Is Jan de Koning (1926-1994) ‘de beste premier die Nederland nooit gehad heeft’ zoals na zijn dood werd geschreven? Ondanks diverse ministerschappen verrichte hij zijn politieke handwerk het liefst achter de schermen en dankzij zijn gezag en pragmatisme kreeg hij veel voor elkaar. Politicoloog Peter Bootsma, die eerder CDA’ers Dries van Agt en Pierre Lardinois biografeerde, verdiepte zich in deze ondoorgrondelijke ‘tweede man’ van het CDA.
Bij de verkiezingen van 1982 liet de moegestreden Dries van Agt zich overhalen om opnieuw lijsttrekker te worden. Toen hij zich kort na de verkiezingen terugtrok, waren er twee gedoodverfde opvolgers: Ruud Lubbers en Jan de Koning. Achteraf maakte Van Agt er geen geheim van, dat De Koning zijn favoriete ‘kroonprins’ was. In zijn dit najaar te verschijnen biografie van Jan de Koning reconstrueert Peter Bootsma hoe het toch Lubbers werd. ‘Aanvankelijk vonden zowel De Koning als Lubbers dat de ander het moest worden. Ze zijn samen in gesprek gegaan en hebben een sterktezwakteanalyse van zichzelf én van elkaar gemaakt. De conclusie was onder meer dat De Koning al blij was als hij voor een probleem een oplossing kon bedenken, terwijl Lubbers een ware oplossingenmachine was.’
Dat hun gezamenlijke keuze uiteindelijk op Lubbers viel, was een opluchting voor De Konings vrouw Molly, die zich grote zorgen maakte over haar mans gezondheid. Niet onterecht, weet zijn biograaf. ‘De Koning dronk, rookte als een ketter en werkte te hard – zoals overigens wel meer politici in die tijd. In 1975 had hij een zwaar hartinfarct gehad. Op dat moment was hij Tweede Kamerlid, lid van het Europees Parlement én partijvoorzitter. Na het infarct besloot hij het partijvoorzitterschap op termijn op te geven, maar haast maakte hij er niet mee. Later, tijdens een van zijn ministerschappen, antwoordde hij op de vraag hoe lang hij minister zou blijven: “Dat moet u aan mijn vrouw vragen”.’
Beste premier?
Achteraf werd De Koning gekwalificeerd als ‘de beste premier die Nederland nooit gehad heeft’. Terecht? ‘Bootsma: ‘Dat is speculeren en daar houd ik nooit zo van. Ik blijf liever dicht bij de bronnen.’
Zelf voelde De Koning zich in ieder geval prettiger in de rol van tweede man. Achter de schermen kreeg hij veel voor elkaar. Zo leverde hij in de jaren 70 een belangrijke bijdrage aan het samengaan van de Anti-Revolutionaire Partij (waar hij zelf toe behoorde), de Katholieke Volkspartij en de Christelijk-Historische Unie in het CDA. ‘De Koning was, meer dan zijn fractievoorzitter Willem Aantjes, voorstander van die samenwerking. Toen De Koning in de tijd van de fusiegesprekken Piet Steenkamp – geestelijk vader van het CDA – opbelde voor de zoveelste vergadering daarover, kreeg hij diens zoon aan de lijn. “Mijn vader is aan het bidden dat Aantjes morgen niet moeilijk doet over de vorming van het CDA”.’
De Koning genoot veel gezag binnen en buiten zijn partij. ‘Hij was aimabel en had geen politieke vijanden.’ Bootsma vermoedt dat hij in zijn jeugd de kunst heeft afgekeken bij zijn vader. ‘Die was burgemeester in Zwartsluis en hield ook iedereen te vriend.’ Maar met alleen aardig zijn, kom je er niet. ‘De Koning kon resoluut zijn en was zeker geen doetje. Hij werkte hard, wist van iedereen waar ze stonden, keek wat de marges waren en waar de bewegingsruimte lag.’
Buiten de politiek was er trouwens wél iemand die zijn bloed kon drinken: schrijver Willem Frederik Hermans. ‘In de pers werd geschreven dat Hermans er in zijn baan bij de Rijksuniversiteit Groningen de kantjes af liep. De Koning stelde hier toen kritische Kamervragen over.’
Ondoorgrondelijk
Over zijn jeugd en privéleven liet De Koning publiekelijk weinig los. Voor Bootsma was het ‘met een lampje zoeken’ naar uitspraken over zijn persoonlijk leven en dus een uitdaging om de man achter de politicus te leren kennen.
Vormend, zo ontdekte zijn biograaf, was de periode na de oorlog toen De Koning en zijn broer vrijwillig naar Indië trokken om het land te helpen bevrijden. Twee jaar lang vertoefde hij in de jungle van Java en Sumatra. Zijn broer kwam om in de strijd. ‘Dat moet impact op hem gehad hebben.’
Van De Konings kinderen kreeg Bootsma brieven uit die tijd, die ze pas ontdekten na het overlijden van hun ouders. ‘Toen zijn broer was omgekomen, vroegen zijn ouders hem naar huis te komen, bang dat hij het ook niet zou overleven. Ik kreeg ook de brieven die hij schreef aan Molly, zijn latere vrouw. Hij was tot over zijn oren verliefd. Het laat een andere kant zien van de toch wat stugge man, die nooit een woord te veel zei. In die brieven was hij echt een mens van vlees en bloed, dat ontroerde me.’
Of hij de mens Jan de Koning echt heeft weten te doorgronden, vindt Bootsma moeilijk te zeggen. ‘Ik weet niet eens of ik mezelf goed genoeg ken. Maar ik heb wel het idee dat ik hem redelijk begrijp.’
Laatste hand
Momenteel legt Bootsma de laatste hand aan het boek, waarvan de werktitel het pragmatisme van De Koning weerspiegelt: Als het niet kan zoals het moet… ‘Eindigend met drie puntjes ja, anders wordt het te lang.’
Peter Bootsma’s biografie van Jan de Koning verschijnt dit najaar bij uitgeverij Boom.
Ik heb maar één uitspraak van hem onthouden, toen hij minister van Sociale Zaken was en er gestreden werd voor meer gesubsidieerde kinderopvang t.b.v. werkende ouders. Hij vond de voorstellen “bij de wilde spinnen af”. Toch raar dat je je zoiets herinnert en voor de rest niks van zo’n man.