruik, haar financiële besognes en de perikelen over de huur van haar bouwvallige huisje in het Groningse Garnwerd, waar ze zich vanaf 1971 gedwongen voelde zich terug te trekken.

Maar het beeld kan even zo snel weer kantelen. Bijvoorbeeld als het gaat om de controverse met de bevriende schrijfster Charlotte Mutsaers, die vanwege geciteerde telefoongesprekken door Renate Rubinstein zelfs van plagiaat werd beschuldigd. Het is duidelijk dat Maaike Meijer ook dit beeld nadrukkelijk heeft willen corrigeren: ‘Rubinsteins schijnbaar heldhaftige in het krijt treden voor een ander houdt de hulpeloosheid en lafheid van Harmsen van Beek echter in stand.’

Ondanks dat ze het werk van de getalenteerde dichter centraal wil stellen, gaat ook deze biografie echter voornamelijk over het gecompliceerde en uiteindelijk tragische leven van Frederike Harmsen van Beek, al wordt de mythe er op alle fronten wel door ontrafeld.

Labyrint

De debuutbundel Geachte Muizenpoot… werd in 1965 weliswaar warm onthaald, maar al gauw werd in recensies de kwaliteit van haar gedichten weer overschaduwd door het karakteriseren van de persoon. Dat gold nog meer bij de twee bundels die daarop volgden en haar prozawerk. Ze mocht zich daarbij bewonderd weten door een groot aantal collega-schrijvers, waaronder Gerard Reve, waarmee ze – zo toont Meijer aan – in haar werk ook verwantschap vertoonde. Maar ook met Judith Herzberg, Vasalis en de uitgever Geert van Oorschot, met wie zij overigens nooit in zee zou gaan. Haar taalgebruik werd ‘verrukkend en meeslepend’ genoemd, en iedereen die Meijer over haar interviewde was door haar vocabulaire en verbeelding gefascineerd.

Zelf deed ze uiteindelijk nauwelijks moeite meer om haar positie in de Nederlandse poëzie te bevechten. Deadlines lapte ze stelselmatig aan haar laars en uitnodigingen voor optredens werden herhaaldelijk afgewimpeld zodat ze zich als Repelsteeltje steeds verder terug kon trekken in haar privédomein. Het was alsof Harmsen van Beek een labyrint opbouwde van taal om zich in te verstoppen. Meijer: ‘Wie kan mij vinden? Wie ben ik?’

Bedwongen chaos

Ondertussen was het leven van haar zoon Gilles even grillig verlopen als het hare en dat van haar broer Hein. Drugs en HIV dreigden zijn leven te vernielen. De tragiek wilde uiteindelijk dat zij haar kind nog drie jaar zou overleven. Nooit zou ze meer met iemand over zijn vroege dood spreken. Frederike had ‘hem bijgezet in het rijtje van echtgenoot Eric en broer Hein.’

Hoe ongrijpbaar en origineel Harmsen van Beek als dichter ook was, haar werk werd ook als excentriek beschouwd en ook haar beeldend kunstenaarschap – bestaande uit miniaturen, installaties en verzamelingen – werd weinig op waarde geschat. De miniaturen waren zo klein dat ze alleen met een loep bekeken konden worden. Volgens Meijer zou je ze kunnen interpreteren als haar ‘tijdmachine’. In de kleine ruimte van een walnoot bouwde ze een sprookje om in te kunnen verdwijnen en ‘de chaos werd ermee bedwongen’.

In 1967 drukte Harmsen van Beek haar gemoedstoestand uit in een installatie in de Hilversumse Steendrukkerij De Jong & Co. Die bestond uit een nagebouwde versie van haar sprookjesachtige kinderkamer, waarvan de muren – net als later in Jagtlust – met plaatjes uit tijdschriften waren beplakt. In het bed lag een pop met een gipsen afdruk van haar eigen hoofd, compleet met zwarte pruik. Het was als een dodenmasker, opgebaard te midden van haar kunst. Meijer:

‘Haar leefwereld was kunst, maar zij die dat alles had gemaakt en erin leefde, was dood. Het bed, de plek van warmte, rust en intimiteit was een doodskist geworden.’

Was dit toen al een protest tegen het beeld dat van haar bestond, vraagt de biografe zich af? Wilde ze hiermee zeggen: ‘kijk naar alles wat ik maak, aan tekeningen, gedichten en ambachtelijke kunst, maar laat mij als persoon erbuiten? ’

‘Kort samengevat zijn levens altijd triest’, schreef Hans Vervoort ooit. Dat van Frederike Harmsen van Beek was op zijn minst aangrijpend, in het bijzonder haar levenseinde. In 2009 werd ze opgenomen in een verpleeghuis in Groningen, waar ze, zoals Maaike Meijer schrijft, ‘wegglijdt in de dood, eenentachtig jaar oud’.

Hemelse mevrouw Frederike. Biografie van F. Harmsen van Beek (1927-2009)
Maaike Meijer
De Bezige Bij
ISBN 9789403136004
Verschenen in november 2018

Bestelinformatie

Koop bij Athenaeum Boekhandel

Bestel als paperback bij Athenaeum Boekhandel (€ 39,99)
Bestel als ebook bij Athenaeum Boekhandel (€ 14,99)

Koop bij bol.comBestel als paperback bij bol.com (€ 39,99)
Bestel als ebook bij bol.com (€ 14,99)

Wim Huijser
Wim Huijser
Wim Huijser is schrijver-publicist op het snijvlak van literatuur, geschiedenis en landschap. Hij schreef onder andere een biografie van C. Buddingh’, een monografie van Ton Schulten en tientallen boeken over literatuur en wandelen. Daarnaast stelde hij diverse bloemlezingen samen, waaronder een met wandelfragmenten van J.J. Voskuil.

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in