Wandelingen door Nederland met pen en potlood is de titel waaronder Jacobus Craandijk samen met tekenaar Pieter Schipperus in de tweede helft van de negentiende eeuw een serie boeken over het ‘verdwijnend Nederland’ maakte. Toen wandelaar en schrijver Flip van Doorn ontdekte dat dominee Craandijk verre familie van hem is, trad hij daarmee in diens voetsporen. Na een wandelgids waarin hij met Craandijk op pad ging, heeft hij met De eerste wandelaar een bijzonder en omvangrijk boek geschreven waarin hij zijn voorganger zo dicht nadert, dat hij hem bijna kan aanraken.
Jacobus Craandijk (1834-1912) was in de eerste plaats dominee, maar Flip van Doorn ziet hem vooral als ‘wandelpionier’. Jarenlang maakte Craandijk stevige tochten door het laat negentiende-eeuwse Nederland. De ijzeren eeuw had de samenleving met sprongen vooruit gebracht en het landschap veranderde rond 1880 in hetzelfde tempo mee. De zondagse vrijstellingen van zijn doopsgezinde gemeente in Rotterdam en later in Haarlem stelden Craandijk in staat er geregeld opuit te trekken. Met acht delen Wandelingen door Nederland met pen en potlood kwam tussen 1874 en 1888 een werk tot stand dat volgens de schrijver zelf ‘een monument’ kon worden. De reeks werd tot ver in de twintigste eeuw herdrukt en is nog altijd populair bij verzamelaars. Het waren de uitgevers Kruseman en Tjeenk Willink die Craandijk benaderden om hem te laten schrijven over de bedreigde schoonheid van het veranderende Nederland. Het mocht een mooie, kostbare uitgave worden, waarop belangstellenden vooraf konden intekenen. Bovenaan de naamlijst prijkte de naam van Koning Willem III.
Als illustrator van de reeks werd Piet Schipperus gevraagd. De twee kenden elkaar van de Rotterdamse kunstkring. Schipperus werkte zijn schetsen van dorp- en landschapsgezichten uit tot een serie prachtige lithografieën, die zo mooi zijn dat veel eigenaren van de Wandelingen ze eruit hebben gesneden om in te lijsten.
Snuiter
Hoewel Van Doorn zijn verre familielid graag als wandelpionier beschouwt, was Craandijk in zekere zin ook navolger van eerdere predikanten als Andries Schoenmaker, Johannes Florentius Martinet, Ottho Heldring en F.D.J. Moorrees. Dat juist dominees zo driftig uit wandelen gingen en daarover schreven, is goed verklaarbaar. In 1874 kreeg Craandijk in plaats van zes, de beschikking over maar liefst achttien vrije zondagen en kon een lang gekoesterde wens van hem in vervulling gaan. De vrijheid werd vooral benut om Gods schepping met eigen ogen te aanschouwen, te bewonderen en vast te leggen. Craandijks drijfveer om zijn wandelingen te boek te stellen, kwam voort uit zijn constatering dat er steeds meer moois verloren dreigde te gaan. In de inleiding van het eerste deel van Wandelingen maakte hij de vergelijking met een ‘snuiter’, een schaar die gebruikt werd om de katoenen draad in een kaars regelmatig af te knippen: ‘Onze jongens, bij gas- en petroleumlicht geboren en grootgebragt, hebben misschien nooit een snuiter gezien’, is zijn constatering. Het leven veranderde echter snel, en in de voorgaande vijftig jaar meer dan in de drie eeuwen die daaraan vooraf gingen. Het reizen was vanzelfsprekender geworden en ook de afgelegen provincies werden makkelijker bereikbaar. De keerzijde was echter dat steeds vaker kastelen en hofsteden werden gesloopt ten behoeve van nieuwe villa’s. Bossen werden parken, landbouwgrond veranderde in tuinen. Verbaasd was Craandijk over de drang bij anderen om over de landsgrenzen te gaan. Zelf bleef hij liever in Nederland, waar nog zoveel onbekends was. Wat zocht de mens in het Zwitserse hooggebergte, zo vroeg hij zich af, als de Hollandse duinen in de nabijheid lagen?
Buitenkind
Jacobus Craandijk werd op 7 september 1834 geboren als vijfde kind in een oude Amsterdamse familie. ‘s Winters woonde de familie op de Keizersgracht en in de zomer buiten de Zaagpoort, waar vader Craandijk als houtkoper en eigenaar van schepen handel dreef en een aantal zaagmolens had. Zo groeide de jonge Craandijk op als stedeling én buitenkind. Hij zwierf over paden en werven en langs de Amsterdamse buitensingels. Later bezocht hij in Den Haag het gymnasium en werd hij geroepen om Doopsgezind predikant te worden. Craandijk stond bij zijn medestudenten hoog aangeschreven en nam zitting in verschillende besturen. Zo trok hij er met zijn kameraden opuit tijdens de jaarlijkse tochten van het Doopsgezind Studenten-gezelschap ‘Etebon’. Zelf was hij een van de oprichters van het wandelgezelschap ’Ahasverus’, waar de kiem van de toekomstige wandelaar/schrijver werd gelegd. In 1859 werd Craandijk als predikant beroepen in het Twentse dorp Borne, een kleine gemeenschap waarin hij met zijn geestverwanten een soort vriendenkring vormde. Daar trad de dominee in 1861 in het huwelijk met Anna Geertruida Ballot. Een jaar later werd hij naar Rotterdam beroepen. Als schrijver richtte hij zich in die tijd vooral op theologische en kerkelijke publicaties. Maar het was zijn wandeldrift die hem als auteur zijn roem zou opleveren.
Nieuwe Wandelingen
In 1875 verscheen het eerste deel van Wandelingen en pas in 1888 zou het achtste en laatste deel verschijnen. Het zijn bij elkaar zestig wandelingen van meerdere dagen die Craandijk tussen 1874 en 1883 maakte en beschreef. Aanvankelijk verschenen ze in afleveringen. Gebundeld vormden ze zeven delen van elk ruim 400 bladzijden, gedateerd van 1875 tot 1884. In 1884 verscheen ook de Atlas behoorende bij Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deze 22 in kleuren gedrukte wandelkaartjes werden losbladig geleverd aan alle kopers van de eerste druk van Wandelingen door Nederland en bijgebonden in de volgende drukken.
Toen de serie voltooid leek, besloot Craandijk – hij was ondertussen als predikant beroepen in Haarlem – in 1886 en 1887 nog eens dertien wandelingen te maken. Deze nieuwe wandelingen legde hij vast in Nieuwe Wandelingen door Nederland met pen en potlood, dat daarmee deel 8 van de oorspronkelijke serie vormt. In 1892 werden de delen op kleiner formaat per provincie geordend en weer twee jaar later werd van de provincie Gelderland nog een vierde druk uitgebracht in twee delen. In 1968, bijna honderd jaar na de eerste uitgave, volgde een niet volledige herdruk, waaruit wandelaars graag kopietjes maakten om de route ermee te kunnen nalopen.
Craandijk beschreef zijn Wandelingen min of meer als uitvoerige reisgidsen (overigens zonder routeaanduidingen), maar zette de toon door de weelderige natuurbeschrijvingen met een kenmerkende negentiende-eeuwse galm.
Hoewel de volledige titel van ‘Wandelingen door Nederland met pen en potlood door J. Craandijk, Pred. bij de Doopsgezinde Gem. te Rotterdam en P.A. Schipperus, Kunstschilder alhier’ de indruk geeft dat het om een gezamenlijke voetreis van twee wandelvrienden ging, was dat niet altijd het geval. Als Craandijk met anderen op pad ging, betrof dat vaak mensen die de streek of plaats goed kenden en waarmee hij al in contact stond. Onder hen verkeerden vooral veel notabelen: burgemeesters, archivarissen of collega-predikanten. Maar op de momenten dat Craandijk in de wij-vorm schreef, kon het ook gaan om Piet, zijn koetsier en huisknecht. Schipperus tekende niet overal waar Craandijk wandelde, en hij ging vaak alleen op reis of maakte gebruik van ander bronnenmateriaal, waaronder enkele door Craandijk gemaakte schetsen. De twee kenden elkaar uit de Rotterdamse Kunstkring. Craandijk zag in Schipperus de aangewezen man om illustraties bij zijn wandelingen te maken, hoewel in die tijd ook de fotografie al in opkomst was.
Meanderende zinnen
De prikkelende wandelverslagen van Craandijk nodigden uit tot navolging. Daarom werd op verzoek van veel lezers de tweede druk van Wandelingen niet als salontafelboeken uitbracht, maar als handzame gidsen. Bijkomend voordeel was dat daarmee de tochtjes per regio konden worden gerangschikt en voorzien van praktische kaartjes.
Wat Craandijk deed was nieuw, stelt Flip van Doorn vast. Wandelen was voor hem een doel op zich, het landschap wilde hij beleven. In die zin was hij de eerste moderne wandelaar. Een bijzondere bijkomstigheid is dat er ook een verre familieverwantschap tussen de auteur en zijn onderwerp bestaat. Craandijk bleek een volle neef te zijn van Van Doorns betovergrootmoeder. Toen hij van die verrassing bekomen was, werd hem duidelijk dat hij iets met zijn verre oudoom moest. Van Doorn verdiepte zich verder in Craandijks oeuvre, ontleedde de Wandelingen en werd beloond met vele bloemrijke beschrijvingen van negentiende-eeuws Nederland. De meanderende zinnen van de wandeldominee zijn geschreven in het prachtige proza van dat tijdsgewricht.
Craandijk zou ook kerkelijke functies blijven bekleden, waaronder die van Hoofdbestuurder van het Nederlands Zendelingengenootschap. Toen in 1912 zijn krachten afnamen, behield hij zijn levenslust. Maar de tijd van wandelen was voorgoed voorbij; het was de ouderdom die hem nekte. Zonder echt ziek te zijn geweest sliep de wandeldominee op 3 juni 1912 vredig in.
Zwerven
Flip van Doorn – ook zelf schrijver-wandelaar – is zich steeds meer schatplichtig gaan beschouwen aan de man die Nederland tot wandelen bracht. Hij schreef met De eerste wandelaar echter geen biografie, maar wilde vooral de schrijver-wandelaar centraal stellen en is daarom niet al te uitgebreid ingegaan op de theologische kant van Craandijks leven en werk. Belangrijker dan het feit dat hij voorganger was, vindt Van Doorn Craandijks betekenis als voorloper van het hedendaagse wandeltoerisme. Zijn prachtige boek is daardoor in zekere zin een biografie van Wandelingen geworden. De auteur koos daarvoor de onalledaagse structuur van een ‘glas-in-loodvertelling’, een vondst waar hij op kwam toen hij de ramen van de Sint-Janskerk in Gouda bekeek. Vier jaar lang verdiepte hij zich in Craandijks wandelverslagen, in de verhalen achter zijn verhalen en in het tijdgewricht waarin ze ontstonden. Het boek werd, zoals Van Doorn zelf schrijft: ‘als een kapel waarin ik acht ramen aanbreng. Een raam voor elk aspect van zijn persoonlijkheid dat ik wil belichten.’ Die ramen vulde hij met kleurrijke fragmenten, zodat een rijkgeschakeerd geheel is ontstaan. Tegelijk is De eerste wandelaar een ode aan het wandelen, om preciezer te zijn: aan het zwerven en dwalen. Zoals Craandijk schreef: ‘dwalen, zoeken, verrast worden is meer dan het halve genot van een’ zwerftocht door het bosch’. ‘Het beste van alles’ is voor de wandeldominee ‘’t verrukkend en verkwikkend gevoel van vrijheid, van vrijheid om te loopen waar gij wilt, om te rusten waar gij wilt, op u op het mostapijt uit te strekken en te staren naar den hemel tusschen de takken en te luisteren naar het gonzen der insecten, zoolang gij wilt.’
Ook de relatie tussen schrijven en wandelen komt op tal van plaatsen in boek ter sprake. Bijvoorbeeld in de passage waarin ik Flip van Doorn ontmoet en met hem over de Posbank bij Rheden mag dwalen. ‘Dat is waar we voldoening uit halen’, constateert Van Doorn. ‘Schrijven over wandelen. Al wandelend praten over wandelen en schrijven en wat we daarover zullen schrijven. Schrijver en wandelaar. Ze zijn van alle tijden. Het verbond tussen de wandelaar en de schrijver is zo oud als het schrift, in die zijn Wandelingen niet meer dan een achtvoudige bekrachtiging van een oeroude alliantie.’
De eerste wandelaar. In de voetsporen van een wandelende dominee
Flip van Doorn
Thomas Rap
ISBN 9789400407534
Verschenen in maart 2017
Bestelinformatie
Bestel hier als paperback bij Athenaeum Boekhandel (€ 22,99 )
Bestel hier als ebook bij Athenaeum Boekhandel (€ 14,99)
Bestel hier als paperback bij bol.com (€ 22,99)
Bestel hier als ebook bij bol.com (€ 8,99)