Hendrik Uittien: een volmaakt mens in zijn soort

Op zaterdag 5 augustus 1944 stonden 24 medewerkers van het illegale dagblad Trouw in het kamp Vught voor het Polizeistandgericht. Op een na werden ze enkele dagen later gefusilleerd. Onder hen was Hendrik Uittien (1898-1944), een beminnelijke botanicus. Zijn lot hangt voortdurend als een zwarte wolk boven de biografie Botanicus in oorlogstijd. Leven en werk van Hendrik Uittien, een boek dat veel méér biedt dan een verhaal over het verzet.  

Ondanks de dreigende titel is het lezen van Botanicus in oorlogstijd een groot genoegen. Biograaf Michiel Bussink heeft namelijk een sympathieke biografeling gekozen, die werkte in een boeiend onderzoeksgebied en contact had met veel bekende tijdgenoten. Het contrast tussen de zachtaardige intellectueel Uittien en zijn agressieve tegenstrever Sandberg geeft het levensverhaal spanning en urgentie.

‘Dat leven is zoo boeiend’

Hendrik werd in 1898 als laatkomertje geboren in een warm, stimulerend gezin in Gelderland: ‘Mijn vader heeft steeds met mijn aanleg rekening gehouden. Daaraan dank ik het voorrecht van een klassieke opleiding.’ Hij excelleerde op het Zutphens gymnasium en wisselde het studeren af met zwerftochten in de natuur. Overal bekeek, rook, plukte en bovenal determineerde hij wilde planten, om ze thuis te drogen en in zijn herbarium te registeren. Hij debuteerde in 1925 met een artikel in De Levende Natuur over het houden van hommels. In Utrecht studeerde hij plantkunde, waarna hij ‘conservator in de systematische plantkunde’ werd bij het Botanisch Museum en laboratorium. Vervolgens werd hij leraar plant- en dierkunde aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool (MKLS) in Deventer. Hij was weer thuis in zijn geliefde IJsselstreek en besteedde vrijwel al zijn vrije tijd aan het plantenonderzoek op het Deventer ‘Pothoofd’. De jaren 1926 tot 1933 waren de gelukkigste van zijn leven. Hij ontwikkelde zich tot een veelzijdige en in binnen- en buitenland gerespecteerde botanicus. Hoewel hij een huismus was, ging hij graag op (natuur)reis met vrienden als Joseph Lanjouw naar bijvoorbeeld Zweden, Lapland en Hongarije. Een gezin stichtte hij nooit, maar hij was geliefd bij zijn nichtjes en neefjes als ‘oom Polly’.

Hendrik Uittien (1898-1944) voor de klas. Bron: Michiel A.J. Bussink (CC BY-SA 4.0)

Verwondering en nieuwsgierigheid

Bussink plaatst de activiteiten en publicaties van Hendrik Uittien helder in de ‘biologische herleving’, de opbloei van belangstelling voor de Nederlandse natuur rond 1900. De voormannen van dit biologische reveil waren Jac. P. Thijsse en Eli Heimans, die jonge mensen, onder andere via de beroemde Verkade-albums, kennis lieten maken met wilde planten, dieren en landschappen. In tegenstelling tot de natuurromantici onder zijn collega’s die zich uitputten in superlatieven probeerde Uittien de ‘terminologie der minnestrelen’ te voorkomen. Hij hield wel van planten, maar niet van pathetiek en ook niet modes. Treffend schreef hij:

‘Ik beloof hierbij plechtig nergens te zullen juichen over de tere schoonheid van porseleinen kelkjes op kandelaberachtige halmen, die staan te wiegelen in de lentezon of de herfstschemering, noch te zullen jammeren over de uitroeiing of verdwijning van rariteiten of duinpannetjes, hoe erg ze me ook aan het hart gaan. Gelukkig behoef ik me hierbij niet al te veel geweld aan te doen, want voor mijn nuchterder geest en blijkbaar minder kunstzinnig gemoed zijn mussen en paardenbloemen even volmaakt en mooi als de grootste zeldzaamheden.’

Hendrik Uittien laat zich inderdaad nog het best vergelijken met een bescheiden onkruidje zoals een paardenbloem, dat bij nader inzien verdraaid hardnekkig is. Michiel Bussink beeldt Uittiens ex libris af: een paardenbloem die net begonnen is zijn zaad te verspreiden, met daarboven het motto ’t Kiemt temet. Uittien plakte zijn ex libris in zijn grote collectie, soms  eeuwenoude, botanische werken. Hij gebruikte zijn verzameling dagelijks voor zijn vele artikelen en zijn promotie in 1929 over de samenhang tussen bladnerven en vertakking.   

Botanisch zzp’er

In 1933 moest er een leraar van de MKLS afvloeien in verband met bezuinigingen en Uittien bood zich aan als vrijwilliger. Wat hij ging doen, wist hij nog niet precies. In zijn afscheidstoespraak suggereerde hij het vak van postbode: ‘ik hou van kuieren en brieven bezorgen. Ondertussen heb ik grootse plannen voor de volkskunde.’ Hij ging zich verdiepen in ‘plantlore’, nu etnobiologie genoemd, de bestudering van traditionele gebruiken van planten in de keuken, geneeskunde en religie. Door zijn onderzoek naar ‘kruutmoes’ en andere folklore raakte hij betrokken bij Nederlands Nationaal Bureau voor Antropologie, het huidige Meertensinstituut dat in de literatuur beroemd is geworden als ‘Het Bureau’. Ook deed hij onderzoek naar de tropische grassenfamilie in de Royal Botanical Gardens in Kew. Samen met Lanjouw schreef hij een soort ‘botanische canon’ in cartoons over de hoogtepunten in de Nederlandse plantengeschiedenis. Een eervolle opdracht was de benoeming tot lid van het International Committee for Nomenclature in 1935. Deze commissie bepaalt onder welke namen planten worden ingeschreven in het florale bevolkingsregister. Een combinatie van zijn interesse in volkskunde en taxonomie is te vinden in het enige boekje dat Uittien onder zijn eigen naam publiceerde. In 1946 verscheen, postuum, bij uitgeverij W.J. Thieme & Cie in Zutphen De volksnamen van onze planten. Hierover schrijft Bussink enthousiast:

‘De menselijke geschiedenis tot leven wekken via planten. In een stijl die enerzijds blijk gaf van een enorme kennis en belezenheid, maar die tegelijkertijd niet pedant was en regelmatig grappig. Humor en planten, een combinatie die niet voor de hand ligt en je niet zo vaak tegenkomt.’

Het boekje zelf is allang niet meer te krijgen. Gelukkig is het online gezet, zodat we zelf kunnen lezen wat Uittien over humor schreef: ‘De ware humor is een eigenschap van de beschouwer en niet van het voorwerp van zijn glimlach.’  

Niets in de natuur is lelijk

Na 1933 werd had Uittien die humor vaker nodig om het leven vol te houden. De MKLS vroeg hem terug als docent. Hij zwichtte voor het hoge salaris: ‘Als je zoals ik alleen maar liefhebbert op allerlei terreinen en niets speciaals presteert, moet je wel leraar worden.’ Hij stortte zich in het Deventer verenigingsleven en betrok een huis aan de westkant van de IJssel, waar hij de tuin omtoverde in paradijs met een middeleeuwse tuinbank. Het huis stond aan de Dahliastraat. Hij vond dahlia’s lelijk, maar ze hadden, als je goed keek, toch hun charme. In zijn artikelenreeks ‘boeketje nomenclatuur’ schreef hij: “Niets in de natuur is lelijk, zoals ook elk mens volmaakt is in zijn soort.” Het is een mooie samenvatting van zijn blik op het leven, die hij deelde met Goethe. Hij had diepgaand respect voor het leven, dat zowel de mens als de plant omvat. De opkomst van de nazi’s in Duitsland boezemde hem dan ook afkeer in. Hun streven naar Arische zuiverheid, de Blut und Boden ideologie en de nazistische natuurliefde deelde hij beslist niet, in tegenstelling tot sommige collega-botanici en volkskundigen.

Floraal verzet

Na de capitulatie in 1940 bleef de school open omdat de nazi’s zeer geïnteresseerd waren in de Nederlandse landbouwkennis. Uittien volgde het oorlogsnieuws op de voet, maar hield zich aanvankelijk gedeisd. Wel zaaide hij, tot ongenoegen van een lokale NSB’er, een overdaad aan oranje Oost-Indische kers in zijn voortuin en andere clandestiene bloemen. Voor de eerste verjaardag van prinses Margriet zette hij madeliefjes in zijn raam: “Ik denk dat we veel kunnen bereiken met Bellis perennis. Dat is toch per se geen margriet en iedereen begrijpt het.” Twee dagen na de verjaardag van Prins Bernhard droeg hij een witte anjer in de lerarenkamer. Bij deze verboden bloemen bleef het niet. Op 23 juni 1941 hield hij vurig een antinazistische rede bij het lustrum van de Utrechtse universiteit die veel lof oogstte. In de herfst van 1941 kreeg hij zijn ontslag, wellicht door de rede, maar vooral door zijn grote conflicten met zijn collega jonkheer Edward Floris Sandberg, een NSB’er die zich na mei 1940 ontpopte tot de ‘stadsterrorist van Deventer’ en burgemeester van Kampen werd. Hij botste op school eens letterlijk tegen Sandberg op “omdat ik hem uit principe niet zie en hij niet opzij ging.”

Uittien werd nu daadwerkelijk postbode: hij werd bezorger van het illegale dagblad Trouw. Ook hield hij zich bezig met het regelen en doorgeven van onderduikadressen. Zijn grote kennis van eetbare planten deelde hij met huisvrouwen die zuchtten onder de rantsoeneringen. Ondertussen werkte hij mee aan het naslagwerk Flora Neerlandica. Zijn vriendin Fie Schreijner ontfermde zich over dit belangrijke manuscript toen Uittien op de avond van de 28e januari 1943 werd opgepakt door de Sicherheitszpolizei. 

Samen met 23 andere verspreiders en drukkers van Trouw werd hij naar concentratiekamp Vught en Kamp Haaren gestuurd. In zijn brieven aan familie hield Uittien zich op de vlakte over de ellende in de kampen en toonde zich hoopvol. Hij schreef zelfs enthousiast dat hij een zeldzame pimpernel had gezien in het kamp: ‘Mijn gedachten zijn nog steeds vrij en bij jullie.’ Zijn hoop kwam niet uit: op 10 augustus 1944 werd de vrije geest Hendrik Uittien gefusilleerd. Over het proces tegen de Trouw-groep is veel geschreven. Had de Trouw-leiding hun doodvonnis kunnen voorkomen? Wie had hen verraden? Was Uittien onvoorzichtig en te provocatief geweest? Bussink gaat uitvoerig in op de schuldvraag, maar komt tot de eenvoudige conclusie dat ‘de nazi’s’ de dood van Uittien op hun geweten hebben. Hij besluit Uittiens levensverhaal met de laatste strofe van het gedicht van H.C. Muller dat Hendrik tot troost was geweest:

Breek niet, mijn hart, er rijzen schoone dagen
Voor ieder, die het gansche leven leeft,
Voor ieder, die volhardend strijdt en streeft,
Heb lief, mijn hart, dan kunt gij alles dragen.

Waardig eerbetoon

Over verzetsman Uittien zal nooit een musical of film worden gemaakt. Hij zou er tevreden mee zijn dat zijn naam voortleeft in de gehoornde klaverzuring, een kaasjeskruidplant uit Zuid-Amerika en een geslacht vlinderbloemigen uit Indonesië. Zijn grote voorbeeld Linnaeus omschreef de botanie als de ‘scientia amabilis’, de beminnelijke wetenschap. Deze wetenschap kon echter ook voeding geven aan een abjecte mens- en natuurvisie. Het is knap hoe Bussink in dit fraai en vloeiend geschreven levensverhaal aanzet tot nadenken: hoe om te gaan met discriminatie, onrechtvaardigheid en onvrijheid in een wereld die tegelijkertijd vol schoonheid en verwondering is? Ook qua vorm is Botanicus in oorlogstijd een waardig eerbetoon aan een geleerde van formaat die lang in de schaduw van andere plantkundigen en verzetsmensen geleefd heeft. De biografie is smaakvol uitgegeven door KNNV Uitgeverij met fraaie illustraties, zoals Uittiens eigen tekeningen, fijn papier en een heldere opmaak. Ga ermee aan de rand van een rivier zitten en kijk als Hendrik Uittien naar de planten om je heen: niets in de natuur is lelijk.

Botanicus in oorlogstijd. Leven en werk van Hendrik Uittien
Michiel Bussink
KNNV Uitgeverij
ISBN: 9789050118316
Verschenen in november 2021

Bestelinformatie

Bestel als paperback bij bol.com (€ 24,95)

Koop bij Athenaeum Boekhandel

Bestel als paperback bij Athenaeum Boekhandel (€ 24,95)
Petra Teunissen-Nijsse
Petra Teunissen-Nijsse
Petra Teunissen-Nijsse werkt als freelance redacteur, journalist en biografisch onderzoeker. Zij publiceerde over Louis Couperus, Carry van Bruggen en Clare Lennart. In juni 2017 promoveerde zij op het proefschrift Voor ’t gewone leven ongeschikt. Een biografie van Clare Lennart. Haar tekstbureau heet Leven in Woorden

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in