The Women Who Saved the English Countryside. Geld, wetten en frisse lucht

Toen onze bekende natuurliefhebber Jac. P. Thijsse in 1905 de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten oprichtte, waren de Engelsen al zo’n dertig jaar bezig met het redden van hun countryside: natuurgebieden, landschappen die nog niet aangetast waren door verstedelijking en industrialisatie, pittoreske kastelen en ander vastgoed van historische waarde. In 1895 was daarvoor inmiddels de National Trust opgericht, onder de bezielende leiding van een vrouw, Octavia Hill (1838-1912).

Er zijn overeenkomsten tussen de Vereniging en de Trust van toen, zoals de voornaamste methode om natuur en landschappelijk erfgoed te redden: gewoon opkopen, met behulp van donaties en de uitgifte van obligaties, want, jammer maar waar, in een kapitalistische wereld is alleen eigendom echt heilig.

In Engeland kwam daar dankzij de staat nog een slim middel bij: als een erfgenaam een kasteel, manor house of lappen grond in de schoot geworpen kreeg, kon men van de hoge death tax afkomen door het bezit aan de Trust te doneren. Menbehield dan het recht er te wonen, op bepaalde voorwaarden, zoals dat kasteel, manor of landschap open moest zijn voor publiek.

De verschillen tussen de organisaties waren groot: Thijsse richtte samen met geestverwanten zoals Eli Heimans de vereniging in eerste instantie op om het Naardermeergebied te redden, nadat de gemeente Amsterdam het vreselijke plan had opgevat om het meer vol te storten met afval. Thijsse wist hoe belangrijk het Naardermeer voor vogels was en begon een campagne.

Soortgelijke motieven ontbraken destijds volledig in Engeland. Wat daar vooral telde sinds de 1870s, was de heilzame uitwerking van the country, the wild country op de mens, dankzij de frisse lucht, de weidse ruimte, de schoonheid van flora en fauna. De mensen waren vooral ‘our poor brethern’, opgesloten in grijze steden, villalozen die vaak vervuld van nostalgie waren naar hun rurale jeugd, nadat zij uit geldnood voor een habbekrats hun landrechten hadden verkocht. Volgens de weldoeners hadden hun minderbedeelde broeders niet alleen behoefte aan parken in de stad maar ook aan een green belt met open spaces rond hun stad waar ze vrijelijk dankzij het right to roam konden rondwandelen.

National Trust

Inmiddels is de National Trust de grootste landeigenaar in Engeland en dat heeft de organisatie ook te danken aan nog eens drie wilskrachtige vrouwen: Beatrix Potter, Pauline Dower en Sylvia Sayer. Octavia Hill was volgens biograaf Matthew Kelly ’the Public Moralist’. Kinderboekenschrijfster Beatrix Potter was een van de grootste donors van de Trust – ’the Philanthropist’. Pauline Dower – ’the Technocrat’ – was een drijvende kracht achter grotendeels geslaagde pogingen de countryside te redden door middel van National Parks.

Sylvia Sayer was ’the Activist’ die liet zien hoe je één bepaald bijzonder gebied, in dit geval haar Dartmoor, kon redden uit de klauwen van kapitalisten en een ministerie van Defensie dat lawaaierige oefeningen in Dartmoor wenste te houden, waarvoor het inmiddels bijna heilige right to roam (recht op vrij wandelen) in de countryside dan maar moest wijken.

Groepsbiografie

Waar deze groepsbiografie in uitmunt, is het analyseren van de motieven van de vier vrouwen, van hun wereldbeeld, van de impact van hun familieachtergrond. Ze leefden in heel verschillende tijdperken en het onze moest nog komen. Zorgen over klimaatverandering, stikstofdeposities, biodiversiteit, uitstervende soorten, verdwijnende habitats van dieren, invasies van exoten en rewilding waren nog geen onderwerp van gesprek in de massamedia.

De huidige collapsology, de wetenschap van instortende ecosystemen op wereldschaal, bestond nog niet; de problemen waar de vrouwen wakker van lagen, waren Engelse problemen (zelfs die van de Schotten en Ieren deden niet mee). Dus wat dreef deze vrouwen dan? zou de lezer van nu kunnen vragen, ook al hebben hun acties precies die positieve effecten op natuur en landschap gehad waarvoor milieuactivisten zich nu ergens op vastplakken of met verf naar kunst smijten? En hoe kwam het dat hun motieven en acties zó breed resoneerden in de Engelse bevolking dat de National Trust en soortgelijke organisaties miljoenen donateurs kregen en kapitaalkrachtige weldoeners aantrokken?

Biograaf Matthew Kelly is geen stiekeme feminist. Hij besefte op zeker moment dat historisch belangrijke milieubeschermers in Engeland nooit een biografie waardig waren geacht, met uitzondering van Octavia Hill, blijkbaar onontkoombaar als medeoprichtster van de National Trust. Aan zijn tweede heldin, Beatrix Potter, zijn vooral biografieën gewijd als de beroemde kinderboekenschrijfster.

Die verwaarlozing van pioniers geldt ook in Nederland, waar bijvoorbeeld Jac. P. Thijsse nog steeds wacht op een volwaardige biografie. Gelauwerd biograaf Dik van der Meulen is er nu mee bezig, Pas in deze 21e eeuw verschenen beknopte biografieën van Thijsses vriend Eli Heisman en de natuurminnende vader van de beroemde schrijver Frederik van Eeden, beide geschreven door Marga Coesèl.

Gods geschenk aan de mens

De vier vrouwen mogen allemaal hebben meegeholpen om de countryside te redden, ze hebben allemaal een eigen verhaal over hun drijfveren nodig.

Octavia Hill kwam uit een upperclass familie van sociale hervormers, voorouders die mensenrechten propageerden, feministisch waren, actief schoon drinkwater en veilige riolen bepleitten, om maar wat te noemen. Die ideeën werkte zij verder uit door zich in te zetten voor parken in de stad, die dan wel weer bij het vallen van de avond gesloten moesten worden omdat de ‘poor brethern’ nog onvoldoende ‘beschaving’ hadden om zich in het donker keurig te gedragen.

Hill groeide op in een familie van kerkgangers. In haar campagnes voor behoud van de countryside als ‘open space’ waaraan de stedeling zo’n behoefte had en heeft, speelt haar gemoderniseerde kijk op het geloof mee. De natuur was een geschenk van God dat door alle mensen van alle klassen genoten moest kunnen worden, het was Zijn ‘common gift to man’. Je kon er ook veel leren over Zijn best wel met behulp van de rede en de wetenschap doorgrondelijke bedoelingen. Met dit soort argumenten uit wat natural theology ging heten, hoopte Hill de respectabiliteit van haar open space ideeën te vergroten.

Kelly heeft niet kunnen achterhalen wat Hill dacht van pogingen van de lagere klassen om plannen voor de creatie van open spaces te dwarsbomen, wanneer dat erop neerkwam dat zij hun landrechten verloren of hen de toegang werd ontzegd tot heidegronden aan de rand van de stad die ze exploiteerden. Het maakte de hervormers wel ‘nerveus’ en het is waarschijnlijk de verklaring voor de steeds grotere tolerantie van deze liberalen voor staatsinterventie, zoals wetgeving om de doelen van de National Trust te ondersteunen.

‘A farm of one’s own’

Dat is de goedgekozen titel voor het hoofdstuk over Beatrix Potter (1866-1943), een titel die uiteraard verwijst naar het feministische boek van Virginia Woolf, A Room of One’s Own. Aan jeugdboekenschrijfster Potter zijn al de nodige biografieën gewijd waarin altijd haar rol voor behoud van natuur en landschappen in het Lake District wordt genoemd. Maar het enorme genoegen dat ze beleefde aan het managen van boerderijen en landerijen en aan haar agro-experimenten blijft af en toe onderbelicht, ook al zijn die een bewijs te meer van haar graag benadrukte emancipatie als werkende vrouw.

Ze was de eerste welgestelde dame die stukken land opkocht met het expliciete doel deze te zijner tijd over te dragen aan de National Trust, in de verwachting die daarna zelf naar eigen inzicht te blijven beheren. Haar geld kwam van een erfenis en de enorme opbrengsten van haar kinderboeken in de inmiddels geglobaliseerde uitgeverswereld. Misschien zag ze zichzelf niet als filantroop, ze hing haar generositeit in ieder geval niet aan de grote klok en engageerde zich niet in publieke campagnes, met één zeldzame uitzondering: het verzet tegen de bouw van een vliegtuigfabriek op Windermere aan de oostkant van het Lake District, en het gebruik van watervliegtuigen op het meer.

Wel was ze zoals Hill ingebed in een dicht netwerk van tientallen relaties in de Engelse elite van schrijvers en dichters, intellectuelen en wetenschappers, beeldend kunstenaars en kunstverzamelaars. In persoonlijke brieven ventileerde ze haar ideeën.

Ze wordt terecht overal als ‘verlegen’ neergezet maar dringen verlegen mensen zich juist niet op omdat ze zo goed weten wat ze compromisloos willen? Scherpe kritiek bewaarde ze voor haar dagboeken in geheimschrift. Haar hele leven koos ze voor dingen doen in de privacy van haar bestaan – waar ze dus alleen de baas was – naast een beetje meebesturen in lokale aangelegenheden, ver weg van Londen. Ze was jurylid bij competities voor schapenfokkers. Voor haar geen heroïsche barricaden.

Beatrix Potter (1866-1943)

Ook in Potters ontwikkeling speelt de familie een grote rol en dan niet alleen omdat deze geprivilegieerden vonden dat financieel succes omgezet moest worden in prachtige landhuizen met dito tuinen en parken eromheen. Als kind mocht ze samen met haar broertje dieren houden en kreeg ze een microscoop om onderzoek te doen, een entree voor haar latere wetenschappelijke belangstelling voor nieuwe manieren om typische ziekten onder schapen te bestrijden. Als tiener genoot ze van de vrijheid in de natuur van het Lake District, waar haar opa woonde op een stuk land dat ze later zou kopen. Haar vader Rupert Potter was een van de eerste levenslange leden van de National Trust, die het bestuur voorzag van juridisch advies.

Ze trouwde heel laat, toen ze al volledig op eigen benen stond, in 1913, met een man die niet de goedkeuring van haar ouders had, want het was maar een plattelandsadvocaatje. Moge die eigenzinnigheid van Potter, gekoppeld aan rijkdom, een lichtend voorbeeld zijn voor onze eigentijdse miljonairs (inmiddels 1 op de 100 volwassenen in Nederland), dacht ik. Koop een bejaarde boer uit voordat de jongeren van Extinction Rebellion zijn koeienstallen belegeren. Nou ja, van die dingen misschien.

Getrouwd met de verkeerde juiste man

Pauline Dower was de echtgenote van een man, John Dower, die in de naoorlogse politiek van de Labour Party samen met anderen het Hobhouse Report afleverde, een van de basisdocumenten voor de oprichting in 1949 van de National Parks Commission, die tot taak kreeg gebieden aan te wijzen als National Parks and Areas of Outstanding Beauty in England and Wales en deze in de politiek te verdedigen tegen alle mogelijke belagers. In 1948 was de National Health Service al een feit geworden. Ook de parkencommissie paste in Labours brede idee van het bewoonbaar maken van het kapitalisme. Wel was het commissiewerk onbetaald – wat voor de welgestelde Pauline geen probleem was – en de commissie al gauw ‘understaffed and overstretched’.

Pauline Dower werd vicevoorzitter van deze commissie en zou deze post behouden tot 1966. Geen andere vrouw hield het daar zo lang vol. Haar benoeming was zeker ook een edelmoedig gebaar van de toenmalige Minister of Housing and Country Planning, Lewis Silkin, omdat haar man in 1947 aan tuberculose was overleden. Ze was echt niet, zoals ze schreef, alleen maar Johns ‘chauffeur’ terwijl hij voor zijn rapport in de countryside rondtourde, laat staan ‘his dog it was all tried on’.

Dat ze zeventien jaar in haar job gehandhaafd bleef ‘means we can be confident that her place reflected the faith men in power had in her abilities and commitment,’ schrijft de biograaf. En dat in een tijd waarin een figuur als Pauline ook in een progressieve krant als de Manchester Guardian nog werd aangeduid als ‘Mrs. John Dower’. Niet erg behulpzaam om een biografie waardige Bekende Brit te worden onder je eigen naam.

Haar huwelijk met John bleek nogal vernederend voor Pauline, zelf afkomstig uit de Trevelyan-dynastie, een familie van historici en politici die in de woorden van een andere biograaf ‘Engeland en India generaties lang geregeerd hadden’. Dat maakt het des te opvallender dat Pauline’s carrière later door historici genegeerd werd, meent de biograaf , die je er dan toch echt van begint te verdenken vooral oog voor rijke vrouwen als natuurbeschermers te hebben. De pagina’s over een reeks figuren in haar illustere familie duurden mij wat te lang, al was er uiteraard geen ontkomen aan voor de biograaf om te beschrijven hoe Wallington Hall, het spectaculaire landhuis van de Trevelyans, door Pauline’s vader aan de National Trust werd geschonken, inclusief het land en de boerderijen, in 1942 a first.

Maar goed, er was meer in het spel dan geld en reputaties. Terwijl John voor weer een missie onderweg was, zorgde de in landbouwkunde afgestudeerde Pauline voor hun drie kinderen, maar als hij thuis was, was ze bang een gesprek met hem te voeren. Zij flirtte met het communisme, geloofde een tijdje in de rooskleurige leugens van Beatrice Webb over de Sovjet-Unie, beetje dom, maar als ze haar leeservaringen met John probeerde te bespreken, stelde hij heel gemeen vragen waarvan hij al wist dat zijn vrouw er geen antwoord op kon geven. In brieven aan haar moeder vreesde ze knettergek te worden van haar intellectuele en politieke werkloosheid en beperking tot het moederschap.

Voor Britse lezers zal het boeiend zijn Pauline aan het werk te zien bij de aanwijzing van beoogde nationale parken die nu een vanzelfsprekendheid zijn. Dat aanwijzen gaf bij veel parken een hoop gedoe, want er waren hoorzittingen waar de belanghebbenden bezwaren konden inbrengen en tekst en uitleg konden vragen, want veel werd nog bedisseld in achterkamertjes. Ze moest onderhandelen, politici bewerken, veldbezoeken brengen, kaarten maken, lezingen verzorgen. Maar zo is het met de radicale huisvrouw dus toch goed gekomen.

Lang leve alleen Dartmoor

Bij Sylvia Sayer (1904-2000) draaide alles om het behoud van Dartmoor, een natuurgebied in Devon met een rijke geschiedenis vanaf de jonge steentijd, bekend ook om zijn vele resten van de Keltische cultuur en oude tinmijnen. Ze heeft nooit landelijke ambities gehad, ze adviseerde zelfs aasgieren die hun oog op iets in Dartmoor hadden laten vallen, om op te hoepelen naar elders, zonder zich te bekreunen over de gevolgen daar.

Sayer mag de Activist in de groepsbiografie zijn, vergeleken met het actievoeren sinds de jaren 70 waren haar initiatieven bescheiden. Iconisch werd een foto van haar op de voorpagina van de Times, toen ze staande op het veen van Dartmoor, gebruikmakend van haar right ro roam, werd gefotografeerd onder een legerhelikopter in de lucht die aan kabels een stuk artilleriegeschut naar een gebied voor militaire oefeningen kwam brengen. Dat was in 1967.

Bij haar geen eliteglamour, maar wel weer een familie, dit keer middle class, die in haar leven als milieubeschermer de toon zette. Sayer was voorzitter van de Dartmoor Preservation Association (DPA, opgericht in 1883), een functie die ze van haar grootvader had geërfd. Ze mocht zich Lady Sayer noemen, omdat haar vader een knighthood had gekregen als dank voor zijn militaire verdiensten. Zo’n titel hielp toen nog bij actievoeren.

Dit hoofdstuk laat goed zien hoe alert je op alle fronten moest zijn, wilde je na WOII een gebied beschermen tegen onherstelbare schade: rivierbeddingen, waterkrachtcentrales, het waterpeil in veengronden, archeologische vindplaatsen, oude landrechten, huizenbouw, massatoerisme, staatsbosbeheer, de noden van Defensie en door overheden gesteunde belangen. Uiteindelijk droomde Sayer van ‘segregatie’ voor een duidelijk afgegrensd Dartmoor, waar organisaties zoals de DPA verantwoordelijk zouden zijn voor strenge handhaving van wetten en principes.

Het was namelijk niet zo moeilijk geweest om Dartmoor aangewezen te krijgen als National Park, maar gemeenten en andere bestuursorganen weerden zich tegen hun machtsverlies aan de parkencommissie. Sayer zag hen vanaf het begin als ‘saboteurs’ en bleef er als een Cassandra op hameren dat wetgeving hen zou moeten verbieden nog ergens over mee te praten. Om die reden lobbyde ze ook bij het parlement in Londen. Haar levensverhaal is goed traceerbaar, dankzij de vele officiële brieven die ze schreef aan wie er maar toe deed in kwesties van natuurbehoud.

Slot

Matthew Kelly beschrijft in de epiloog van ruim twintig pagina’s hoe het de milieubescherming in het Verenigd Koninkrijk verder verging, onder meer door de komst van nieuwe organisaties zoals Friends of the Earth (opgericht in 1969), Greenpeace (1969) en de People’s Party (1972) die de voorloper was van de Green Party (1990). Voortaan waren het internationale milieuproblemen die lokaal moesten worden opgelost, iets waarvan Kelly’s dames zouden hebben opgekeken.

The Women Who Saved the English Countryside
Matthew Kelly
Yale University Press
ISBN paperback 9780300270396
ISBN e-book 9780300265309
Verschenen in juni 2023

Bestelinformatie

Bestel als hardcover bij bol.com (€ 25,00)
Bestel als e-book bij bol.com (€ 23,58)

Anneke van Ammelrooy
Anneke van Ammelrooy
Anneke van Ammelrooy (1955) is journalist en vertaalster. Ze schreef onder andere Alles is er niet, een persoonlijk verslag van haar eerste jaar in Irak. Ze was hoofdredactrice van het Leids universiteitsweekblad Mare, Publiek Domein, Keesings Historisch Archief en OR-informatie. Voor de Volkskrant schreef ze over cultuur en politiek. Bij het ANP was ze redacteur Arabische landen. Ze werkt aan een boek over de toekomst van politieke partijen (2003-2010).

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in