Het is vreemd, maar over de Koloniën van Weldadigheid hebben we op school niet of nauwelijks iets meegekregen. En als de koloniën in Drenthe ter sprake worden gebracht denken de meeste mensen toch eerst aan de zogeheten ‘veenkoloniën’ die een heel andere ontstaansgeschiedenis kennen. Zo vormt niet alleen de Maatschappij van Weldadigheid als ook haar oprichter Johannes van den Bosch (1780-1844) een leemte in onze vaderlandse geschiedenis.
Heel lang was het zo dat mensen zich schaamden voor de koloniale afkomst van hun voorouders. Er werd nauwelijks over gesproken en zelden over geschreven. Pas aan het eind van de vorige eeuw kwam daar geleidelijk aan verandering in en veranderde ook de reputatie van de Koloniën zelf. Die toegenomen belangstelling was vooral te danken aan de groeiende interesse in genealogie en cultureel erfgoed. De vele duizenden dossiers van de Maatschappij van Weldadigheid in het Drents Archief in Assen, evenals het materiaal in het Nationaal Archief in Den Haag en de Rijksarchieven in Brussel en Beveren, nodigden uit tot verder onderzoek. Daarbij was de kolonietijd ook op steeds grotere afstand komen te liggen. Veel belangstelling was er ook voor de boeken die de afgelopen jaren over de Koloniën van Weldadigheid zijn geschreven van Suzanna Jansen (Het pauperparadijs) en Wil Schackmann, Toon Horsten en Louis van Dievel. Recent verscheen er van mijn eigen hand nog een informatieve wandelgids over de koloniën in Drenthe, Overijssel en Vlaanderen, die als het goed is in 2020 op de werelderfgoedlijst van Unesco komen te staan. En nu is er dan ook de lijvige biografie van Angelie Sens over Johannes van den Bosch: De kolonieman. De timing is in elk geval uitstekend.
Koloniën van Weldadigheid
Wie de dorpen Fredriksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord bezoekt kan niet om zijn beeltenis heen. Johannes van den Bosch is daar te vinden op betonnen zuiltjes langs de weg, op vlaggen en in musea. Hetzelfde geldt voor het Drentse Veenhuizen. Het mankeert er nog aan dat er geen standbeeld voor hem is opgericht, maar wellicht komt dat er ook nog eens van.
Wie wel iets over Van den Bosch heeft gelezen weet dat zijn reputatie bepaald niet onomstreden is. Hij was immers niet alleen de man van de Koloniën van Weldadigheid, maar hij had ook grote bemoeienis met de overzeese koloniën in de Oost en de West. Zo is zijn naam sterk verbonden met het zogeheten Cultuurstelsel in Nederlands-Indië. Dat is ook waar de in het Betuwse Herwijnen geboren Johannes van den Bosch zijn werkzame leven begon. In 1797 trad hij in dienst van het leger van de Bataafse Republiek als luitenant der genie, waarna hij een jaar later werd uitgezonden naar Java. Als plantage-eigenaar wijdde hij zich daar met de inzet van slaven en de plaatselijke bevolking aan drainage en landontginning. Zich beroepend op zijn ervaringen in Indië schreef hij in 1818, toen de eerste Kolonie van Weldadigheid tot stand kwam: ‘Ik zelf [heb] reeds een wel niet geheel onvruchtbaar, echter grootendeels onbebouwd stuk gronds van eenige duizende morgens ter kulture gebragt, en een aanzienlijk getal menschen, voorheen gewoon hunnen tijd zeer slecht te besteden, tot den arbeid opgeleid […], met dat gelukkig gevolg, dat deze grond, na een achtjarig bezit, voor de achtdubbele waarde van den inkoopsprijs is verkocht geworden.’
Nadat Van den Bosch in 1811 terugkeerde naar Europa en hij korte tijd als krijgsgevangene in Engeland verbleef, kon hij vanaf 1813 zijn militaire carrière in het Nederlandse leger verder voortzetten.
Al in 1817 was een Provisionele Commissie van Weldadigheid opgericht, die de voorbereidende werkzaamheden voor de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid zou verrichten. Van den Bosch was voorzitter van die commissie. Een jaar later werd door hem de Maatschappij van Weldadigheid opgericht en geleid, met prins Frederik als beschermheer en een netwerk dat nauw verweven was met de organisatie van Binnenlandse Zaken in Den Haag.
Toenemende armoede
Aan het begin van de achttiende eeuw was de economische en sociale situatie in het jonge Verenigd Koninkrijk der Nederlanden verre van rooskleurig. Ofschoon Willem I in 1815 was gekroond tot nieuwe koning, hing de vlag er vooralsnog belabberd bij. Onder het bewind van Napoleon was Nederland zijn bevoorrechte positie in de handel kwijtgeraakt. Als gevolg daarvan werd er nauwelijks nog goedkoop graan ingevoerd. Terwijl de graanprijzen snel waren gestegen, hadden de boeren in eigen land zich steeds meer toegelegd op de productie van vlees en zuivel. Daarbij was als gevolg van een reeks oorlogen de staatskas leeg en de staatsschuld torenhoog. Veel instellingen en burgers zagen hun inkomsten en de waarde van hun eigendommen verdampen, met als gevolg dat in de steden de armoede snel toenam. Velen waren werkloos en bijna een derde van de bevolking was in hun bestaan afhankelijk van liefdadigheid. Sociale zorg bestond nauwelijks. Terwijl in de steden het verval steeds duidelijker zichtbaar werd, nam op het platteland de onveiligheid toe. Overal zwierven mannen en vrouwen rond op zoek naar voedsel. Boeren werden bedreigd. Als ze de landlopers geen geld gaven, dreigde brandstichting. Maar de grote groep armen vormde op sociaal en politiek terrein een nog veel grotere bedreiging. De vraag was: hoe het tij te keren?
Al in 1810 waren achthonderd wezen van het Amsterdamse Aalmoezeniershuis ondergebracht bij gezinnen op het platteland, evenals in de Twentse textielbedrijven. Ofschoon het initiatief slechts een kort leven was beschoren, bleek het idee om op deze wijze de armoede te bestrijden bij de adellijke elite op steun te kunnen rekenen. De Maatschappij van Weldadigheid was opgericht ‘met het oogmerk om aan de talrijke klassen van behoeftige ingezetenen arbeid te verschaffen…’. Hoewel Van den Bosch aanvankelijk aan lichte fabrieksarbeid dacht, was Willem I bevreesd voor concurrentievervalsing. Daardoor verschoof het programma in de richting van ‘het ontginnen en vruchtbaar maken van nog ongecultiveerde gronden in ons Vaderland, en daarop bij wijze van Colonisatie over te brengen zoodanige Armen die voor deze arbeid geschikt geoordeeld worden’. Het ‘koloniseren’ van woeste gronden door geselecteerde armen leek een geniaal plan.
Publiek-private samenwerking
Tussen 1818 en 1825 kocht de Maatschappij van Weldadigheid op diverse locaties in het noordelijke deel van het koninkrijk gemeenschappelijke gronden aan van zowel marken, gemeenten als particuliere (groot)grondbezitters. Het was een voorbeeld van publiek-private samenwerking, waarbij, naast de Maatschappij van Weldadigheid als drijvende kracht, ook de Staat een grote rol speelde. Door middel van een grote wervingsactie werden in het hele land 21.000 leden geworven die gezamenlijk 72.000 gulden (vergelijkbaar met een half miljoen euro nu) aan contributie stortten. Eigenlijk was dit een vroege vorm van wat we tegenwoordig crowdfunding noemen. Daarnaast werden door de Maatschappij middelen vergaard uit renten, vrijwillige giften, legaten en de verkoop van eigen producten. Ook de steden droegen een steentje bij. Immers: het waren vooral arme stedelingen die een nieuw bestaan in de Koloniën werd geboden. En ook prins Frederik zamelde geld in onder vrienden en kennissen.
In zeven jaar tijd kon daardoor ruim tachtig vierkante kilometer cultuurlandschap worden verworven, waarin landbouwkoloniën werden gesticht. Vaak lagen deze aaneengesloten woeste gronden ver van de bewoonde wereld of op de grens tussen twee provincies. Het mes sneed aan twee kanten: terwijl de steden werden verlost van de sociale overlast en financiële druk, zou de ontginning zorgen voor een grotere binnenlandse landbouwproductie.
Behalve dat het de Maatschappij om arbeid op het land ging, werd ook een ambitieus doel nagestreefd: door arbeid en deugdzaamheid konden de armen immers worden opgevoed tot ‘betere burgers’. Uit deze verheffing van de armen in de samenleving sprak het krachtige vooruitgangsoptimisme bij Van den Bosch en het geloof in de maakbaarheid van mens en landschap. Daarvoor dienden de kolonisten zich in hun nieuwe bestaan wel te voegen naar de normen en waarden van de burgerlijke elite. Als belangrijkste pijlers golden daarbij: arbeid, onderwijs en religie. Het collectieve doel prevaleerde echter boven het belang van het individu en de persoonlijke vrijheid.
Overzeese koloniën
In 1827 kwam er een einde aan Van den Bosch’ directeurschap van de Maatschappij, toen de Staat hem vroeg orde op zaken te stellen in de West-Indische kolonies: de Nederlandse Antillen en Suriname. Hier voerde hij gelijke burgerrechten in voor alle vrije burgers, ongeacht godsdienst of kleur en droeg hij bij aan de verbetering van de positie van slaven. Van den Bosch kreeg herhaaldelijk de opdracht om orde op zaken te stellen. In Suriname wilde Van den Bosch een einde maken aan de slavenhandel, zoals Engeland dat al in 1807 had gedaan, waarna veel landen volgden. Tegelijk keek Van den Bosch dertig jaar vooruit. De economische groei moest worden bevorderd en iedereen moest in vrijheid kunnen werken tegen een loon, waardoor ze konden uitgroeien tot hardwerkende burgers die zouden sparen en consumeren en daarmee belastinggeld in de schatkist brachten. Van den Bosch werd echter tegengehouden in zijn ambitie. Uiteindelijk zou het hem niet lukken om de slavernij in Suriname af te schaffen. Wel wist hij te bereiken dat er een Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs onder de Slaven en Kleurlingen in de Colonie Suriname werd opgericht. Drie weken na zijn terugkeer in Nederland werd Van den Bosch tegen zijn zin benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Willem I was zeer verontrust over de grote staatsschuld en zag in hem de enige persoon om de overzeese kolonies winstgevend te maken. Daarvoor voerde Van den Bosch het Cultuurstelsel in dat gelijkenissen vertoonde met de opzet van de (vrije) Koloniën van de Maatschappij. Dat betekende dat de bevolking als pacht een vijfde van haar grond moest gebruiken om producten voor de Europese markt te verbouwen, zoals indigo, thee, suiker en koffie. Deze ‘luxe’ goederen werden in Nederland verhandeld en leverden veel geld op.
Ofschoon het systeem de verwachtingen inloste, ging het deels ten koste van de inheemse bevolking. Het waren met name de Javanen die het moesten ontgelden. Het economische model steunde op de inzet van arbeid die ‘vrij’ leek, maar dat zeker niet was.
De vraag is lang blijven hangen of Van den Bosch zelf wist dat het Cultuurstelsel een slecht systeem was. Volgens zijn biograaf stapte hij over die vraag heen. ‘Het was een man die vond dat het moest lukken’, meent Angelie Sens. ‘De schatkist moest worden gevuld. Hij heeft de fouten gezien en beschreven.’
Ook in de jaren daarna zou Van den Bosch zich ontpoppen als het brein achter zowel de binnenlandse als de buitenlandse kolonisatie. In 1834 werd hij benoemd tot minister van Koloniën, een functie die hij vijf jaar zou bekleden. Na nog enige jaren lid van de Tweede Kamer te zijn geweest, overleed hij op 28 januari 1844 in Den Haag, waar hij werd begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats aan de Kerkhoflaan.
Geen tegenspraak
Met haar biografie heeft Angelie Sens, historicus een werkzaam bij het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS), willen laten zien dat Johannes van den Bosch veel meer was dan een militair die in de negentiende eeuw de armoede probeerde te bestrijden. Sens probeerde met haar boek ook een bijdrage te leveren aan het debat over het koloniale- en slavernijverleden van Nederland. ‘De beschrijving van het leven en werk van Van den Bosch is een historisch verhaal waarvan ik hoop dat het laat zien waar dingen vandaan komen’, zegt ze zelf. ‘Van den Bosch komt daar relatief goed uit. Omdat zijn hart op de goede plek zat en zijn idealen echt waren.’ Dat neemt niet weg dat de uitwerking van zijn plannen vaak te wensen overliet.
Naar eigen zeggen heeft ze Van den Bosch willen beschrijven als ‘een man die de mensen in principe gelijkstelde, maar daar meteen de mitsen en maren bij bedacht’. Hij was volgens haar zijn tijd ver vooruit en op het juiste moment op de juiste plek. Ze noemt de ‘Kolonieman’ een aimabele, charmante man die in een moordend tempo projecten uitvoerde, maar geen tegenspraak duldde. Daarbij was hij ook een driftkikker, eigenzinnig, scherp en intelligent. Sens:
‘Hij was er op tijd bij om in Suriname dingen te veranderen. Maar ik hoor nu al mensen zeggen dat hij dat alleen maar deed uit economisch oogpunt om mensen te drillen tot arbeidzame burgers. En ook daar zit zeker wat in.’
De kolonieman is af en toe stevige kost. Sens gaat diep in op sociaaleconomische zaken als die rond het Cultuurstelsel, wat af en toe flink was concentratie van de lezer vraagt. Jammer is dat de persoon Van den Bosch zelf wat onscherp blijft. Behalve over de familieverwikkelingen komen we over zijn gevoelsleven weinig aan de weet. Zijn levensverhaal handelt voornamelijk over de zaken waar hij mee bezig was.
Met de hernieuwde aandacht in de laatste jaren voor de rol van Van den Bosch in de Noord-Nederlandse koloniën is zijn betrokkenheid bij de overzeese koloniën steeds meer onderbelicht geraakt. De kolonieman laat echter zien dat Johannes van den Bosch ook als groot economisch denker en landbouweconoom een plek in de geschiedenis verdient. Met haar biografie heeft Sens duidelijk gemaaktdat hij in elk geval beschouwd moet worden als één van de belangrijke personen in het Nederland van de negentiende eeuw.
De Kolonieman. Johannes van den Bosch (1780-1844). Volksverheffer in naam van de koning
Angelie Sens
Uitgeverij Balans
ISBN hardover 9789460038914
ISBN ebook 9789460039027
Verschenen in september 2019
Bestel als ebook bij bol.com (€ 19,99)
Koop bij Athenaeum Boekhandel Bestel als hardcover bij Athenaeum Boekhandel (€ 39,99)
Bestel als ebook bij Athenaeum Boekhandel (€ 19,99)