De Ander ben Ik – Het antikolonialisme van Victor Segalen (1878-1919)

Omdat Victor Segalen geen grote naam is in Nederland en zijn literaire status hier niet te vergelijken is met onze antikoloniale Multatuli (1820-1887), heeft Segalen-bewonderaar Mark Blaisse een biografie geschreven die lezers op weg zou moeten helpen om fan van deze Fransman te worden.

Volgens Blaisse inspireerde Segalen beroemde Franse filosofen zoals Jean Baudrillard, Roland Barthes en Emmanuel Levinas. en de antropoloog Claude Lévi-Strauss, die in Zuid-Amerika vorste naar Indianenvolkeren voordat zij waarschijnlijk zouden uitsterven. De Argentijnse literator Jorge Luis Borges (1899-1986), ook bekend in de polder, vond Segalen een van de briljantste schrijvers van de vorige eeuw, “misschien wel de enige die erin is geslaagd een synthese te maken tussen de westerse esthetiek en de oosterse filosofie” (wat daarmee ook bedoeld mag zijn). Ook zou de Palestijns-Amerikaanse Edward Saïd (1935-2003) schatplichtig aan hem zijn, voor zijn befaamde analyse van de westerse blik op Arabieren in zijn boek Orientalism (1978).

Victor Segalen, 1878-1919 (public domain)

Teloorgang van culturen

Na deze introductie aan het begin van de biografie viel Segalen aanvankelijk een beetje tegen. Ik dacht vooral te maken te hebben met een soort antikoloniale amateur die zich niet bewust is van zijn eigen vooroordelen en misplaatste superioriteitsgevoelens. Had Blaisse veel meer geciteerd uit zijn prozagedichten en andere literaire teksten, dan had de lezer kunnen navoelen hoe hij bepaalde landgenoten toch moet hebben geschokt. Anders dan Multatuli, die woest werd om de kwalijke sociale, economische en politieke gevolgen van het kolonialisme voor de bevolking van wingewest Indië, maakte Segalen zich vooral druk over de verdringing en teloorgang van culturen die bestonden voordat Europeanen voet aan wal zetten op Tahiti en in China.

Daarbij dacht hij niet zozeer aan de cultureel verarmde of ontwortelde bevolking die hij tegenkwam tijdens zijn reizen, maar aan zichzelf: werelden gingen verloren die heel anders dan de Europese cultuur waren geweest en die voor dolende zielen zoals hij uitzicht hadden geboden op andere manieren van voelen en denken, van samenleven en geregeerd worden, van geloven en vereren. Dat sluit wel een beetje aan bij onze antiglobaliseringsbewegingen, maar Segalen interesseerde zich alleen voor wat al definitief verloren was gegaan of dreigde te gaan. Hij had, aldus Blaisse, zelfs “een instinctieve aversie voor de emancipatie van de massa’s”. Hij was niet blij met de implosie van het Chinese keizerrijk en de komst van een republiek. Het einde van de tsaren in Rusland zag hij ook als een groot verlies.

Infantiele Chinezen

Blaisse wijdt een pagina aan Segalens afkeer van gewone Chinezen, met wie hij “geen enkel contact heeft gezocht… op zijn dienaren na, die hij bleef zien als ‘inboorlingen’ met alle vooroordelen van dien: dieven, leugenaars, handige boefjes”. In Segalens eigen woorden: “Het Chinese karakter is mij niet sympathiek… alle uitingen om me heen kenmerken zich door infantilisme en seniliteit. Ze huilen als kleine meisjes, trekken clownsgezichten en vormen zonder twijfel een volk van lelijkerds.” Over Chinese vrouwen was hij ook niet te spreken, ze stonken, ze waren “vet en hobbezakkerig”, met hun kleine voeten had hun allure iets weg van “een manke eend” en zelfs de courtisanes “zouden elke man voor altijd abstinent maken”.

En hoe maakte hij zijn ontdekkingsreizen in China, die Blaisse uitgebreid beschrijft? Zoals andere Europeanen in zijn tijd in Afrika of het Midden-Oosten, met een karavaan, met “voor een habbekrats” werkende koelies, een kok, een persoonlijke assistent, gidsen, ezelmenners. Voor zijn eerste tocht in 1909 had hij volle koffers uit Frankrijk laten opsturen. “Meer dan vierhonderd kilo! Er zaten hele bedden bij, matrassen en matrasbodems, bontjassen tegen de kou, een complete bibliotheek, een apotheek, fototoestellen, gezouten boter, whisky, cognac, rum…” Wanneer de karavaan ’s avonds op een pleisterplaats aankwam, “zijn de bedden al opgemaakt en is de tafel gedekt,” meldde Segalen geruststellend in een brief aan zijn vrouw. Zeker als het om lunchen en dineren gaat, kan ook Blaisse er niet om heen dat “de toon er een is van koloniale superioriteit”.

Dromen over China

Hoe verzoent de biograaf dat met antikolonialisme? Segalens insteek voor een antikoloniale houding blijkt vooral persoonlijk, geen onderdeel van de kritische trend die in Europa begon op te komen, ook in de populaire cultuur, met auteurs als Karl May in Duitsland die het voor de Noord-Amerikaanse Indianen opnam. Segalen voelde zich niet thuis in zijn provinciale geboorteplaats Brest in Bretagne (zoals eerder zijn idool Arthur Rimbaud in het provinciale Charleville in de Ardennen). Hij genoot meer van het leven in Bordeaux en Parijs, waar hij kennismaakte met ‘decadente’ schrijvers als J-K. Huysmans. Hij was waarschijnlijk op zijn minst biseksueel, had niets op met de burgerlijke huwelijksmoraal van zijn bedilzuchtige moeder, leefde een tijdje samen met een feministe, moest dus wel een hekel krijgen aan de rooms-katholieke kerk – kortom, hij was in conservatief Frankrijk een misfit. Maar hij werd wel een rebel die op zoek ging naar verlossing. Hij las geleerde boeken over China, boeken van handelsreizigers en missionarissen, hij ging studeren om scheepsarts bij de Franse marine te worden, uitsluitend om zo te kunnen reizen, leerde Mandarijn en droomde over archeologische expedities in China.

Victor Segalen in China, 1914 (public domain)

Rechte lijn

Reizen als wegvluchten, nieuwsgierigheid naar andere werelden, je geboorteland als te benauwd ervaren, dat zijn bekende menselijke fenomenen die vaak al jong beginnen. Segalen kon bij de souvenirs wegdromen die familie uit China had meegebracht.

Bij Segalen lijkt het nog dieper te gaan. Hij leefde intellectueel in een beschaving die volgens historici begonnen was in de klassieke oudheid. Die leerden dat er een rechte lijn liep van Athene naar het Westen. Voor een werkelijk andere cultuur moest je dus behoorlijk ver van huis gaan. Het heeft nog tot de jaren zeventig geduurd voordat het onwetenschappelijke gedweep met “de bakermat van” door antropologen werd aangevochten, zoals indringend verwoord in L’Antiquité, territoire des écarts, van Florence Dupont, de beste intellectuele autobiografie die ik ooit gelezen heb (gepubliceerd in 2013).

De Griekse oudheid leek juist in vrijwel niets op onze cultuur, wat niet zou moeten verwonderen door de toenmalige nabijheid van het Egypte van de farao’s, Turkije, de Levant, het Midden-Oosten en Iran. Als voorbeeld noem ik graag de Griekse tempels die, zoals Egyptische heiligdommen, beschilderd waren in de kleuren van een circustent, niks geen deftig wit gesteente. Ook over de Griekse democratie moeten we ons geen illusies maken. De democraten van toen zagen er bijvoorbeeld geen been in om samen te besluiten een stadje dat zijn bondgenootschap met Athene had opgezegd, tot op het laatste kind uit te roeien. Wat nou mensenrechten?

Dus als Segalen dweept met oude beschavingen in China, dan is dat ook omdat daar nog een bestuurlijke megalomanie, wreedheden, seksuele perversies, voor ons gevoel buitenproportionele beeldhouwkunst (denk aan het Terracotta-leger bij de stad Xi’an) en verering van bergen en ander onwesterse heilige zaken hadden bestaan, die hem als Frans lyceumklantje overweldigden door hun anders-zijn. Slauerhoffs beroemde anti-beschavingsgedicht dat begint met “In Nederland wil ik niet leven” is tam vergeleken met de legendes rond Chinese keizers die Segalen optekende (met de nodige dichterlijke vrijheid maar na kennisname van serieuze bronnen, ook in het Chinees).

Op dit punt verschillen de biograaf en ik dan ook van mening: Blaisse knoopt aan bij onze eigentijdse menslievende gedachten over De Ander, ik zie bij Segalen het oude China agressief gebruikt worden tegen westerse wellevendheid, burgerlijke finesse en christelijke geweldloosheid.

Mamam

Ik moet erbij zeggen: dit definiërende aspect van zijn schrijverschap lijkt me deels ook het gevolg van de ambities van zijn moeder, Ambroisine. Blaisse portretteert haar als “betuttelend”, ze verhuisde zelfs naar Bordeaux om haar zoon tijdens zijn studie in de gaten te houden en schakelde spionnen in. Blaisse’s kwalificatie van deze dame is te mild. Het is een godswonder, denk ik, dat Segalen nog tot eigen keuzes in staat was, zoals om scheepsarts te worden, en dat hij zijn mannetje als arts heeft gestaan tijdens een pestepidemie in China en tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het front in Diksmuide.

Maar als sinoloog, archeoloog en kunsthistoricus was hij aanvankelijk een amateur, en daar had mamma Ambroisine dus voor gezorgd. Ook het schrijven, de poëzie, zijn romans moest hij geregeld naast zijn werk erbij doen, verscheidene manuscripten heeft hij nooit afgemaakt. Dat is aan de ene kant wel verklaarbaar als je maar 41 jaar oud wordt en lange periodes aan depressies lijdt, maar het verraadt ook dat hij een soort dubbelleven moest leiden en zich daarom “kapot werkte”. Dat hij verslingerd raakte aan de opium, is zo ook nogal verklaarbaar. Bovendien moest hij nogal wat ziektes trotseren: tyfus, psoriasis, gastritis, wellicht een geslachtsziekte, de Spaanse griep.

Moeilijk Frans

Ik kende alleen Segalens Brieven uit China (in de Privédomein-reeks, uit 2010). Door Blaisse’s biografie raakte ik geïnteresseerd in twee van Segalens literaire werken: René Leys en Les Immémoriaux. Je kunt ze in het Frans digitaal gratis inzien en ik vond op de eerste bladzijden geen gemakkelijk Frans, wel erg origineel proza. René Leys is het verhaal van een man die rond 1900 toegang had tot het voor westerlingen bizarre Chinese keizerlijk hof in de Verboden Stad in Beijing en is in 1988 in het Nederlands vertaald. Ik heb geen idee of de Italiaanse regisseur Bernardo Bertolucci hieraan nog details heeft ontleend voor zijn imponerende film The Last Emperor (1987) maar dat moet haast wel.

Les Immémoriaux draait om een man die op Tahiti probeert de Maori cultuur, rituelen, religie en de taal te redden van de Franse kolonisatie. Het is een tot mislukken gedoemde poging het geheugen te bewaren van iets dat aan het sterven is. Blaisse wijdt hieraan voldoende tekst om Segalen toch als antikolonialistisch te kunnen kwalificeren, zoals ook zijn kritiek op westerse musea waar objecten zonder context gepresenteerd werden en zijn beleden afkeer van het “tropicalisme” en “exotisme” in de Franse literatuur – al heet het dan wel weer dat “Segalen het boek schreef waartoe de Tahitianen zelf niet in staat waren”. Misschien toen niet, maar wie weet hebben ze de schade later ingehaald?

Zeker is dat we Segalen niet alleen door een eigentijdse postkoloniale bril mogen bekijken. Wij weten zo veel meer. Hij heeft nu eenmaal niet de smadelijke afgang van het Franse kolonialisme in Azië en Afrika meegemaakt, hoe eerst Frankrijk en daarna Amerika de oorlog tegen de bevrijdingsbeweging in Vietnam verloor, hoe China militair van Japan en het Westen won en een kapitalistische supermacht werd, hoe er nu niet meer uitsluitend over vreemde volkeren maar ook door hen over zichzelf wordt geschreven. Hun literatuur had Segalen waarschijnlijk niet voor mogelijk gehouden.

Blaisse meldt dat er waarschijnlijk dit jaar een Nederlandse vertaling van Les Immémoriaux uitkomt en die zal ik ook lezen en misschien later ook nog zijn kunsthistorische studies. Missie geslaagd, monsieur Blaisse.

De biografie bevat enkele bijzondere extra’s: een nawoord waarin Blaisse moeite doet om bijvoorbeeld Segalens krasse uitspraken tegen rassenvermenging een plaats te geven in een leven dat door onbegrip van zijn omgeving werd getekend. Hij was amper een kind van zijn tijd, zei wel eens hetzelfde maar bedoelde iets anders. In een ‘persoonlijke noot’ leer je dat Blaisse als kind in verschillende taalwerelden heeft geleefd: Nederlands, Frans, Portugees en Zweeds. Terwijl de voertaal thuis Frans bleef, kon hij als jongere “nog niet zeggen wat mijn moedertaal was” en maakte hij zelf mee hoe het was om de Ander te zijn. Vooral de on-Nederlandse Franse scholen hebben zijn denken en wereldbeeld mede gevormd. Toegevoegd zijn ook een essay over Claude Lévi-Strauss & Segalen en een poëtische ‘notitie’ van H.C. ten Berge over Slauerhoff en Segalen.

De ander ben ik – Het antikolonialisme van Victor Segalen (1878-1919)
Mark Blaisse
Starfish uitgeverij
ISBN 9789492734305
Verschenen december 2023

Bestelinformatie

Bestel als hardcover bij bol.com (€ 25,00)

Anneke van Ammelrooy
Anneke van Ammelrooy
Anneke van Ammelrooy (1955) is journalist en vertaalster. Ze schreef onder andere Alles is er niet, een persoonlijk verslag van haar eerste jaar in Irak. Ze was hoofdredactrice van het Leids universiteitsweekblad Mare, Publiek Domein, Keesings Historisch Archief en OR-informatie. Voor de Volkskrant schreef ze over cultuur en politiek. Bij het ANP was ze redacteur Arabische landen. Ze werkt aan een boek over de toekomst van politieke partijen (2003-2010).

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in