Gijs van Veldhuizen: predikant, publicist en bedelaar

Tijdens het lezen van de biografie over Gijs van Veldhuizen (1903-1963) dacht ik telkens aan het woord ‘participatiesamenleving’. Deze hervormde dominee bracht in de praktijk wat veel politici hopen: hij nam, als vertegenwoordiger van de kerk, zelf verantwoordelijkheid voor de mensen onder zijn hoede. Subsidies waren er nog nauwelijks, dus bedelde hij duizenden guldens bij elkaar voor zijn Crooswijkers.

Gijsbert van Veldhuizen kwam uit een beschermd milieu, waarin hij als enig kind nog eens extra beschermd werd opgevoed. Zijn vader was predikant en daarna hoogleraar theologie in Groningen. Tegen zijn zin trad Gijs in zijn vaders voetsporen. Eigenlijk had hij Nederlands willen studeren, want hij was een groot liefhebber van literatuur en de Nederlandse taal. Op het gymnasium was hij actief lid van de Christen Gymnasiasten Bond geweest en had veel geschreven. Toch ging hij theologie studeren in Groningen, onder andere bij prof. Frans De Liagre Böhl.

Beginnend predikant

Van Veldhuizen werd een hervormd predikant met een confessionele signatuur. Dat wil zeggen dat hij in zijn theologische opvattingen vrij orthodox was. Hij volgde het gebruikelijke carrièrepatroon: eerst predikant in kleine plattelandsgemeenten, de dorpen Nigtevecht (1928) en Hantum (1931) en daarna in een stad. Zijn eerste standplaats was een bezoeking voor hem. Van Veldhuizen vond dat hij in de studiejaren niet goed was voorbereid op de praktijk:

Ik heb de goden van de halve wereld ontmoet, maar ik voel dat ik er wijzer door geworden zou zijn wanneer ik de dorpsgoden had leren kennen: Rijke Boer, Wethouder, Bekeerde Ziel en wanneer ik met de heilige huisjes van het dorp op de hoogte was geraakt.

Zijn geloof was niet sterk genoeg, vond hij: “Bij mijn bevestiging dacht ik: knotsgek, volkomen niet in staat om dit te doen. Met een geloof van een mug (geen mosterdzaad!) en met meer twijfels dan zekerheden.” In zijn volgende gemeente, Hantum, kreeg hij het vak van predikant beter in zijn vingers. Volgens Noordegraaf maakte hij de ontwikkeling door van een opgelegde roeping naar een innerlijk aanvaarde roeping. Van Veldhuizen memoreert zelf ‘dat geen profeet, apostel of discipel begint met er lol in te hebben’ en dat ‘de eetlust al etende komt’.

De eetlust had hij hard nodig toen hij in Rotterdam-Kralingen (1937) kwam. In de stad had de Hervormde kerk een heel brede rand van weinig meelevende leden. Mensen waren uit gewoonte hervormd, maar gingen niet meer naar de eredienst. Geschrokken schreef Van Veldhuizen: “Als ik aan de gemeente van Kralingen denk, dan denk ik aan een gemeente die ik niet ken en die mij niet kent.” Hij wilde zijn ‘schaapjes’ echter wel leren kennen. Zijn wijk telde tweeduizend gezinnen, die hij allemaal probeerde te bezoeken. Niet alleen voor een geloofsgesprek, maar ook om praktische nood te verlichten. Zijn grote Chevrolet was gevuld met allerlei etenswaren, kleding, meubels en naaimachines. Dat was nog niet zo gebruikelijk. Diakenen in de kerk zorgen weliswaar voor de armen in hun gemeente, maar de traditionele diaconale zorg hield toen in dat de ‘bedeelden’ in de zondagmorgendienst aanwezig moesten zijn en na afloop bleven zitten om een bedragje te ontvangen als premie op hun kerkgang. Van Veldhuizen vond dat diaconale zorg een uiting van barmhartigheid was en niet gebonden aan kerkgang. Het is nu niet meer voor te stellen, maar het was een noviteit dat hij een kaartsysteem aanlegde van al die gezinnen voor een ‘systematische bearbeiding van de wijk’. Catechisatie (onderwijs) liet hij aan hulptroepen over, hij organiseerde liever zomerkampen voor de arbeiderskinderen.

Geleerd van de oorlog

Toen de oorlog uitbrak en veel Kralingers, na het bombardement op Rotterdam, dakloze stadsgenoten opvingen, zorgde Van Veldhuizen met zijn team voor noodhulp. In de vijf jaar van de bezetting bleven zij vooral praktisch en sociaal actief in het alledaagse leven. De kerk was een van de weinige organisaties die nog enigszins kon blijven functioneren. In zijn artikel ‘Het kerkje op de hoek’ schreef hij dat de oorlog hem eens te meer had geleerd dat een kerkgebouw méér is dan een plek voor de preek op zondagmorgen. Hij vulde het kerkgebouw ook de andere zes dagen van de week met allerlei activiteiten. Daar waren niet alleen de trouwe kerkgangers welkom, zelfs mensen die niet gedoopt waren. Van Veldhuizen hoopte natuurlijk wel dat deze Kralingers uiteindelijk ook tot geloof zouden komen:

Want onze kerk omvat alle standen, alle gedachten, alle schakeeringen en gaat blijde tot die allen uit om hun het evangelie te verkondigen. En in het grootste deel van al die harten vindt een predikant, als hij maar doorgraaft en doorwerkt, een klein plekje van liefde, onbewuste of warme liefde voor de kerk der vaderen.

Op de straathoek in Crooswijk

Na een korte periode als landelijk perspredikant (1945-1946), ging Van Veldhuizen in 1947 aan de slag in Rotterdam-Crooswijk. Was Kralingen nog redelijk welvarend geweest, in de oude volkswijk Crooswijk woonden veel laag- en ongeschoolde arbeiders. Die waren bijna allemaal onkerkelijk of zelfs anti-kerkelijk gezind, ontdekte hij. De traditionele kerkelijke aanpak voldeed daar helemaal niet meer. Taalgebruik en kerkdiensten sloten niet aan bij de leefwereld van de arme mensen in Crooswijk. Van Veldhuizen zocht en vond nieuwe wegen. Hij ging weer naar de mensen thuis en vond de jeugd vooral op de straathoek. Hij legde wel 25 huisbezoeken per week af en trainde jonge collega’s in gesprekstechnieken.

In zijn boek Op de straathoek. Comprehensive approach in de praktijk uit 1954 legde Van Veldhuizen vast hoe hij en zijn staf omgingen met armoe, misère en ook de veerkracht onder de Crooswijkers. Met ‘comprehensive approach’, een benadering die hij zelf ontwikkelde naar aanleiding van Amerikaans streetcornerwerk, ging Van Veldhuizen uit van heel de mens: lichaam en ziel, in zijn sociaaleconomische en maatschappelijke verbanden. Met zijn team ontwikkelde hij een gemeenschap waarin plaats was voor postduivenverenigingen, verteldiensten en clubhuiswerk met vakanties en films. Met zijn dochter startte hij een kinderdagverblijf voor de meest kwetsbare kinderen van Crooswijk. In de kerk was zelfs de boksclub welkom. De boksring in de gymnastiekzaal leidde wel tot discussies: was het wel christelijk om de jeugd te leren elkaar op het gezicht te slaan? Relativerend schreef de dominee dat het er in kerkenraadsvergaderingen ook niet altijd rustig aan toe ging… Al deze activiteiten kostten duizenden guldens, die Van Veldhuizen onvermoeibaar bij allerlei fondsen en particulieren bij elkaar bedelde.

Preken en boeken

Van Veldhuizens liefde voor taal uitte zich in een enorme productie. Hij schreef in kranten, kerkbladen en tijdschriften, publiceerde boeken en brochures. Naast zijn preken hield hij talloze redevoeringen en lezingen. Hij was geen wetenschapper, vindt Noordegraaf, maar wel een alerte en scherpe observator die nadacht over zijn ervaringen en wat hij waarnam met al zijn zintuigen. Hij had een groot vermogen om zijn inzichten systematisch te verwerken. Daardoor kreeg zijn visie op kerkzijn in de samenleving en diaconaat een groot publiek. Zijn boek De kerk aan de zelfkant gold jarenlang als een standaardwerk in de opleiding van wijkpredikanten. Zijn boekje ‘Het ABC van de volkswijk’ opende hij treffend met de zin: ‘De Kerk is het kind van God en van de achterbuurten.’ Hij schreef zelfs enkele boeken in het speciale genre van de ‘pastorieromans’, waarin hij zijn ervaringen als dorpsdominee literair verwerkte. De ‘hoge’ literatuur vergat hij ook niet. Hij las graag voor uit werk van bewonderde literatoren als De Mérode en Roel Houwink. Een bijzonder hoofdstuk wijdt Noordegraaf aan Van Veldhuizens grote hobby: filatelie. Zelfs zijn postzegelverzameling stelde hij in dienst van de verheffing en evangelisatie. Hij verzamelde vooral postzegels met Bijbelse en religieuze afbeeldingen en schreef daarover het boekje Geloof en postzegels. En natuurlijk zette hij een postzegelclubje op in de kerk.

Doodgewerkt

Van Veldhuizen leefde voor zijn pionierswerk en de kerk. Ook zijn biograaf concentreert zich op Van Veldhuizens praktijk en de reflectie daarop. De persoon Gijs van Veldhuizen blijft ver van de lezer, ondanks de nauwgezette opsomming van de gezinsvakanties. Die vakanties moet hij broodnodig hebben gehad, want alleen op zaterdagavond had de dominee vrij en maakte hij tijd voor zijn gezin. Begin jaren zestig keek hij wel eens voetbalwedstrijden op de tv. Met de gordijnen dicht, dat dan weer wel… Met zijn vrouw Anita Harkema had Van Veldhuizen acht kinderen. Hij had haar al op het gymnasium leren kennen. In juli 1926 verloofden ze zich, toen Anita nog maar zeventien was. De rector verbood haar vervolgens om het gymnasium af te maken. Na vijf jaar gymnasium ging ze naar de huishoudschool. Tot haar overlijden is ze er boos over geweest, vertelt de biograaf. Daarna komt Anita amper meer voor in het boek. Jammer, want ik werd nieuwsgierig naar de rol van de domineesvrouw in het bevlogen team dat Van Veldhuizen om zich heen verzamelde. Ze heeft haar man niet kunnen beschermen tegen al het werk. In 1963 stierf hij, op zestigjarige leeftijd, aan hartklachten. Hij had zich letterlijk doodgewerkt, verklapt de biograaf al in het voorwoord.

Biografie voor een klein publiek

Noordegraaf hoopt dat zijn biografie even interessant is voor historisch belangstellenden als voor mensen die willen nadenken over de presentie van de kerk in de samenleving. Van Veldhuizen is inderdaad een biografie waard. Het boek laat zien wat een bevlogen pionier met visie en doorzettingsvermogen kan bereiken in gebieden met achterstelling, uitsluiting en armoede. Eerlijk beschrijft Noordegraaf ook wat niet lukte in Crooswijk. Al voor Van Veldhuizens dood liepen de bezoeken aan zijn ontmoetingsplekken terug. De kerk kreeg concurrentie van de tv en andere vormen van recreatie. Crooswijkers die het iets beter kregen, verhuisden naar betere buurten in Rotterdam.

De biograaf noemt zijn boek een historische studie en zegt dat hij geen theologische opvattingen beschrijft en analyseert. Toch is het resultaat lastig te begrijpen als je het kerkelijke landschap van Nederland niet kent. Zo gaat Noordegraaf uitgebreid in op Van Veldhuizens ideaal van de volkskerk en G. van Groen van Prinsterer. Hij pleitte voor een herstel van een christelijke cultuur waarin de Nederlandse Hervormde Kerk als Christus belijdende volkskerk richting gevend moest zijn voor staat en volk. Een kerk die zich richt tot het hele volk en niet alleen de eigen kerkleden. Als emeritus-hoogleraar voor diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit is Herman Noordegraaf de juiste persoon om hierover te schrijven. Hij weet veel over kerken, armoede en de participatiesamenleving. Het grote publiek zal hij mijns inziens met deze biografie niet kunnen bereiken. Daarvoor is te veel voorkennis nodig en is de ‘taal van de kerk’ alomtegenwoordig. Ook zijn de parafrases van Van Veldhuizens geschriften soms onhandig, waardoor het de lezer niet duidelijk of nu Van Veldhuizen of Noordegraaf aan het woord is. Maar wie zich in kerkelijk verband wil inzetten voor de participatiesamenleving kan zich zeker laten inspireren door de dominee op de straathoek en zijn Comprehensive Approach.

Op de straathoek. Ds. G. van Veldhuizen (1903-1963): Van plattelandsdominee tot pionier in Rotterdam Crooswijk
Herman Noordegraaf
Eburon
ISBN paperback 9789463014335
Verschenen in januari 2023

Bestelinformatie

Bestel als paperback bij bol.com (€ 26,00)
Petra Teunissen-Nijsse
Petra Teunissen-Nijsse
Petra Teunissen-Nijsse werkt als freelance redacteur, journalist en biografisch onderzoeker. Zij publiceerde over Louis Couperus, Carry van Bruggen en Clare Lennart. In juni 2017 promoveerde zij op het proefschrift Voor ’t gewone leven ongeschikt. Een biografie van Clare Lennart. Haar tekstbureau heet Leven in Woorden

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in