Leven en werk van Frans de Liagre Böhl. Een reizende studeerkamergeleerde

Herman de Liagre Böhl (1943) is een ervaren biograaf. Eerder publiceerde hij de levensbeschrijvingen van onder andere Herman Gorter, Floor Wibaut en Heiko Miskotte. Eind januari verscheen zijn boek Bijbel en Babel over zijn vader, de assyrioloog Frans de Liagre Böhl (1882- 1976).

Frans Böhl, oorspronkelijk Franz, groeide op in een zeer vroom en geleerd milieu in Wenen. Zijn vader Eduard Böhl (1836-1903) was theoloog, een discipel van predikant Kohlbrugge en in zijn eerste huwelijk getrouwd met diens dochter Anna. Zij kregen drie kinderen, wier leven nogal tragisch verliep. Eduard Böhls tweede vrouw, Jacqueline baronesse van Verschuer, bracht het landgoed Sint Jansbeek in Groesbeek in de familie en de band met Nederland. Zij kreeg ook drie kinderen, Minnie, Hanna en Frans. Jacqueline was eveneens familie en een volgelinge van Kohlbrugge, de streng-calvinistische predikant die heel bekend is geworden om zijn genadeleer en als een van de grondleggers van de protestantse theologie wordt gezien.

Jeugd en studie

Op zijn middelbare school, het beroemde Schottengymnasium in Wenen, zat Frans in de klas met veel adellijke leerlingen, onder wie Karl Franz Joseph die de laatste keizer van Oostenrijk-Hongarije zou worden. Een mooie passage in de biografie gaat over Frans’ verzameling mineralen, een liefhebberij die de kiem gelegd zou hebben voor zijn latere collectie spijkerschrifttabletten. Na zijn eindexamen in 1901 studeerde Frans theologie en Assyriologie aan diverse universiteiten in Duitsland. Hoewel er een mooie foto van Frans in het uniform van de Burschenschaft in het boek staat, was hij allesbehalve een koorbal, maar – toen al – een kamergeleerde. Zijn ogen waren zo slecht dat hij vreesde zijn academische loopbaan te moeten afbreken. Ondanks deze grote handicap schreef hij twee dissertaties: een in de theologie over het oude Israël en een over het Assyrische spijkerschrift, waarvoor hij kleitabletten uit Mesopotamië moest ontcijferen. Het was uitzonderlijk om twee dissertaties te schrijven, maar zijn inzet was dan ook hoog: hij wilde beslist een professoraat. Droogjes constateert de biograaf: ‘Een kritische kanttekening verdient zijn aanpak wel: naast zijn studie had hij geen liefhebberijen. Zo was hij niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk een bijziende.’

Bijbel en Babel

Na enkele teleurstellingen bereikte Frans zijn doel. Al op dertigste, in 1913, werd hij hoogleraar ‘Hebreeuws en Hebreeuwse oudheden’ in Groningen. In het moderne religieuze milieu van Groningen kwam Frans los van de orthodoxe invloed van zijn vader en Kohlbrugge. Veertien jaar lang bestudeerde hij, vooral als historicus en taalkundige, het Oude Testament als bron voor de geschiedenis van Israël en Palestina. De tekst van de bijbel was voor hem niet (langer) ontastbaar, maar een voorwerp van wetenschappelijk onderzoek. Hoewel hij gelovig bleef (de biograaf noemt hem een ‘protestantse academicus’), waren de Bijbelteksten voor hem mythen, net als andere literaire verhalen uit het stroomgebied van de Tigris en de Eufraat. De oude tegenstelling ‘Bibel oder Babel’, die hij in zijn studie had geleerd van prof. Delitzsch, veranderde langzaam in de synthese: Bijbel en Babel. Om zijn zoon te citeren: “Het was voor hem niet óf-óf, maar én-én: geloof in de Bijbel en spitten in de grond.” De vergelijking tussen het oude Israël (Bijbel) en Mesopotamië (Babel) vormde een rode draad in Böhls werk en – heel terecht – ook in zijn biografie. Want na Groningen, waar hij vooral met de Bijbel bezig was, ging hij in 1927 aan de slag als hoogleraar ‘Talen en de geschiedenis van Babylonië en Assyrië’ in Leiden, mede op voorspraak van de machtige Leidse islamoloog Christiaan Snouck Hurgronje.

Christiaan Snouck Hurgronje
Christiaan Snouck Hurgronje (1857-1936)

Böhl nam niet alleen zijn kennis, maar ook zijn collectie mee naar Leiden. Hij was een toonaangevende verzamelaar van antiquiteiten uit het Nabije Oosten. Kleitabletten, rolzegels, tichelstenen en terracottabeeldjes, daterend van 3200 – 400 v.Chr., kocht hij op antiekmarkten in Parijs en Berlijn, maar ook rechtstreeks van verkopers in het Nabije Oosten. Zijn thuisbasis, in de nabijheid van spelende kinderen, leek hem geen goede bewaarplek voor de fragiele kleitabletten. Daarom werd zijn collectie, die hij al eerder in bruikleen gaf aan de universiteit, vanaf 1935 opgeslagen bij het Rijksmuseum voor Volkenkunde. In 1939 werd het Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten (NINO) opgericht. Dat bestaat nog steeds en in 1951 verkocht Böhl zijn collectie, inmiddels meer dan 2000 stuks, aan het NINO. In het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden is een beroemd Sumerisch beeldje uit 2800 voor Chr. te zien, een geschenk van Böhl.

‘De Fik Meijer van tussen de wereldoorlogen’

In 1926 sierde een portret van Frans Böhl de voorpagina van het populaire weekblad De Prins. Hij assisteerde toen archeologen bij de beroemde opgravingen in Sichem in Palestina als tekstontcijferaar. Zijn specialiteit waren scherven. Tussen 1925 en 1940 reisde hij veel naar archeologische locaties in het Nabije Oosten en Egypte. In Irak kopieerde hij teksten in het Museum voor Oudheden en ging en passant op bezoek bij koning Faisal. Over deze maandenlange reizen schreef hij levendige verslagen vol sprekende anekdotes in dagbladen als De Telegraaf, het Algemeen Handelsblad en het Nieuwsblad van het Noorden.

Ook was hij actief als begeleider van publieksreizen, naar Egypte, Palestina, Syrië, Turkije, Griekenland en Italië. Als de Fik Meijer van het interbellum maakt hij de nieuwste ontwikkelingen in zijn vakgebied aanschouwelijk voor een breed publiek. In zijn ‘colleges’ voor geïnteresseerde leken kon hij Bijbelteksten op een wetenschappelijke manier verbinden met spijkerschrift-teksten en archeologische vondsten. Na 1945 begeleidde hij geen reizen meer, maar gaf hij talloze lezingen, onder andere voor het genootschap Ex Oriente Lux, dat zijn leerlingen in 1933 oprichtten. Assyriologie is geen ‘groot vak’. Böhl had niet veel studenten en begeleidde slechts enkele promovendi. Maar door zijn talent om zijn kennis te populariseren was zijn invloed ook groot buiten de internationale academische specialisten.

Een Duitse wetenschapper

Een van Frans Böhls ‘fans’ was de Duitse ex-keizer Wilhelm II. Hij behoorde tot een selecte club van wetenschappers die op kasteel Doorn werden uitgenodigd om voordrachten te geven, de Doorner Arbeitsgemeinschaft (D.A.G.). Böhl had in 1932 zelf het initiatief genomen om lid te worden van dit genootschap, verpakt in een verzoek om over zijn aanstaande reis naar het Nabije Oosten te komen vertellen in Doorn. Hij bouwde een persoonlijke band op met Wilhelm II en schreef – als een soort ghostwriter – lezingen voor hem. De biograaf maakt duidelijk dat Böhl het contact met D.A.G. belangrijk vond en dat hij er ook van probeerde te profiteren, bijvoorbeeld door het aanvragen van een militair pensioen voor zijn halfbroer Louis.

De band met Duitsland was en bleef sterk. Hoewel Böhl zich tot Nederlander had laten naturaliseren, bleef hij hoorbaar een Duitser van geboorte. Ook zijn vrouw was ‘door en door’ Duits en dat werd een probleem na de bezetting in 1940. Waar Leiden in 1942 een bolwerk was van academisch verzet, was Böhl ‘een van de aarzelende professoren’: ‘Hij stond niet in de startblokken om zijn ontslag in te dienen.’ Niet uit sympathie voor de nazi’s, maar uit angst voor verlies van inkomen. De biograaf en Bohls collega’s betichtten hem van ‘gebrek aan moed’. Door een opmerkelijk voorval – de hele familie werd in 1944 opgepakt door de Gestapo en na twee dagen weer vrijgelaten – keerde de publieke opinie ten goede. Toch bleef er iets knagen. In 1949 voegde Böhl ‘de Liagre’ aan zijn achternaam toe, om te voorkomen dat de geboortenaam van zijn grootmoeder zou uitsterven en wellicht ook om zijn naam minder Duits te maken. Aan het eind van zijn leven kreeg hij diverse blijken van waardering, onder andere een ridderschap in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Maar hij gaf geen receptie, schrijft zijn zoon: ‘Zonder twijfel heeft hem daarbij parten gespeeld dat hij, wegens zijn affiniteit met Duitsland, getreiterd werd door sommige van zijn collega’s. Hij was doordoor gepikeerd en uitte dat door zich stil te houden. Wie geschoren wordt, moet stil zitten. Hij ging daar ver in: zelfs heeft hij nagelaten om een afscheidscollege aan de academie te houden. Dat was wel kras.’

Vertaler

Bij een groter publiek is Frans Böhl wellicht bekend als de vertaler van het Gilgamesj-epos (1941), een beroemd literair verhaal in het Akkadisch, een Semitische taal die gebruikt werd tot de 1e eeuw na Christus. Daarna vertaalde hij ook de Psalmen, samen met zijn promovendus Berend Gemser, voor de Nieuwe Bijbelvertaling (NBG) van 1951. In tegenstelling tot de commissie wilde Böhl trouw blijven aan het literaire element van de oud-Oosterse teksten. Bij het voordragen van zijn vertalingen kon de anders zo stille teruggetrokken man uitgesproken lyrisch worden. Dan ging hij ‘zingen’.

De Gilgamesh tablet

De biograaf spreekt van een paradox: ‘Zo levendig als hij kon zijn als docent en ‘lezingen-houder’, zo vlak en teruggetrokken was hij in het persoonlijke verkeer, als vriend en als huisvader. Dat blijkt uit de vele pagina’s die hij wijdt aan Frans Böhls’ privéleven. Net als zijn vader trouwde hij twee keer: in 1914 met de Nederlandse Li Fabius, die al op haar 25e stierf aan een longontsteking. In 1933 hertrouwde hij met de 22 jaar jongere Maria Anna Dorothea (Mariele) Strasburger, een dochter van familievrienden. Ze was een zeer intelligente vrouw en promoveerde als eerste vrouwelijke biologe. Zij kregen vier kinderen. Toen nakomer Herman, de biograaf, geboren werd, was zijn vader Frans al zestig. Hoewel hun huwelijk hecht was, had Mariele een moeilijk leven. Zij leed aan een ernstige bipolaire stoornis, vooral aan zware depressies die halfjaarlijks terugkeerden. Ondanks vele behandelingen en talloze opnames was zij slechts zelden helemaal gezond. Frans ging liefdevol met haar kwaal om, maar hielp haar nauwelijks bij de opvoeding. Zelfs voor die tijd had hij ‘grote handicaps als vader’, schrijft zijn zoon. Als echte studeerkamergeleerde kwam hij overdag zijn werkkamer zelden uit. Het verhaal gaat dat hij de namen van zijn kinderen niet uit elkaar wist te houden. Kritisch is de biograaf ook op Frans’ behandeling van zijn oudste dochter, die niet de kans kreeg om te studeren en haar broers wel.

Zoon als biograaf

Kun je als zoon een objectieve biografie schrijven over je vader? Het is een razend moeilijke opdracht en Herman de Liagre Böhl schrijft dan ook in zijn Woord Vooraf: ‘Ik hoop dat ik een tussenweg heb kunnen vinden tussen kritiek en bewondering.’ Ik vind dat hij geslaagd is in zijn portret van ‘beslist een bijzonder mens’. Hoewel ik hierboven juist enkele kritiekpunten heb aangehaald, heeft de biograaf ook veel respect voor de grote wetenschappelijke kwaliteiten van zijn vader. Hij roemt zijn uitzonderlijke veelzijdigheid: hij was assyrioloog, oudtestamenticus, Palestina-deskundige, egyptoloog en religiewetenschapper te gelijk.

Over Böhls populariserende kwaliteiten hij zelfs ronduit enthousiast. Hij treedt in zijn vaders voetsporen door de soms ingewikkelde historische en theologische discussies uit te leggen. Daar slaagt hij slechts ten dele in. De biografische passages zijn namelijk soepel en toegankelijk geschreven, maar als hij het werk van zijn vader parafraseert, wordt zijn stijl archaïscher en afstandelijker.

Een lastige vraag is hoe je je biografeling aanduidt als je zo verwant bent. In een online lezing voor Ex Oriente Lux, op 7 januari 2021, vertelde Herman de Liagre Böhl dat hij aanvankelijk overal ‘Böhl’ had geschreven: ‘Maar ik bedacht dat het niet slecht is om dichterbij te komen. Voor een boek als dit moet dit kunnen.’ Hij wisselt nu Böhl af met ‘Frans’ of ‘mijn vader’. Vrijwel ieder hoofdstuk begint met ‘mijn vader’ en dat werkt eigenlijk wonderlijk goed. In dezelfde lezing vertelde hij ook dat hij erg blij was met zijn ‘hopen materiaal’. Hij ervoer dat als een ‘zaligheid’ en een groot voordeel van over je eigen familie schrijven. Die privédocumenten zorgen er inderdaad voor dat het verhaal over de studeerkamergeleerde kleur en sfeer krijgt. Ook de vele mooie foto’s komen veelal uit het familiearchief en zorgen er, samen met de interessante paragrafen over Böhls zussen, voor dat Bijbel en Babel een ware familiegeschiedenis is. Af en toe is het mij een beetje te veel. De citaten uit de agenda’s zijn naar mijn smaak te lang en bieden door hun gebrek aan duiding en samenhang juist weinig inzicht in het gezinsleven van de Böhls. Heel dapper vind ik dat de biograaf zich kwetsbaar opstelt, bijvoorbeeld als hij schrijft over de ziekte van zijn moeder Mariele: ‘Wij kinderen dachten dat haar klachten vooral psychisch van aard waren, wat inhield dat wij vonden dat zij zichzelf beter in de hand moest houden. Van biologische oorzaken, zoals erfelijke belasting, moesten wij niets weten. Want in dat geval was de doem immers onvermijdelijk – en dat weigerden wij te aanvaarden. Dat dit oordeel al te hard was, hebben wij pas op het eind van haar leven leren inzien.’

Het allergrootste voordeel van Herman de Liagre Böhl is mijns inziens zijn grote ervaring als historicus en zijn statuur als biograaf. Zou uitgever Prometheus een boek over Frans de Liagre Böhl overwogen hebben van een andere biograaf? Hoewel Frans Böhl een groot geleerde was met een internationale radius, kan de markt voor zo’n voorbeeldig uitgegeven en geïllustreerde biografie toch niet groot zijn. Voor Frans was Herman de ideale biograaf. Met Bijbel en Babel heeft Herman de Liagre Böhl een waardig monument voor zijn vader én voor de wetenschap opgericht. Hij werkt inmiddels aan een volgende biografie, over koloniaal hervormer Van Hoëvell. Ik kijk er al naar uit.

Bijbel en Babel. Frans de Liagre Böhl, 1882-1976
Herman de Liagre Böhl
Uitgeverij Prometheus
ISBN 9789044643534
Verschenen januari 2021

Bestelinformatie

Bestel als hardcover bij bol.com (€ 39,99)

Koop bij Athenaeum Boekhandel

Bestel als hardcover bij Athenaeum Boekhandel (€ 39,99)
Petra Teunissen-Nijsse
Petra Teunissen-Nijsse
Petra Teunissen-Nijsse werkt als freelance redacteur, journalist en biografisch onderzoeker. Zij publiceerde over Louis Couperus, Carry van Bruggen en Clare Lennart. In juni 2017 promoveerde zij op het proefschrift Voor ’t gewone leven ongeschikt. Een biografie van Clare Lennart. Haar tekstbureau heet Leven in Woorden

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in