Jonathan Cott ging Niek Nelissen voor. Hij verwerkte zijn marathoninterview met Leonard Bernstein tot een volwaardig boek waarop toekomstige biografen hun tanden stuk kunnen bijten. Nelissen heeft iets soortgelijks met Bernard Haitink gedaan. “Als je het een beroep kunt noemen” is de weerslag van zeventig gesprekken die hij in één jaar tijd met de Amsterdamse dirigent heeft gevoerd. Ruim zestig jaar internationale muziekgeschiedenis passeren de revue, van Haitinks aanvang bij het Radio Filharmonisch Orkest tot zijn dirigentencursussen (hij verafschuwt het woord “masterclass”) in zijn huidige woonplaats Luzern.
Beginjaren
Te beginnen met zijn jeugd in Amsterdam-Zuid. Haitink is er op 4 maart 1929 geboren, aan de Reinier Vinkeleskade. Hij groeit op in een allesbehalve muzikaal gezin. Zijn vader is directeur van de Elektriciteitsmaatschappij. Zoals het gegoede Amsterdammers betaamt, wordt op donderdagavond plichtmatig het Concertgebouw bezocht. Zijn muzikale vorming – vioolles bij Charles van de Rosière – krijgt Haitink als cultureel kapitaal mee. Van de Rosière enthousiasmeert hem voor Willem Mengelberg. Haitink ziet hem in 1937 de zesde symfonie Pathétique) van Tsjaikovski dirigeren en is onder de indruk “van het hele gedoe.” Hij maakt in 1939 de opvoering van de Matthäus-Passion in het concertgebouw mee. Ook ziet hij hoe Mengelberg zich in de oorlog neerlegt bij alle anti-Joodse maatregelen van de bezetter en hoe het Concertgebouworkest wordt gedecimeerd. Mengelberg was al op leeftijd toen de oorlog uitbrak. Zijn pro-Duitse gezindheid was volgens Haitink aan een zekere kindsheid te wijten. “Hij wist niets en wilde waarschijnlijk ook niets weten.”
Na de oorlog heeft Haitink heel wat tijd in te halen. Hij bezoekt op de bonnefooi het muziekfestival van Edinburgh in 1948. Een jaar later, bij de Salzburger Festspielle, hoort hij hoe Wilhelm Furtwängler de Achtste Symfonie van Bruckner dirigeert. De jonge Herbert von Karajan is er ook, maar die doet hem weinig. Haitink bezoekt het conservatorium en volgt directieles bij Felix Hupka. In 1954 gooit hij tijdens de dirigentencursus van het Radio Filharmonisch Orkest hoge ogen bij Ferdinand Leitner, terwijl Willem van Otterloo het aanvankelijk niet met hem ziet zitten. Wanneer Paul van Kempen, dirigent van het RFO, plotseling overlijdt, wordt Haitink tot diens opvolger benoemd. In 1959 beleeft hij er zijn finest hour met de uitvoering van Le Sacre du Printemps op het Holland Festival.
Amnesie
Haitink is 32, als hij tot chef-dirigent van het Concertgebouworkest wordt aangesteld. Hij moet Eduard van Beinum doen vergeten, de opvolger van “dompteur” Mengelberg, die met zijn ingetogen stijl zijn stempel op het orkest heeft gedrukt. De benoeming leidt tot onrust onder leden van het orkest. Zij vinden hem een snotneus. Haitink beaamt de kritiek. “Was het verstandig dat men mij op die plaats heeft geduwd en heb ik er goed aan gedaan om die functie aan te nemen, hoewel ik er niet aan toe was en die nog niet wilde? Dat zijn zaken waarover je kunt discussiëren, als er geen belangrijker dingen zijn in de wereld. Ik wil degenen die deze keuze hebben gemaakt niet bekritiseren, maar ik was veel te jong. Het was een verwarrende tijd, ook door mijn persoonlijkheid. Ik was onhandig en schuw en wist vaak niet de juiste dingen te zeggen. Als je dat bij elkaar optelt en erover nadenkt, komt er eerlijk gezegd niet veel moois uit. Daar zit ik dus nog mee.” Haitink weet het omslagpunt in zijn verhouding tot het orkest nauwelijks te plaatsen in de tijd. Ligt dat bij de uitvoering van de Beethoven-cyclus in 1978? Dat is rijkelijk laat voor werkbare verhoudingen. Moeten we het keerpunt in het begin van de jaren zeventig zoeken? In ieder geval is de verbetering van de relatie “niet verbonden aan een bepaalde herinnering.” Sowieso, “in Amsterdam was altijd gedonder.” Zijn benoeming tot chef-dirigent van het London Philharmonic in 1967 ervaart hij als een reddingsboei. Hij komt in Engeland in een warm bad terecht en krijgt in Glyndebourne alle gelegenheid om de operaroutine, die nog aan zijn repertoire ontbreekt, onder de knie te krijgen. Vanaf het begin van zijn loopbaan in Amsterdam wordt hij uitgenodigd voor gastdirecties, in de jaren zeventig komen daar de grote orkesten bij: Wenen, Boston, Chicago. Wanneer in 1983 zijn komst naar het Royal Opera House wordt aangekondigd, breekt in Amsterdam de pleuris uit. Artistiek leider van het KCO Hein van Royen ziet de dubbelfunctie niet zitten en stuurt op het vertrek van Haitink aan. Die ervaart de laatste jaren in Amsterdam bepaald niet als prettig. Tenminste, dat gelooft hij. “Ik ben kennelijk een meester in het niet willen herinneren of in het me niet kunnen herinneren van bepaalde gebeurtenissen.” Ook de roerige jaren in Covent Garden tussen 1996 en 1998 lijken in nevelen gehuld. Haitink weet te vergeten. “Ik heb je al eerder gezegd dat ik geen geheugen heb voor bepaalde vervelende zaken.”
Die amnesie weerhield Niek Nelissen er niet van aan de hand van de gesprekken de loopbaan van Haitink in kaart te brengen. Voor de vorm valt wel wat te zeggen. Volgens Darwin Porter kun je pas een goede biografie schrijven als je de nodige levenservaring en netwerkcontacten hebt verworven. “And your subject must be dead.” Het marathoninterview is bij leven en welzijn van het subject een mooi tussengenre, zeker als de interviewer zo goed beslagen ter ijs komt als Niek Nelissen. Je ziet bij Haitink het nodige respect voor de eruditie en feitenkennis van Nelissen ontstaan. “Als je het een beroep kunt noemen.” Gesprekken met Bernard Haitink over zestig jaar dirigeren is niet meer dan een voorlopige balans, maar eentje die de lezer wel weet te boeien. Het boek is door uitgeverij Thoth fraai uitgegeven, met de nodige zwart-wit en kleurenfoto’s in het binnenwerk.
“Als je het een beroep kunt noemen.” Gesprekken met Bernard Haitink over zestig jaar dirigeren
Niek Nelissen
Uitgeverij Thoth
ISBN 9789068686470
Verschenen in september 2014
Bestelinformatie
Bestel hier als hardcover bij Athenaeum Boekhandel (€ 22,50)