Natuurlijk maken m’n oogen even een zwerftocht door de kamer, neem ik in me op de gezellige intimiteit van veel planten, genoeglijke fauteuils, een divan, ‘n boekenstandaard, gevuld met goede werken, kleine tafeltjes en dit alles gehouden in tinten die harmoniëren en rust geven. Vandaar gaan m’n blikken naar de vrouw die het grootsche werk dat we straks zullen zien, leidt. Een interessante, kloeke kop, met al zilverende haren, die, men ziet het nog, eens zwart waren en waarbij de wakkerende grijs-blauwe oogen, zo levendig van uitdrukking, mooi afsteken.
Zo beschrijft journalist Emmy Belinfante in 1927 haar eerste bezoek aan de crèche van Henriëtte – Jet – Pimentel.
In Wacht maar. Het veelbewogen leven van Henriëtte Pimentel beschrijven Esther Shaya & Frank Hemminga het leven van de vrouw die de geschiedenis ingaat als leidster van de crèche bij de Hollandse Schouwburg in Amsterdam tijdens de Duitse bezetting.
Jet Pimentel wordt, nadat ze de kweekschool heeft voltooid, opgeleid en ondersteund door twee vrouwen die een belangrijke rol speelden in onderwijs en sociale zorg in het Amsterdam rond 1900: Cornelia de Jong en Catharine van Tussenbroek. De Jong was 35 jaar lang directeur van de Sarphatischool en Van Tussenboek was de eerste vrouw in ons land die zich gynaecoloog mocht noemen. Samen met Aletta Jacobs was ze een van de voortrekkers in de vrouwenbeweging.
Cornelia en Catharine beginnen een fröbelschool en daar leert hun beschermelinge Jet Pimentel het gedachtegoed van Friedrich Fröbel in de praktijk te brengen. Maar ze gaat verder en voegt daar haar eigen inzichten aan toe.
Ieder kind krijgt een eigen tafeltje, met daarop een vaasje. Voor kinderen die thuis vaak moeten vechten om een beetje ruimte, moet dat een emotionele aardverschuiving zijn geweest. Alleen kinderen die zich goed gedragen, krijgen bloemen op hun tafel. Goed gedrag belonen in plaats van slecht gedrag bestraffen. In die tijd een relatief nieuw concept. Pimentel loopt daarmee jaren voor op de Italiaanse onderwijsvernieuwer Maria Montessori.
Zuigelingeninrichting
In 1906 richt een ander vrouwenduo, Maria du Mosch en Suze Binger, de Vereeniging Zuigelingen-Inrichting aan de Rapenburgerstraat in Amsterdam op. De opvang is bedoeld voor baby’s van Joodse vrouwen die moeten werken om hun gezin eten te kunnen geven. Na een jaar voorbereiden, geld inzamelen en een geschikt pand vinden, worden in 1907 de eerste kinderen opgevangen.
Zoals bijna alle sociale hulp in die tijd is ook het begin van de crèche particulier initiatief. Meerdere jaren achter elkaar moet een loterij geld opbrengen om de zuigelingeninrichting te financieren. Het zijn prestigieuze loterijen waarbij de welgestelden van Amsterdam een uitje naar het Concertgebouw combineren met weldoenerij.
In 1924 verhuist de organisatie naar de Plantage Middenlaan. Twee jaar later, op 15 december 1926, Jet Pimentel is ondertussen tot leidster benoemd, wordt met veel publicitaire poeha de honderdste baby aangemeld. Diens moeder krijgt voor haar kind een bankrekening met daarop tien gulden mee naar huis. Tot 1930 draait de zaak op particuliere giften, dan krijgt de crèche voor het eerst subsidie van de gemeente Amsterdam.
En de opvang blijft groeien. In 1932 verblijven er 125 kinderen per dag. De financiering is nog steeds voor een groot deel door particulieren. Collectes, loterijen met of zonder optredens, allemaal georganiseerd door de propagandacommissie, brengen het geld bij elkaar. Ook is het mogelijk een kinderbedje te sponsoren. De fondsenwerving is in die jaren een kwestie van prestige. De meest succesvolle collectanten krijgen als tegenprestatie een rondvlucht boven Nederland van de KLM.
Gezondheid
De crèche is er niet alleen voor de opvang van jonge kinderen. Via die kinderen krijgen de idealisten achter de crèche ook grip op de arme Joodse bevolking van het centrum van Amsterdam. Een van de medewerkers legt huisbezoeken af en rapporteert daarover aan Henriette, ondertussen gepromoveerd tot directrice.
Die is er trots op dat ‘haar kinderen’ in een veilige, gezonde en vrolijke omgeving zijn zolang ze onder haar verantwoordelijkheid vallen. Daar zorgt ze wel voor.
Zitten er meer dan 20 luizen op een kinderhoofdje, dan moet de moeder de baby weer mee naar huis nemen. Zieke kinderen gaan in isolatie tot de moeder het komt ophalen. Snotneuzen worden afgeveegd met een papiertje dat daarna in een emmertje lysol gaat. Veel kinderen leiden aan rachitis vanwege tekort aan vitamine D, veroorzaakt door een gebrek aan frisse lucht en daglicht.
Reteig, een Surinaamse gymleraar, geeft de moeders les in oefeningen voor zuigelingengym. En de kleuters krijgen ook gymnastiekles. Op een foto staat een verzorgster met een baby te slingeren. Nu zou je daar waarschijnlijk niet meer mee weg komen bij de kinderbescherming.
Süskind
En dan is het oorlog. Directrice van de crèche Henriëtte Pimentel overlegt met Walter Süskind, namens de Joodsche Raad beheerder van de Hollandse Schouwburg, hoe ze de kinderen uit de crèche kunnen redden. De crèche is door de Duitse bezetter bij de Hollandse Schouwburg gevoegd als deportatieplaats vanwaar iedereen naar Westerbork wordt vervoerd.
Ze nodigen Ferdinand Aus der Fünten, de SS-er die verantwoordelijk is voor de deportatie van alle Joden in Nederland, uit om een borreltje te komen drinken en bewerken hem om ervoor te zorgen dat de schouwburg en de crèche gescheiden blijven functioneren.
Vlak voor Kerst 1942 oppert Walter Süskind volgens biograaf Frank Hemminga, wiens moeder tot september ’42 in de crèche werkte, om peuters rechtstreeks uit de crèche te laten onderduiken.
Dat feit wordt door Henk Dijkman & Fokko Weerstra tegengesproken in 1943, het lot van de familie Pimentel. Deze familiegeschiedenis verscheen tegelijkertijd met de biografie van Henriëtte. Daarin staat dat niet bekend is of Pimentel of Süskind met het idee kwam. Wat we zeker weten is dat Süskind en Pimentel allebei hun dappere optreden moeten betalen met hun eigen leven.
Er is onlangs ook een roman verschenen over het werk van Henriëtte Pimentel: De Crèche, geschreven door Elle van Rijn. Ze heeft het verhaal van Betty Oudkerk, een van de medewerkers, als basis gebruikt voor het verhaal over de joodse crèche. Dat boek leidde tot verontwaardiging bij nabestaanden. Het schrijven van een roman, gebaseerd op waargebeurde feiten, is geen vrijbrief om slordig met die feiten om te gaan, is het verwijt. En ze herkenden hun dierbaren niet in de personages die de auteur van hen heeft gemaakt.
Ook over de biografie van Jet Pimentel zijn wel wat kritische noten te kraken. De verwerking van het uitgebreide onderzoek naar de geschiedenis rond de familie van Henriëtte Pimentel, vraagt om een stevige eindredactie die een geheel maakt van de vertelling. Dat is bij Wacht maar. Het veelbewogen leven van Henriëtte Pimentel minder gelukt dan bij 1943. Het lot van de familie Pimentel.
Frank Hemminga beschrijft het verloop van het leven van Jet Pimentel vanaf 1940. Zijn schrijfstijl verschilt nogal met het eerste gedeelte dat is geschreven door Esther Shaya. Het verhaal van Hemminga leest veel vloeiender zonder het storende heen en weer springen in de tijd. Maar waarom noemt hij Ad van Liempt niet bij naam wanneer hij diens boek Kopgeld als bron opvoert?
Feit of fictie, het belang van de geschiedenis rond verzetsvrouw Pimentel is te lang ondergewaardeerd. Daarom is het volkomen terecht dat er meerdere boeken aan haar zijn gewijd.
Wacht maar. Het veelbewogen leven van Henriëtte Pimentel
Esther Shaya & Frank Hemminga
ISBN 9789064461224
Amphora Books
Verschenen in november 2020
Bestelinformatie
Bestel als paperback bij bol.com (€ 22,50)Bestel als ebook bij bol.com (€ 9,95)
Bestel als paperback bij Athenaeum Boekhandel (€ 22,50) Bestel als ebook bij Athenaeum Boekhandel (€ 9,95)
1943. Het lot van de familie Pimentel
Henk Dijkman & Fokko Weerstra
ISBN 9789064461231
Amphora Books
Verschenen in november 2020<br>
Bestelinformatie
Bestel als paperback bij bol.com (€ 22,50)Bestel als ebbo bij bol.com (€ 9,95)
Bestel als paperback bij Athenaeum Boekhandel (€ 22,50)
Inderdaad: in “Henriëtte Pimentel”, de hernieuwde druk van “Wacht maar”, wordt door Esther Shaya in dat eerste deel alsmaar heen en weer gesprongen in de tijd. Ik kon er geen touw aan vast knopen! Ook een veelheid aan m.i. niet ter zake doende gegevens, terwijl over Henriëttes vroege levensjaren en gezin van herkomst zeer fragmentarisch wordt geschreven. Het stelt me al met al behoorlijk teleur. Maar ik ben nog niet toe aan het gedeelte van Frank Hemminga, hopelijk bewaarheidt hij, wat in de recensie hierboven beschreven wordt.