Aan het eind van zijn leven stond Hans Keilson in het middelpunt van de belangstelling. Dankzij een jubelende recensie in The New York Times beleefde zijn literaire werk een ware revival. Die aandacht had ook een keerzijde: de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog werden wakker gekust. Ondanks de inzichten opgedaan tijdens zijn onderzoek naar de traumatisering van joodse oorlogswezen slaagde zenuwarts/psychoanalist Keilson er niet in zijn eigen demonen te bezweren.
‘Had hij een gesprek met Hitler kunnen voeren, dan was het gegaan over de vraag wat er toch was gebeurd in zijn leven dat hij zo’n grenzeloze haat had ontwikkeld.’
Begin 2011 is de 101-jarige Hans Keilson te gast in VPRO Boeken. Dankzij een positieve recensie in The New York Times kon zijn literaire werk op hernieuwde aandacht, herdrukken en vertalingen rekenen. Met Wim Brands sprak hij over Komedie in mineur. Maar als hij het in dat gesprek over Hitlers haat heeft, is niet de schrijver Hans Keilson aan het woord, maar de psychoanalyticus die hij ook was. De zenuwarts Hans Keilson promoveerde op latere leeftijd op een onderzoek naar het doorwerken van in de oorlog opgelopen trauma’s. Met zijn op basis van dat onderzoek ontwikkelde ideeën over sequentiële traumatisering zou hij waarschijnlijk feilloos hebben kunnen vaststellen waar het Hitler in zijn leven aan ontbroken had.
Biograaf Jos Versteegen haalt de uitspraak van Hans Keilson over Hitlers haat aan in de epiloog van Hans Keilson: telkens een nieuw leven. Nadat hij daarvoor in vierhonderd pagina’s het leven van Keilson vooral feitelijk maar betrokken heeft ‘samengevat’, trekt hij in die epiloog voorzichtig een aantal conclusies. Conclusies die de belangrijkste aspecten van het karakter van Keilson vangen: hij was een overlever; een verbinder met pragmatische trekken, die door de oorlog laat naam maakte en successen boekte – als auteur en als zenuwarts/psychoanalyticus – maar ondanks dat door die oorlog altijd ‘een gemangelde’, ‘een gehavende’ bleef.
1904/1909-1936: een leven in de startblokken
Jos Versteegen bouwt zijn biografie zorgvuldig op. In het eerste deel dat ‘De kleine en de grote stad’ heet, komen alle thema’s die het leven van Hans Keilson zullen gaan bepalen al aan bod: het middenstandsmilieu waaruit hij afkomstig was; het buiten de gevestigde orde vallen (niet alleen, maar wel in een belangrijke mate vanwege zijn joodse achtergrond); zijn belezenheid en het vermogen om uit boeken opgedane wijsheden te vertalen in bruikbare maatschappelijke ideeën en opvattingen en zijn wil om iets tot stand te brengen dat zijn eigen belang overstijgt.
Uit Versteegens weergave van de eerste 27 levensjaren blijkt dat Hans Keilson allerminst een laatbloeier was. Zijn eerste roman verscheen al in 1933. Als (sport)leraar bood hij voor joodse kinderen tegenwicht tegen de dreigende politiek-maatschappelijke werkelijkheid. Hij bleek een meer dan verdienstelijk muzikant. Het waren de omstandigheden die maakten dat hij zijn talenten nog niet optimaal kon ontplooien.
1936-1945: onzekere tijden
Het besluit om samen met vriendin Gertrud Manz naar Nederland te emigreren markeert de overgang van het eerste naar het tweede deel van Hans Keilson: telkens een ander leven. De vluchteling en onderduiker die Keilson in dit deel is, is beperkt in zijn bewegingsvrijheid, al zal hij ook als hij ondergedoken zit contacten met mensen in zijn omgeving aan blijven knopen. Hij zet zijn netwerk in om zijn ouders die in Duitsland zijn achtergebleven naar Nederland te halen, nadat zij eerder overwogen zich net als hun dochter Hilde in Palestina te vestigen. Redden van hun ondergang kan hij zijn ouders echter niet, en met name dat zal zijn leven blijvend tekenen.
Hoewel Hans en Gertrud beroepsmatig succesvol zijn –hij als pedagoog, zij als grafologe – gaat het schrijven en het schrijvend stelling nemen onder de druk van de omstandigheden een steeds grotere rol spelen.
Hans Keilson profileert zich als geëngageerd Duits-Joods dichter, die de Duitse taal – en daarmee zijn jeugdherinneringen – trouw zal blijven, hoewel er na verloop van tijd Nederlands in zijn zinnen sluipt.
Hij is, daar is zijn biograaf stellig over, een autobiografisch schrijver. Hij ontleent zijn onderwerpen aan zijn leven en lot, en zoekt houvast en toevlucht in woorden. ‘Keilson was een auteur die de pen opnam om te getuigen van wat hij meemaakte en te analyseren wat er omging in hemzelf en anderen.’
Tijdens zijn onderduiktijd wordt Keilson verliefd op Hanna Sanders. Tegen de stroom van de tijd en zijn liefde voor en aanstaande huwelijk met Gertrud in. Voor Hanna schreef hij 46 sonnetten – het sonnet is voor Keilson in die periode de meest vertrouwde dichtvorm – die zijn tweede vrouw Marita Lauritz na Keilsons dood in zijn nalatenschap aantreft. Zij vraagt Jos Versteegen deze Sonnetten voor Hanna te vertalen. Terwijl hij aan die vertaling werkt, verzoekt zijn weduwe Versteegen de biografie van haar man te schrijven.
In deze periode schrijft Keilson ook de ‘onderduikroman’ Komedie in mineur. De roman die hem in 2011 dus een uitnodiging van Wim Brands oplevert, verschijnt voor het eerst in 1947. Over het personage Nico zal hij later zeggen: ‘Nico, dat ben ik’.
1945-1970: definitief geland in Nederland
Na de oorlog is er het nodige persoonlijke leed te verwerken, waaronder de dood van zijn ouders, het afscheid van Hanna en het gladstrijken van de plooien in zijn relatie met zijn vrouw Gertrud en zijn dochter Barbara. Deed hij tijdens de oorlog een beroep op zijn netwerk om zijn ouders naar Nederland te halen, nu is de tijd gekomen om hun hulp in te roepen bij het verkrijgen van het Nederlanderschap.
In zijn beroepspraktijk richt Hans Keilson zich op de gevolgen van het naziregime. Hij gaat in opdracht van verschillende organisaties joodse oorlogsweeskinderen begeleiden, terwijl hij ‘ondertussen’ de studie oppakt die hij al voor de oorlog begonnen was, om vervolgens zijn ambitie om zenuwarts/psychoanalyticus te worden in te lossen.
Het belangrijkste literaire project waar Keilson in deze periode aan werkt is de roman Der Tot des Widersachers, vertaald als In de ban van de tegenstander. Een roman over gezworen vijanden die tot elkaar veroordeeld zijn. Een roman die niet geschreven zou zijn als er niet net een Tweede Wereldoorlog plaatsgevonden had, maar de woorden Hitler, nazi en Jood komen er niet in voor.
Versteegen besteedt uitgebreid aandacht aan de aanzetten tot deze roman, de schrijftwijfels van Keilson, de inspanningen die nodig waren om deze roman, uiteindelijk bij een niet helemaal kosjere uitgever, gepubliceerd te krijgen en de receptie van het boek.
Met minstens zoveel aandacht gaat hij in op de exilpoëzie die Keilson in deze periode, een periode waarin hij ook de banden met Duitsland aanhaalt, schrijft. Die poëzie is vrijer van vorm dan zijn eerdere gedichten, maar vormt thematisch – ‘Je vertrouwde plek verliezen, niet meer terug kunnen naar die vertrouwde plek, je niet vertrouwd weten op de plek waar je bent’ – een eenheid met zijn overige autobiografische werk. Terwijl de prozabron op lijkt te drogen, floreert het dichterschap van Keilson.
Had Keilson al een trauma overgehouden aan de oorlog – het verleden manifesteerde zich in de vorm van nachtmerries waarin een grafkuil voorkwam – de dood van zijn vrouw Gertrud zadelt hem met een schuldgevoel op: de vraag of zijn vrouw wellicht zelfmoord heeft gepleegd blijft hem bezighouden, verstoort zijn rouw en maakt het afscheid nemen extra moeilijk.
1970-2011: bloei- en bonustijd
In wat Versteegen als de laatste periode van Keilson kenschetst, neemt de schrijver/zenuwarts/psychoanalyticus, die inmiddels bijna pensioengerechtigd is, allerminst gas terug. Hij hertrouwt en wordt nogmaals vader (aanleidingen om zijn promiscue gedrag en zijn autoritaire ouderschap onder de loep te nemen). De relatie met zijn zus Hilde bereikt een dieptepunt.
In eerste instantie gaat zijn aandacht in deze periode uit naar de voltooiing van zijn promotieonderzoek. Het onderzoek naar de doorwerking van in de oorlog opgelopen trauma’s bij joodse oorlogswezen vormt de basis van zijn theorie over de sequentiële traumatisering van kinderen. ‘Keilsons belangrijkste inzicht in de effecten van vervolging en oorlog was dat de derde sequentie [de naoorlogse periode, lw] het grootste gewicht in de schaal legde. (…) De derde sequentie bleek cruciaal voor de mate van traumatisering en daarna voor het verdere levensgeluk.’
Hoewel deze conclusie baanbrekend is, duurt het lang voordat de resultaten van het onderzoek algemeen toegepast worden.
Voor het geestelijk welbevinden van Keilson was het promoveren van grote waarde. Het viel hem dan ook zwaar dat er kritiek kwam op het feit dat het niet moeilijk was om casussen te herleiden tot personen die meegewerkt hadden aan het onderzoek, alsof hij moedwillig de privacy van zijn patiënten geschonden zou hebben.
In de jaren tachtig maakt Keilson, een man met geldingsdrang, toch nog een comeback als schrijver. In zijn hoedanigheid als voorzitter van Exil-PEN kan hij bovendien zijn ideeën over de rol van literatuur en de loyaliteit van over de wereld uitgezwermde Duitse schrijvers aan hun taal en cultuur etaleren.
Mede naar aanleiding van de poëzie die in deze periode verschijnt, komt Versteegen tot het oordeel: ‘Als dichter had Hans Keilson geen typerende, door de jaren heen herkenbare eigen stem. Hij liet zich leiden door dichters die hij las en dat betekende in zijn geval: overname van stijl en vorm. In thematisch opzicht lag dat anders.’
De hernieuwde aandacht voor zijn boeken betekent wel dat Keilson opnieuw met zijn eigen oorlogstrauma’s geconfronteerd wordt. Maar hij geniet ook van de gevolgen van de jubelende recensie die in augustus 2010 in The New York Times staat. Op 15 maart 2011 is de 101-jarige Hans Keilson de oudste bezoeker van het Boekenbal, waarmee het begin van de Boekenweek gewijd aan levensverhalen, gemarkeerd wordt.
Autobiografisch schrijver
Jos Versteegen is een gedegen, maar voorzichtige biograaf. Over wat hij niet weet, fantaseert hij niet. Hij is terughoudend in het naar voren brengen van mogelijke opties. Ook oordeelt hij niet; hij zet de feiten zo op een rij dat ze voor zichzelf zouden moeten spreken. Zijn reconstructie maakt dat het leven van Hans Keilson een leven lijkt dat bestaat uit logische verbanden.
Versteegen maakt er ook geen geheim van dat Keilson door zijn gedrevenheid en geldingsdrang niet altijd of niet per se een aimabel mens was – die indruk zou ontstaan kunnen zijn op basis van de goodwill die een 101-jarige overlever die heel even het ‘troetelkind van de media’ was nu eenmaal heeft.
Versteegen interpreteert zijn bronnen goed en komt tot een afgewogen oordeel over het karakter van de man die het helpen en bestuderen van en schrijven over slachtoffers als zijn missie zag.
Daar waar het Keilsons proza en met name poëzie betreft is Versteegen uitgesprokener: hij vat samen, licht toe en plaatst Keilsons werk in een bredere context dan alleen die van diens leven. Al blijft Versteegen benadrukken dat Keilson een autobiografisch auteur is, en kan hij de verleiding niet weerstaan om aan te wijzen hoe concrete gebeurtenissen een literaire evenknie vonden.
De dichter/vertaler Jos Versteegen laat zich in Hans Keilson: telkens een nieuw leven ook gelden. De gedichten die hij ter ondersteuning en illustratie van zijn reconstructie van het leven van Keilson invoegt, zijn grammaticaal en inhoudelijk soepel vertaald en uitermate trouw aan de betekenis van de originelen.
Telkens een nieuw leven?
‘Telkens een nieuw leven’, dat is de ondertitel die de biografie van Hans Keilson meekreeg. De vraag is of daarmee niet een onjuiste indruk gewekt wordt. Als de biografie van Versteegen een ding duidelijk maakt, dan is het wel de continuïteit van dat leven en de onvermijdelijke samenhang van de elementen waaruit dat leven is opgebouwd. Ondanks de duidelijke en pijnlijke breuklijnen, die parallel lopen aan de grote geschiedenis. Die continuïteit aantonen is nu juist een van de verdiensten van biograaf Jos Versteegen.
Als het over Thomas Mann en de overeenkomsten tussen het werk van een schrijver en dat wat er in de psychoanalyse gebeurt gaat, merkt Versteegen op: ‘Keilson zou later zelf nadrukkelijk wijzen op de verwantschap tussen literatuur en psychoanalyse, die allebei tot doel hebben “menselijke gevoelens te ontsluieren”. Hij noemde het “tweelingpaarden”.’ Maar hij zei ook: ‘In mijn hart ben ik medicus. Dat is mijn opdracht in het leven. Ik heb mijn schrijverschap nooit als mijn “centrale functioneren” beschouwd.’
Als Keilson zelf verbanden legde, is het dan niet op zijn minst aannemelijk dat wat hij ondernam in elkaars verlengde lag en dat van ‘telkens een nieuw leven’ eigenlijk geen sprake is?
Hans Keilson. Telkens een nieuw leven: biografie
Jos Versteegen
Nieuw Amsterdam
ISBN 978090-468-3101-4
Verschenen in april 2023
Bestelinformatie
Bestel als hardcover bij bol.com (€ 39,99)Bestel als e-book bij bol.com (€ 12,99)