Industrieel geproduceerd Wedgwood aardewerk is zo beroemd geworden dat het nog steeds door particulieren en musea wordt verzameld. Het prachtige design van bepaalde Wedgwood vazen, serviezen en andere producten speelt daarbij zeker een rol, maar even belangrijk lijkt een zekere nostalgie naar de glorie van de beginperiode van de Industriële Revolutie en pionierende fabriekseigenaars en uitvinders.
Pottenbakker Josiah Wedgwood (1730-1795) is zeker in Groot-Brittannië een held in het pantheon van de kapitalistische aartsvaders. Al vroeg na zijn dood werd een toonzettende biografie aan hem gewijd en er zouden nog vele volgen, zoals nog in 2021 de alom bejubelde biografie The Radical Potter: The Life and Times of Josiah Wedgwood van Tristram Hunt. Dus heeft kunsthistorica Iris Moon, assistant curator bij het Newyorkse Metropolitan Museum of Art, iets uit te leggen: wat kan zij eigenlijk nog toevoegen aan alle genoegzaam bekende feiten?
Restjes
Moon concentreert zich in haar boek Melancholy Wedgwood op de leftovers, restjes uit het leven van Wedgwood (niet alle) die volgens haar te weinig aandacht hebben gekregen: Wedgwoods bemoeienis met de Britse strijd tegen de slavenhandel vanuit Afrika, de verkwanseling van zijn bedrijf door zijn kinderen, het leven van zijn zoon Thomas en het feit dat hij vanaf 1768 na een amputatie met maar één been door het leven ging. Bij gebrek aan kennis van eerdere biografieën kan ik geen oordeel vellen of de behandeling van deze leftovers in Moons boek een noodzakelijke correctie opleveren.
Experimenteel
Moon presenteert haar biografie als “experimenteel”. Aangezien vele bladzijden gewijd zijn aan conventioneel kunsthistorisch onderzoek, bezoek aan musea en archieven en het etaleren van haar gespecialiseerde kennis over decoratieve kunsten in de 18e eeuw lijkt deze term eerder bedoeld voor de marketing, maar toch. Er zijn al veel biografen geweest die zich maar op een deel van een mensenleven hebben gestort: begin- en eindjaren, één cruciaal jaar, een omslagtijd. Anderen focusten op één aspect: de rol van een echtgenote, het litteken van een oorlog, miskenning of juist problemen met roem. Daardoor wordt een biografie tegenwoordig dus niet experimenteel.
Mijn indruk is dat Iris Moon wil laten zien wat het oplevert als je niet de conventionele, geijkte vragen over het leven van je biografeling stelt maar vrij associeert, onverwachte filosofische vragen stelt, op je persoonlijke ervaringen met locaties en de materiële feiten reflecteert, niet voor de hand liggende boektitels uit je eigenste boekenkast haalt en daaruit citeert, met je kind in de wandelwagen en moeder rondreist naar Wedgwood-plekken, kortom: alles toelaat zonder een vooropgezet doel, zonder antwoorden op typische biografenvragen te zoeken, sterker nog, die juist negeert of diskwalificeert:
“I imagine many people <such as princess Diana> famous enough to have their story told harbor a troubled, complex relationship with their biographers… writing about others’ lives always veers fatally close to fiction… Once the person is dead, the powers of resurrection lie solely in the hands of the biographer, who can then squeeze the archive and its documents at will, milk out the facts when they don’t reveal themselves.”
Always? Fatally? Solely? At will? Ik begrijp niet dat een redacteur bij haar wetenschappelijke uitgeverij van het Massachusetts Institute of Technology dergelijke onzin laat passeren, maar misschien hebben ze bij het MIT nog geen biografie-instituut zoals wij bij de universiteit Groningen. Ik denk dat Moon, francofiel, de discussies als in Jacques Le Goffs biografie van Saint Louis verkeerd heeft begrepen. Daarin stelde Le Goff de prachtige vraag: heeft de beroemde Saint Louis (Lodewijk de Heilige, Lodewijk IX van Frankrijk, 1214-1270) eigenlijk wel bestaan of hebben we te maken met legendes, schilderijen van iemand die nooit bestaan heeft en die een misplaatste eensgezindheid over Lodewijks voorbeeldige leven als christen onder pausen, gelovigen en historici moeten onderbouwen?
Reken verder in Moons teksten op gratuite opmerkingen als:
“Art historians love to use the word birth to describe the beginning of something – of genius, of the modern, of the new, of modernity, of freedom. But I wonder, do they really know what birth feels like? It fucking hurts.”
Ach ja, mannelijke kunsthistorici, sowieso behept met een gebrek aan een baarmoeder, zijn natuurlijk ook hoogst zelden in de buurt als hun partner aan het bevallen is. Pfff.
Erg Brits
Ook imponeert niet dat Moon van Koreaanse komaf is en, zoals zij nadrukkelijk meldt, niet is opgevoed met alles wat als typisch Brits geldt, zoals Wedgwood aardewerk. Dat is toch geen persoonlijke verdienste of garantie voor wat dan ook? We krijgen geen “Aziatische blik”, geen parallelle geschiedenis van Aziatische keramiek, geen vergelijking van geliefde beelden op keramiek (Engelse paarden, Japanse reigers) of van productiewijzen van aardewerk of porselein. Dat hoeft ook niet natuurlijk. Maar wat bepaalt je keuze dan voor Wedgwood en niet voor bijvoorbeeld de Maastrichtse Regout-familie van de Sphinx-fabriek (een stuk minder sympathiek overigens dan Wedgwood, de Maastrichtenaren wilden niet meebetalen aan een gemeentelijk standbeeld voor de grootste uitbuiter uit de familie, Peter Regout).
Moon mag volgens eigen zeggen gespeend zijn van elke nostalgie naar de gouden eeuwen van het British Empire en de nadruk leggen op ongemakkelijke kanten van Wedgwoods leven als vader, kapitalist en activist, de wereldvermaarde pottenbakker blijft toch wel een erg Brits onderwerp, dus commercieel aantrekkelijk subject niet?
Het helpt ook niet dat Moon tegenover de verheerlijking van de eerste succesvolle industriëlen ons hedendaagse besef plaatst dat de vroege Britse industrie hele landschappen heeft verwoest en meer van die langdurige negatieve gevolgen had. Zij zegt te kijken vanaf “the ruins of late capitalism”. In New York waar zij werkt, met zijn 350.000 miljonairs? Alle bladzijden van haar boek zijn op papier van een blauwe kleur gedrukt, een referentie aan het blauw van een deel van Wedgwoods keramiek, een soort uitgeversluxe die niet bepaald de indruk van ingestort kapitalisme geeft, zou ik zeggen. Overigens: hoewel het boek een katern kleurenfoto’s bevat, leer je nergens wat nu precies het karakteristieke blauw van Wedgwood jasperware-keramiek was, een omissie van formaat. Ga even naar wikipedia.
Harmonie
Leven met één been mag nu best overkomelijk lijken, maar een pottenbakker in de 18e eeuw kon maar beter twee benen hebben om de draaischijf in beweging te brengen en te bespelen, denk ik, hoewel video’s van hedendaagse vazen- en pottenmakers op Youtube mij daar geen uitsluitsel over gaven. Elektrisch aangedreven draaischijven bestonden in ieder geval nog niet. Eerdere biografen hebben weinig werk gemaakt van dit toch bizarre feit, een pottenbakker met één been, bijna een soort violist met één arm. Naast terugkerende gevoelens van onmacht als pottenbakker – hoe moest hij iets voordoen aan zijn arbeiders? – moet er sprake zijn geweest van schaamte of woede: gehandicapten werden in die eeuw vaak niet als serieus te nemen mensen gezien.
Wedgwood heeft er in elk geval voor gezorgd dat er geen enkel schilderij van hem te zien is met één been, sterker nog: er is in de hele wereld maar één prent van hem bekend, uit een Japans boek over de Britse industrie, waarop hij als mankepoot is afgebeeld – zonder houten kunstbeen zoals die toen al bestonden, heb ik nagezocht. Dat ene been heeft volgens Moon Wedgwood vermoedelijk een fanatieke drang gegeven naar harmonie bij het ontwerpen van zijn aardewerk, vooral vaak van alles twee dus.
Misschien is dat toch een beetje psychologie van de koude grond? Zoals Moon die wellicht ook praktiseert bij George Stubb, een alom bekend Britse schilder en een van Wedgwoods ontwerpers, die met het ongewone idee kwam om sieraardewerk voor aan de muur in de vorm van ovalen te maken, met bijvoorbeeld afbeeldingen van paarden en scènes uit het boerenleven erop. Moon verwijst naar Stubbs voorgeschiedenis: hij tekende de illustraties voor een wetenschappelijk boek over zwangerschappen, problematische geboorten en het werk van vroedvrouwen. Daarvoor bestudeerde hij de vaak ovaalvormige baarmoeders met baby’s van in het kraambed gestorven vrouwen. Kan zijn dat hij daardoor getraumatiseerd is geraakt of ovalen erg sterk op zijn netvlies had staan. Kan ook zijn dat hij als ontwerper wel eens wat anders wilde dan vierkanten, rechthoeken en cirkels. De neoclassicistische bewakers van de goede smaak in die tijd vonden het maar niks, want die vorm was door de oude Grieken nooit gebruikt.
Depressief
Met de titel Melancholy Wedgwood wil Moon verschillende dingen tegelijk uitdrukken maar het lukte me niet te ontcijferen wat de kern van Moons gedachtegang voor de titel is. In het Engels staat melancholy voor zowel melancholiek als melancholie. Het is een containerbegrip dat depressie als ziekte en melancholie als stemming omvat, en ook pessimisme, hypochondrie, somberheid, Weltschmerz en andere vormen van somberheid.Aristoteles moet al opgemerkt hebben dat vooral dichters en denkers er last van hebben. In Wedgwoods tijd was het een bekende aandoening. Ene Robert Burton schreef er al een uitgebreide medische verhandeling over die hij door de jaren heen bleef updaten. De goegemeente meende destijds meestal dat de ledigheid van te welvarende mensen de oorzaak was en hard werken dus de beste medicijn.
Dat Josiah Wedgwood eraan geleden heeft, is onwaarschijnlijk, want de man was één bonk energie, terwijl depressieven toch vooral met rust gelaten willen worden. Hij had een ongelooflijke experimenteerdrang, was voortdurend bezig met kleisoorten, kleurstoffen, oventemperaturen, designs. Hij vond marketing uit voordat de term bestond, altijd bezig zijn klantenkring over de hele wereld uit te breiden, met name onder de Europese adel en royalty. Eerder dan autofabrikant Henry Ford vond hij dat zijn producten – in aangepaste vorm – ook bereikbaar moesten zijn voor mensen als zijn eigen werknemers. Hij stond erop dat zijn fabrieken van binnen schoon en efficiënt georganiseerd waren. Hij was zeker paternalistisch, zo maande hij zijn arbeiders voor tegenvallers in de toekomst te sparen in plaats van de straat op te gaan en niet al te vreedzaam tegen een forse verhoging van de graanprijzen te protesteren. Of hij zo goed was om een living wage te betalen, een loon waarvan je kunt leven, onderzoekt de wars van typische biografenvragen Moon niet.
Als er onder huidige Britse bewoners van de 21e eeuw amper sprake is van conservatief-rechtse nostalgie naar de hoogtijdagen van het kolonialistische Britse rijk – de meeste hebben die tijd immers nooit meegemaakt – kan er wel sprake zijn van melancholie, zelfs onder groenen en sociaaldemocraten: zie toch eens hoe vindingrijk en onschuldig de Industriële Revolutie begon, gesteund door nieuwe wetenschappen, en wat ervan geworden is, vervuiling overal, klimaatverandering, grondstoffenoorlogen. Moon speelt met deze invalshoek maar weet het thema niet echt uit te werken.
Brother
Wedgwood was lid van een Britse abolitionist society tegen de slavenhandel. Hij was wel begaan met het deprimerende lot van Afrikaanse tot slaaf gemaakten in Amerika, maar kennismaking met die wantoestanden knakten hem niet als mens. Strijdbaar als een white savior betaamt, liet hij enorme aantallen kleine medaillons bakken met daarop een geketende witte of zwarte Afrikaan die tegen een blauwe achtergrond op één knie knielt en de vraag stelt: “Am I not a man and a brother”. Medaillons en ander aardewerk werden in zijn tijd geregeld ingezet voor het promoten van een nobele zaak – en Wedgwood vergat niet zijn naam op de achterkant mee te bakken. Hij behoorde zeker niet tot die Britten die uitsluitend tegen de slavenhandel waren om het economisch model van toen nog naar onafhankelijkheid strevende Amerikanen in de wielen te rijden. Hij steunde hen.
Moon bewandelt tal van zijpaadjes in dit hoofdstuk en gaat uitgebreid in op de figuur van Olaudah Equiano, een voormalige slaaf en abolitionist die in 1789 zijn autobiografie publiceerde, The interesting narrative of the life of Olaudah Equiano or Gustavus Vassa, the African. Dit was een man die de kusten van Europa, Afrika, de Cariben, Amerika en het Zuidpoolgebied had aangedaan, schipbreuken en “oceans of racism” (Moon) had overleefd. Equiano correspondeerde met Wedgwood die blijkbaar geen last had van het ongeloof dat de autobiografie – soms/vaak? – ten deel viel – en valt: nog in 2003 verscheen een Penguin-editie met 678 voetnoten van de academicus Vincent Carretta die beweringen van Equiano had gecheckt op hun historische juistheid en de tekst van commentaar voorzag. Gelukkig, de wereldreiziger bleek geen fantast.
Foute kinderen
De Nederlandse geschiedenis kent dynastieën van ondernemers: de families Philips, Heijn, Heineken, Regout. Maar de kinderen van Josiah Wedgwood hadden geen belangstelling voor het keramiekimperium van hun vader, een ongebruikelijke situatie die zelfs aanleiding was voor een aparte studie van de keramiek-historicus Robin Reilly, The Unwanted Inheritance, 1795-1843. Een van hen ging in Surrey vlakbij Londen wonen, dus honderden kilometers ten zuiden van waar Wedgwoods bekendste fabriekscomplex Etruria stond, in Stoke-on-Trent. Deze zoon hoopte blijkbaar het bedrijf van een afstand te kunnen leiden, wat niet lukte. Al gauw werden de fabrieken aan buitenlandse concurrenten verkocht.
Moon focust op Thomas, of Tom, de vijfde van acht kinderen van Josiah en zijn vrouw Sarah, geboren in 1771 en jong overleden in 1805. Ze wijdt aan deze ongelukkige man een bijna traditioneel biografisch hoofdstuk – maar traditioneel was hij zelf allesbehalve. Hij wordt nu nog genoemd als een van de voorlopers of pioniers op het gebied van de fotografie, zoekend naar chemicaliën om camerabeelden blijvend vast te leggen. Hij was waarschijnlijk homoseksueel, iets wat tijdgenoten en Britse historici, ook biografen, tot ver in de 20e eeuw nooit expliciet benoemden en waarnaar voor de goede verstaander gehint werd met uitdrukkingen als “weinig belangstelling voor het andere geslacht”. Ondertussen werd wel met droge ogen gemeld dat hij nooit trouwde en samenleefde met andere jonge mannen.
Hij trok zich al na een paar jaar terug uit een partnerschap met zijn vader en broers, maar hij kreeg toch zijn deel van de erfenis, waarvan hij kon reizen en dichters zoals Samuel Taylor Coleridge financieel ondersteunde via riante jaarlijkse toelagen. Hij was al vanaf kind chronisch ziek en een van zijn liefste broers erkende zijn naamloze aandoening en had constant met hem te doen. Moon doet geen moeite te achterhalen wat de ziekte geweest kan zijn – weer zo’n achterlijke biografenvraag?
Depressiviteit blijft na lezing hangen als etiket, hoewel dat contrasteert met alle pogingen van Tom om beter te worden, zijn levendigheid als briefschrijver, zijn interesse in de Franse politiek aan de vooravond van de Revolutie toen hij in Parijs verbleef, zijn experimenten met pijnstillende drugs zoals cannabis en opium (je zou bijna willen dat iemand hem op het oppeppende, hoewel zo verslavende cocaïne opmerkzaam had gemaakt), zijn opgetogenheid als hij een prachtig territorium van het Britse Rijk ontdekt, de West Indies. Ik denk bij Tom eerder aan een soort pijnlijk chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), waarvan je natuurlijk nogal depressief kunt worden weten we opnieuw na de corona-epidemie (90.000 Nederlanders met Long-Covid, ook ik). De lieve man leefde voortdurend met de vraag wanneer hij de dood ingejaagd zou worden. Voor Moon is het aanleiding tot, sorry to say, filosofisch gewauwel over de “futurity of death”.
En na dit laatste interessante hoofdstuk over Tom hoopte ik toch nooit een tentoonstellingscatalogus verzorgd door Iris Moon te moeten recenseren.
Melancholy Wedgwood
Iris Moon
The MIT Press
ISBN paperback 9780262546348
Verschenen in januari 2024
Bestelinformatie
Bestel als paperback bij bol.com (€ 27,37)