Als lezer sloot ik beeldend kunstenaar Rik Wouters (1882-1915) meteen in mijn hart. Op het achterplat van de vuistdikke geactualiseerde biografie van Eric Min wordt gesteld dat hij als romanpersonage geen slecht figuur zou hebben geslagen. Dat is niks teveel gezegd. In zijn korte leven, de kunstenaar is maar 33 jaar geworden, komt alles voorbij: armoede, hartstocht, natuurlijk zijn kunstenaarsschap maar ook de Grote Oorlog en zijn tragische einde. Rik Wouters. Een biografie verscheen in 2011 en beleefde maar liefst zes herdrukken. In deze definitieve editie van uitgeverij TZARA is, mede dankzij veldwerk van collega Kurt de Boodt, meer over Riks Mechelse jeugdjaren bekend geworden.
Die jeugdjaren zijn in de geautoriseerde monografie uit 1944, La vie de Rik Wouters à travers son oeuvre, van de hand van zijn weduwe Nel en die de biograaf ‘een dwingende partituur’ noemt, onder het tapijt geveegd. Daarnaast is Min van mening dat ze de mythe rond zijn persoon nogal zwaar heeft aangezet en zo nu en dan een loopje met de waarheid neemt. Hij legde de monografie, de kladversie van haar nooit gepubliceerde Roman de la Vierge folle en de meer dan 400 brieven, die ze schreef aan haar vertrouweling neuroloog en verzamelaar Ludo van Bogaert naast elkaar en voegde daar onder meer de de noodzakelijke tegenstemmen van vrienden en critici aan toe, om een zo compleet mogelijk beeld te schetsen van de Belgische beeldhouwer/schilder. ‘Als kruiden in de soep’, zo stelt Min, zijn er hier en daar korte citaten opgenomen uit oorspronkelijke teksten.
Het mag gezegd worden, Min is zeer uitvoerig en uitstekend gedocumenteerd. Dat zal sommige lezers wellicht weleens vermoeien maar ik hou van die precisie. Alles wat je over Wouters zou willen weten, is in deze biografie te vinden. In het voorwoord van zijn Ensor-biografie, die in het kader van het Ensor-jaar opnieuw is uitgegeven en die na het lezen van dit boek zeker op mijn verlanglijstje staat, zegt Min dat een biografie voor hem geen docudrama behoort te zijn, maar een feitenrelaas.
Terug naar Wouters. Hij kwam in 1882 in Mechelen ter wereld, de stad waar hij ook zijn jeugd doorbracht. Zijn vader Emile bestierde er een atelier in meubelsnijwerk, waar de jonge Rik ging werken. In die Mechelse jaren van Henri Wouters, zijn officiële naam was Hendrik Emil, speelde de beeldhouwer en stadgenoot Theo Blickx een vooraanstaande rol. Hij nam de jonge kunstenaar, tijdens de lessen die hij ging volgen aan de Mechelse Academie, onder zijn hoede. Zijn invloed op het werk van Wouters is lange tijd een goed bewaard geheim gebleven, zo stelt Min, mede doordat weduwe Nel in haar monografie slechts anderhalve regel aan hem wijdde. Sowieso komt Mechelen nauwelijks in haar verhaal voor. Ze had alleen maar slechte herinneringen aan die stad.
Wouters, die zich in eerste instantie ontwikkelde als beeldhouwer, kwam als 18-jarige student in Brussel terecht, waar hij naar de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten ging. Volgens collega James Ensor ‘een asiel voor blinden en slechtzienden’, woorden die de uitstekende reputatie van de opleiding beslist geen recht deden. Directeur was de populaire Charles Van der Stappen, een vernieuwer en persoonlijke vriend van beeldhouwer Auguste Rodin. Hij moderniseerde de lespraktijk ingrijpend. Van de ‘gepeuterden arbeid’, die tot dan toe gebruikelijk was, moest hij niets hebben. Zijn leerlingen leerden er snelle expressieve schetsen te maken en in korte tijd een figuur opbouwen naar een levend model. Hij maakte het zijn leerlingen niet altijd gemakkelijk, maar die ‘harde hand’ was succesvol. Voor de Wereldtentoonstelling in 1900 in Parijs waren vijftien van de zeventien geselecteerde Belgische beeldhouwers oud-leerlingen van hem. Het staat buiten kijf dat Wouters veel van hem geleerd heeft.
Chère moeke
Het kamertje dat Wouters als student in Brussel huurde, zag eruit zoals je je een kunstenaarsonderkomen voorstelt. Schrijver, journalist, kunsthistoricus en vriend Ary Delen beschreef die plek als volgt:
,,In het kamertje […] lagen zijn kleeren, teeken- en schildergerief, en wat boeken ordeloos door elkaar te midden van een ontelbaar aantal droge broodjes, waarvan hij het kruim gebruikt had voor zijn koolteekeningen, en men kon er niet binnen zonder te stappen over ontzaglijke stapels rommel van allen aard.’’
Wouters deed het goed op de academie en won diverse prijzen, onder meer voor boetseren naar levend model. Toch was beeldhouwen niet zijn enige passie. In 1902 waagde hij zich aan een olieverf, getiteld Stalinterieur, een doek dat nog oogde als een vroege Van Gogh. In datzelfde jaar leerde hij zijn grote liefde Hélène Duerinckx kennen, Nel. De auteur verwijst naar haar ongepubliceerde roman Le Roman de la Vierge folle van zo’n 60 pagina’s, waarin ze de jeugd van haar hoofdpersoon Nele beschrijft, een alter ego van haarzelf. Min zet de nodige vraagtekens bij het waarheidsgehalte van het verhaal. Dat heeft deels te maken met het tijdsperspectief. ,,In Nels stuiverroman duurt een dag een eeuwigheid’’, is één van zijn conclusies. Ook wat de eerste ontmoeting met Rik betreft, zit er volgens de auteur geen rem op haar verbeelding. Sowieso wordt er niet bepaald een positief beeld geschetst van de levensgezellin van Rik. Zijn muze, hij noemde haar chère moeke, was door haar harde jeugd, ze kreeg weinig liefde van haar ouders, streetwise. Nel had lef, was voor de duvel niet bang en bezat doorzettingsvermogen. Bij mij ontwikkelde zich eerder een gevoel van mededogen richting Nel en ik kan niet anders dan respect opbrengen voor haar houding. Ze steunde Rik waar nodig in de meest zware omstandigheden en tot zijn tragisch einde bleef zij aan zijn zijde. Na zijn dood heeft ze getracht zijn nalatenschap zo goed mogelijk te beheren.
De geliefden besloten, ondanks de armoedige omstandigheden waarin ze verkeerden, te trouwen. Rik en Nel trokken noodgedwongen in bij vader Wouters en broer Joseph in Mechelen, waar ze niet bepaald met open armen werden ontvangen. Nel fungeerde er als een soort van ‘Assepoester’, de mannen behandelden haar alsof ze de meid was. ,,La douce intimité a disparu’’, verzuchtte ze. Rik zag op een gegeven moment de onrechtvaardigheid van de situatie in en bood haar zijn excuses aan. Na de onteigening van het atelier van vader Wouters en diverse morsige kamertjes, belandde het paar tenslotte in Bosvoorde, waar ze ondanks de soms bittere armoede, de meest gelukkig tijd hebben gekend. Ze vestigden zich in een smal rijtjeshuis in de wijk De Bezemhoek, zuidoostelijk van Brussel. Luxe was er in de Dennebosstraat nauwelijks, maar het zou een huis vol leven worden, een vertrouwde haven voor kunstvrienden. Het is een lust om te lezen hoe ze daar leefden en van de kleine geneugten des levens een feest maakten. Nel wandelde veel in het bos, dat grensde aan hun woning, Rik werkte hard. Hij ontwikkelde intussen zijn eigen stijl, liet het grote klassieke gebaar definitief achter zich. ,,Zijn kunst zal de eenvoud zelf zijn’’, schrijft Min, ,,het licht dat van alledag. Af en toe maakt hij met olieverf kleine schilderijen, vaak op karton. Dichter bij de dingen kan een kunstenaar niet komen.’’ Of hij de laatste impressionist was? Min vindt een etiket van geen belang. Een terechte opmerking naar mijn idee. ,,Rik werkt omdat hij wil werken, omdat hij niet anders kan – omdat hij niets anders kan.’’ Dat zijn woorden die de kunstenaar volkomen recht doen. ,,Hij heeft oog voor het kleine, legt zijn omgeving vast en doet dat in een koortsachtig tempo. Het papier is zijn schietschijf. Hij tekent zoals een ander schrijft, ’’ stelt Min. Als er dan weer wat geld binnenkwam, werd dat meteen besteed aan goed materiaal. De kunst ging voor alles. Dat wist ook Nel.
Isadora Duncan
De gedrevenheid van de kunstenaar, zijn bezetenheid, zijn obsessieve liefde voor zijn muze Nel, dat alles maakt Wouters tot een intrigerende figuur. Ook de tijd waarin hij leefde, spreekt tot de verbeelding. Op de wereldtentoonstelling, die in 1900 in Parijs werd gehouden, vergaapte het miljoenenpubliek zich aan de technologische vooruitgang. Alles was in beweging, ook de kunstwereld. Isadora Duncan was een exponent van deze periode. Haar dansen in transparante gewaden en op blote voeten waren gewaagd. Ze trok overal volle zalen. De hysterie die ze met haar optredens veroorzaakte, is volgens Min te vergelijken met die rond The Beatles of Michael Jackson. Ook Rik en Nel zagen haar in december 1907 dansen, tijdens de laatste matineevoorstelling die ze in de Muntschouwburg in Brussel gaf. Het evenement maakte grote indruk, de herinnering aan Duncan gaf vorm aan Wouters zijn sculptuur La Vierge Folle. Nel poseerde en kon gevoelens van jaloezie richting Duncan niet onderdrukken. Ze zocht voortdurend naar nieuwe, bijna onmogelijke houdingen om haar man tevreden te stellen. Voor haar was het model staan niet altijd een onverdeeld genoegen. Met het ontstaan van Het zotte geweld, zoals de sculptuur ook wel genoemd wordt, is volgens Min de grondtoon van Wouters latere werk gezet.
Exposities bepaalden het leven van het kunstenaarskoppel in de periode tussen 1908 en 1910. Ze bezochten niet alleen tentoonstellingen maar probeerden voortdurend Wouters werk onder de aandacht te brengen. Gestaag komt zijn carrière op gang. Tijdens de derde salon van de Antwerpse vereniging Kunst van Heden in 1909 waren van een 50-tal kunstenaars meer dan vierhonderd werken te zien. Wouters was één van hen. Hier leerde Wouters de al eerder geciteerde vriend Ary Delen kennen. Die omschreef zijn kameraad als volgt:
Zijn frisch gekleurd gelaat straalde van levensvreugde. Diep lagen zijn groote blauwe oogen, vrank en goed en onschuldig als kinderoogen. […] Heel zijn persoonlijkheid was zo aantrekkelijk, er ging van hem zoveel optimisme uit, dat men hem steeds met sympathie benaderde […]
Delen noemde zijn werk brutaal, ongerept fris en eerlijk. Ook de kunstenaar Simon Lévy kwam in Wouters leven. Hij nam de plaats in van de schildersvrienden die zondags het huis in Bosvoorde bevolkten. Urenlang boomden de mannen over kunst en ineens sloeg dan de koorts van het werk toe. Als Wouters niet schilderde of beeldhouwde dwarrelden de tekeningen door de kamer. Het waren voorstudies, schrijft Min, als losgescheurde bladzijden uit een dagboek.
Een toevallige ontmoeting in 1910 zorgde voor een omslag in hun leven. Rik kwam Jean-Francois Elslander tegen in de tram op weg naar een tijdelijk baantje op de bouwplaats van de wereldtentoonstelling, die in april van dat jaar in Brussel zou worden geopend. Rik vertelde dat hij werkte omdat hij moest eten. Elslander beschreef die ontmoeting:
,,Met een wrang lachje voegde hij er aan toe: ‘Voilà! … Als je wilt werken, heb je geen eten en als je wilt eten, heb je geen tijd meer om te werken… Alles wat ik heb opgezet, blijft staan.’ Er lagen woede en wanhoop in zijn blik.’’
Een paar dagen later bezocht hij het echtpaar en stelde vast dat Rik een natuurtalent was, iemand die koppig en zelfverzekerd zijn eigen weg ging en niets moest hebben van alles wat vals en banaal was. Via Elslander kwam kunsthandelaar Georges Giroux in zijn leven. Hij was degene die Wouters een maandelijkse toelage aanbood. Het betekende dat hij zich volledig aan zijn kunst zou kunnen wijden. Eindelijk kwamen er positieve recensies.
Koppijn
Dan duikt op pagina 168 voor het eerst, in een brief aan zijn vriend Levy, heel achteloos, zijn ‘koppijn’ op, die zijn leven op termijn tot een hel zal maken. Dankzij die brieven aan zijn goede vriend is Min in staat Wouters doen en laten in de Brusselse kunstwereld op de voet te volgen. De schilder was hard in zijn oordeel over collega’s of het nu zijn vrienden waren of niet. Wouters vond dat je in kunst niet kon schipperen, er is geen ruimte voor het compromis. Het ging hem om de oprechtheid. Voortdurend was Wouters bezig zijn schildertechniek te verbeteren, hij testte materialen uit en was niet snel tevreden. ,,Langzamerhand gaat hij schilderen als de tekenaar die hij altijd zal blijven en als de schrijver die hij hooguit in zijn hoofd kan zijn, ’’ concludeert Min. ,,Riks spontane schriftuur en het gewild onaffe karakter van zijn werken sluiten naadloos aan bij het moderne kijken: niet alleen het resultaat telt, maar ook de weg er naar toe mag gezien worden – de aarzeling en het gebaar, de bijgedachte en de omweg. Elk schilderij heeft geleefd en ademt nog altijd.‘’
Het harde werken putte de kunstenaar uit maar zijn naam werd langzamerhand bekender en dook vaker op in de media. In de loop van 1912 kreeg Wouters steeds meer last van hoofdpijn, soms zo hevig dat hij niet kon werken. Als hij wel bezig was, at hij nauwelijks of met het schilderij naast zich. Er ontwikkelde zich een tomeloze werkdrift. Het was ook het jaar waarin Giroux hem meer ging inlijven. Die opende zijn Galerie Giroux in Brussel. Op de openingstentoonstelling waren naast Het zotte geweld van gips en andere sculpturen ook zes schilderijen, tekeningen en etsen te zien. Wouters sloot een exclusief pact met de galerie. Het contract is nog altijd met mysterie omgeven. Een door beide partijen ondertekend document is nooit teruggevonden. Hij voltooide dat jaar een 50-tal schilderijen. Het was zijn meest productieve jaar. In het voorjaar van 1913 kocht de Belgische staat zijn schilderij Rotte appelen aan.
De lange laatste zomer
,,Er woedde een kleine beeldenstorm in Wouters hoofd. Het geluk was vlakbij, binnen handbereik.’’ Zo preludeert de auteur op wat er aan rampspoed komen gaat. Het naderende onheil laat zich al voelen. Het tragische is, dat Rik en Nel de wind eindelijk mee hadden, zowel op artistiek als op het financiële vlak. Ze lieten zelfs een nieuw huis bouwen maar hebben er nauwelijks gewoond.
De relatie kende de nodige spanningen. Het idyllische beeld dat Nel schetste, verdient volgens de auteur wel enige nuancering. Volgens sommige van zijn vrienden was het Rik die leed. Hij was dikwijls ziek en ongelukkig, Nel liet hem vaak alleen. Hij aanbad zijn Nel en had ook mededogen met haar. Wouters dacht dat zij niet oud zou worden, ‘omdat ze als een vogel was voor de kat’. Nel daarentegen leed weer onder Rik zijn obsessieve aandacht voor haar als model-aan-huis. Er gingen geruchten dat ze zo nu en dan vreemd ging. Wellicht verschafte dat haar enige lucht om zo even te ontsnappen aan die verstikkende interesse van haar man.
In de winter van 1913 zette Rik zijn laatste grote sculptuur op. Nel stond model en de titel luidde Huiselijke zorgen. De kunstenaar klaagde over hoofd- en maagpijn. De dokter schreef hem rust voor. De laatste heerlijke junidagen braken aan. Met de moord op de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger Frans Ferdinand werd de lont in het kruidvat gestoken. De Grote Oorlog brak uit. Wouters moest zich melden en kwam, net als vele van zijn lotgenoten, in de loopgraven terecht en maakte de vreselijkste gevechten mee. Hij was de wanhoop nabij, walgde van de oorlog en kwam uiteindelijk als krijgsgevangene in Amersfoort terecht, waar zijn gezondheid verslechterde. Ook daar liet zijn arbeidsethos hem niet in de steek. Hij werkte er met waterverf en potlood aan een reeks aquarellen.
De laatste periode van zijn leven bracht Rik, met Nel door in Amsterdam. Ze woonden aan de Derde Kostverlorenkade 37. Een eeuw later is het gebouw mooi oud geworden, stelt de biograaf tevreden vast. Operatie na operatie volgde. De dokters bleven goede hoop houden, Wouters leed onder helse pijnen. Zijn linkeroog liet hem in de steek maar tekenen was voor hem in deze zware tijd ‘de pijn uit zijn hoofd ranselen’. De Amsterdamse periode wordt uitvoerig beschreven, evenals de vele medische ingrepen die Wouters moest ondergaan en die zijn aangezicht ernstig aantasten. Of zoals zijn vriend Delen het omschreef: ,,een ijselijke verminking van zijn frisch en mooi gelaat. Zijn rechterwang is ingedeukt, en het oog puilde hem uit de holte. Zijn vroeger zoo klare en levendige stem was nu een langzaam gestamel geworden en van den eens zoo levenslustigen Rik bleef niets anders over dan een jammerlijk verzwakt lijder.’’
Voor de lezer zijn al deze gruwelijke details bijna niet te verstouwen. Dan volgt de fatale diagnose: kanker in het kaakbeen. Er stond hem nog een behandeling met röntgenstralen te wachten. Toch bleef Wouters ondanks zijn lijden en de ondraaglijke pijnen die hij moest doorstaan met kunst bezig. In de eerste maanden van 1916 was er een grote expositie in het Stedelijk Museum, waar voor een bedrag van 3000 gulden aan werken werd verkocht. In het ziekenhuis troffen de artsen een nieuw gezwel aan, boven zijn wenkbrauw. Op 6 april vond de laatste operatie van Wouters plaats en tegelijkertijd, hoe wrang, waren de kritieken over zijn werk lovend. De kunstenaar was op het einde van zijn leven een beroemdheid geworden. Tijd om ervan te genieten werd hem nauwelijks gegund. Op maandag 10 juli overleed de moegestreden Wouters in het Prinsengrachtziekenhuis. Hij werd in Buitenveldert met militaire eer begraven. Een grote groep Belgische kunstenaars in ballingschap was er bij.
Nel stond er vanaf dat moment helemaal alleen voor. In de epiloog beschrijft Min over de nalatenschap van Wouters en hoe die door Nel (ze noemde zich madame veuve Wouters) werd ‘bewaakt’. Haar levensloop als weduwe is een verhaal op zich. Ook zij blijft voor mij een fascinerende persoonlijkheid. Ondanks het feit dat ik haar tekortkomingen zie, voel ik ook met haar mee. Ze heeft haar man tot het einde begeleid, zat aan zijn ziekbed en vocht als een leeuwin voor zijn nalatenschap, die zo stelt Min, evengoed haar passie als haar levensverzekering was. Ze kreeg daarbij de steun van de neuroloog Ludo van Bogaert, aan wie ze van 1949 tot aan haar dood in 1971 vierhonderd brieven schreef. Nel vertrouwde hem de brieven, foto’s, oude schetsen en documenten toe. Na zijn dood, Van Bogaert overleed in 1989, kreeg het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen de beschikking over zijn kunstcollectie, waaronder werken van Wouters. Boeken en manuscripten gingen naar de Koninklijke Bibliotheek. De Antwerpse conservatoren en de Brusselse beheerders van de réserve précieuse en het handschriftenkabinet geloofden hun ogen niet, zo schrijft Min. Riks nalatenschap en Nels geheugen waren aangekomen op de plek waar ze moesten zijn.
Rik Wouters. Een biografie
Erik Min
Tzara
ISBN hardcover 9789022340967
Verschenen in november 2024
Bestelinformatie
Bestel als hardcover bij bol.com (€ 34,99)