Verschillende plaatsen kenden voor de Tweede Wereldoorlog een iconische kring van kunstenaars. Zo was er een Amsterdamse, Dordtse en Groningse School. In het Noord-Hollandse Bergen sprak men echter van de ‘Berger bende’. Onder anderen de componist Jakob van Domselaer en zijn zoon Jaap, de dichters A. Roland Holst en Gerrit Kouwenaar, en de schrijver H.C. ten Berge maakten daar deel van uit, evenals Simeon ten Holt (1923-2012). Het was het kunstenaarsmilieu dat de jonge componist aanvankelijk inspireerde, maar van waaruit hij zich ook gedwongen voelde op zoek te gaan naar een eigen toon, een eigen geluid.
Ofschoon John Heymans’ boek Arabesk afgelopen zomer op Biografieportaal werd aangekondigd als een biografie, is het dat niet, of het zou de biografie van Simeon ten Holts meest geliefde compositie moeten zijn – Canto Ostinato – , zij het dan met een omvangrijke voorgeschiedenis. Heymans koos bij het schrijven echter voor een literaire invalshoek van waaruit hij niet alleen de artistieke ontwikkeling van Ten Holt volgde, maar ook die van andere ‘leden’ van de Berger bende. Benieuwd was Heymans naar het antwoord op de vraag hoe het is om, na een leven lang in betrekkelijke anonimiteit te hebben gemusiceerd, plotseling als een geliefde componist te worden toegejuicht. En dan nog wel met een compositie die eigenlijk haaks staat op alles waar deze componist aanvankelijk heilig in geloofde.
Kunstenaarsdorp
J. Heymans (1954), van huis uit wiskundige en techniekfilosoof, was zelf dertig jaar met Simeon ten Holt bevriend. Aan de hand van hun ontmoetingen, brieven, dagboekfragmenten en gesprekken met naaste vrienden beschrijft hij in Arabesk Ten Holts muzikale zwerftocht, wat tegelijk een mooi sfeerbeeld oplevert van het kunstenaarsdorp Bergen. Hier raakte Ten Holt, zoon van de schilder Henri ten Holt, op de lagere school bevriend met de zoon van zijn latere leermeester, de musicus Jakob van Domselaer. De Natteweg, de Doorntjes, de Groeneweg en de Nesdijk; je hebt als lezer de neiging geregeld de plattegrond van het dorp Bergen erop na te slaan om te zien waar alle huizen en huisjes precies stonden die door kunstenaars van de Berger bende werden bewoond. De jonge Simeon kwam graag bij de Van Domselaers over de vloer. De aristocratische sfeer die er hing kende hij ook van huis uit. Zoals hij zelf zei: ‘Van jongs af ben ik opgevoed met het idee dat je twee soorten honden hebt: ras- en straathonden’. Zowel de Ten Holts als de Van Domselaers behoorden duidelijk tot de eerste soort. Al op vijftienjarige leeftijd verliet Simeon ten Holt de middelbare school om gedurende een jaar of zeven bij Van Domselaer in de leer te gaan. Die maakte zijn leerlingen vertrouwd met het denken en doen van de compromisloze kunstenaar. Ten Holt hoorde er veel over Van Domselaer zelf, maar leerde weinig van het vak. Al snel begon hij op eigen kracht met componeren van een pianostuk. Opus 1, dat hij nooit als jeugdzonde heeft verworpen, was echter een ferme reactie op het Bergense milieu.
Parijs
Eind 1949 verliet Simeon ten Holt zijn vrouw Marie Dagnelie en hun twee jonge kinderen, om met zijn jongste zus op de bonnefooi naar Parijs te trekken. Het is een belangrijk biografisch feit dat min of meer verstopt zit in het hoofdstuk ‘De toonmeester’. Zoals gezegd: Heymans heeft geen biografie willen schrijven en heeft het levensverhaal van Ten Holt overgelaten aan de componist zelf die later met Het woud en de citadel zijn eigen memoires zou schrijven, gebaseerd op het dagboek dat Ten Holt vanaf zijn vertrek naar Frankrijk zijn leven lang bijhield.
In Parijs werd Ten Holt in contact gebracht met de Zwitserse componist Arthur Honegger en Darius Milhaud, bij wie hij colleges volgde. Hij leerde er niet veel, maar was er naar eigen zeggen waarschijnlijk meer om de anekdotische kant van de wereld mee te maken en zichzelf tegen te komen. Nadat hij in de herfst van 1951 in Nederland terugkeerde werkte Ten Holt aan nieuw werk voor piano: 20 Bagatellen, Twaalf korte stukken en de Sonate 1953 waarmee hij in 1956 optrad in de Bergense danszaal van De Rustende Jager.
Bevriende dichters
Ondertussen was de vriendschap met H.C. ten Berge ontstaan. Heymans neemt in zijn boek alle ruimte om de relatie met deze en andere ‘bijfiguren’ uit de doeken te doen, onder andere verwijzend naar de romans van Ten Berge over zijn alter ego Edgar Moortgat, waarin ook A. Roland Holst figureert als Roelands van Holthuis. Roland Holst en Ten Holt waren een halve eeuw met elkaar bevriend en ook een periode elkaars buurman. De componist woonde op drie plekken die steeds enkele tientallen stappen van de villa van de Prins der Dichters vandaan lagen. Volgens Ten Holt had Roland Holst geen verstand van muziek, maar dat vormde voor de vriendschap geen bezwaar. Beiden luisterden graag naar grammofoonplaten met de stem van Dylan Thomas.
De lange inleidingen, zoals die over het werk van Ten Berge, acht Heymans nuttig omdat de poëzie van de dichter en enige redacteur van het tijdschrift Raster getuigde van een artistieke houding die hij gemeen had met de componist. Beiden herkenden veel in elkaar en werkten graag ‘vanuit het niets’. Ook Simeon ten Holt zocht, nadat hij zich had ontworsteld aan de dwingende denkwereld van Van Domselaer, steeds nieuwe vormen om zijn muzikale ideeën te beproeven. Een hoogtepunt in Ten Berges oeuvre vormt volgens Heymans zijn ‘Negen opmerkingen over Canto Ostinato’, opgenomen in de bundel Liederen van angst en vertwijfeling (1988).
Kwintencirkel
In de jaren zestig ontwikkelde Simeon ten Holt zijn ‘diagonaalgedachte’ die neerkomt op ‘het gelijktijdig en gelijkwaardig optreden van de overburige toonreeksen van de kwintencirkel’. De componist vond daarin een overeenkomst met ‘de structuur van de menselijke psyche’. Daarbij kon hij er het God-duivel-dualisme in zichzelf mee omsmeden ‘tot de grondslag van een persoonlijk perspectief op [zijn] identiteit’. Ten Holt was tot deze diagonaalgedachte gekomen vanuit een afkeer van de brave burgerlijkheid en klassieke tonaliteit.
Met zijn grote werk ..A/.TA-LON (1968) voor mezzo-sopraan en 36 spelende en pratende musici ontstond echter een keerpunt in zijn werk en halverwege de jaren zeventig wilde Ten Holt weer fysiek contact met zijn notenmateriaal. De compositie dreigde aanvankelijk ongespeeld te blijven, maar zou in 1978 toch worden uitgevoerd.
Met Interpolaties maakte Ten Holt een jaar later weer iets exclusief voor piano. Hierin brak hij naar eigen zeggen met allerlei sociale verschijnselen die de tonaliteit bestendigden, zoals ‘slavernij en lijfeigenschap, bezit en machtsmisbruik, voorrecht en onrecht’, grote woorden die in dit tijdsgewricht niet ongebruikelijk waren.
Een openbaring
In de periode die volgde op het atonale werk wilde Ten Holt op zoek naar een andere muzikale horizon. Eind 1969 meldde hij zich daarom als cursist bij het Instituut voor Sonologie in Utrecht en in Bergen bouwde hij aan een elektronische studio waarin hij voorwerk voor zijn elektronische composities verrichtte. Totdat hij genoeg had van het seriële werk, de elektronische muziek en de computer. ‘Met de computer kan je ver komen met het schematiseren van je fantasie’, meende Ten Holt, ‘maar het gevaar is dat het middel dan doel wordt en bij de verrassende klanken(opstapelingen) de muziek wordt vergeten.’
In zijn privéstudio was hij ondertussen aan de vleugel begonnen aan een stuk dat sterk contrasteerde met alles wat hij voorheen had gemaakt. Daarmee ging hij dwars in tegen de heersende avant-garde. Vooralsnog gaf hij er de naam ‘Perpetuum’ aan. Een eerste inzicht daartoe was hem al in juni 1975 aangereikt tijdens het eerste concert van het Philip Glass Ensemble in het Concertgebouw. Volgens Ten Holt zelf was het ‘een openbaring’. Hoewel hij zich niet direct verwant voelde met Glass, had de Amerikaan hem wel een teken gegeven. In de zomer van 1976 voltooide de componist een eerste versie van ‘Perpetuum’. De première van wat uiteindelijk Canto Ostinato zou gaan heten vond plaats op 25 april 1979 in de Ruïnekerk in Bergen. Het werd uitgevoerd door vier pianisten: naast ten Holt zelf de min of meer bevriende pianisten Andries Hubers, Chaim Levano en Stanley Hoogland. Om de continuïteit te waarborgen werd de uitvoering tijdens de pauze soepel overgenomen door een tape die de muzikanten vooraf hadden ingespeeld. Volgens de componist zelf was de eerste uitvoering ‘betrekkelijk succesvol’. H.C. ten Berge noemde het echter ‘een goedbedoelde mislukking die het publiek enigszins verbijsterd achterliet’. Pas in de daaropvolgende jaren zou de brede appreciatie van de repetitieve compositie geleidelijk aan verder toenemen. In elk geval had Ten Holt met zijn recente werk een terugkeer naar ‘een bijna beschamende welluidendheid’ bewerkstelligd: ‘de tonaliteit na de dood van de tonaliteit’, of ‘God na de dood van God’. De reactie die hij vanaf dat moment steevast kreeg van vrienden en voorbijgangers was: ‘Fijn dat je weer tonaal componeert, jongen!’ Het stuk zou later onder anderen gespeeld worden door de ‘Haagse’ ploeg bestaande uit de pianisten Gerard Bouwhuis, Arielle Vernède, Cees van Zeeland en Gene Carl, maar ook door Kees Wieringa en Polo de Haas, Ivo Janssen en Jeroen van Veen. De laatste organiseert nog geregeld zogenaamde ligconcerten rond dit werk, die voor veel luisteraars zelfs een therapeutische werking hebben.
Welluidende avant-garde
Met Lemniscaat (1982-1983) componeerde Ten Holt een volgend groot stuk waarvan de marathonuitvoering op 1 juli 1983 begon en ruim dertig uur aanhield. Het zou echter niet de faam van de Canto krijgen. Waar de Canto een langdurig muziekstuk was bestaande uit herhalingen van een reeks opeenvolgende motieven, bleef Lemniscaat hangen in een eeuwige beweging, zonder begon of eind.
H.C. ten Berge vatte Canto Ostinato samen als:
‘Welluidende avant-garde. Een term die twee polen met elkaar verbindt: die van traditie en vernieuwing, die van het ingesleten spoor en het onontgonnen gebied. Bij vlagen schaamteloos romantisch waarbij gevoelens die verboden waren plotseling worden opgerakeld, bij vlagen ook gravend en wroetend […]’
Ondanks dat de Canto louter felle voor- en tegenstanders kent en het aanvankelijk veel moeite kostte om het grammofoonalbum aan de man te brengen, was de verkoop gestaag. Geleidelijk aan nam het, in de woorden van Heymans, echter de vorm aan van een ‘cantorij’. In de jaren negentig kreeg het stuk steeds meer aandacht en namen steeds meer pianisten en andere musici het in hun repertoire op. Het verscheen in vele versies op cd en in de concertzaal. Ramón Gieling maakte met Tussen front en thuisfront een film over Canto Ostinato en daarmee over Simeon ten Holt. Het was met name diens kluizenaarschap dat in de film, die in maart 1988 werd uitgezonden als aflevering van het NOS-kunstprogramma Beeldspraak, werd uitvergroot. Zowel de componist als zijn schepping werden daarmee breed in de bekendheid gebracht, om niet te zeggen: wereldberoemd. Over zijn bekendste werk en wat daarop volgde schreef Ten Holt zelf dat dit het product was van een individualist ‘die uitziet naar een wereld waarin mensen naar elkaar kunnen luisteren en kunnen afzien van een slopende ambitie en tevreden kunnen zijn met de eenvoudige gegevens van het bestaan.’
Vriendenkring
Arabesk is geen biografie; het overlijden van Simeon ten Holt in 2012 blijft dan ook beperkt tot een vermelding op de stofomslag. Als het gaat over de laatste levensjaren van de componist valt vooral zijn elitaire levenshouding op, evenals zijn egocentrische en wispelturige trekjes. Vriendschappen, waaronder die met H.C. ten Berge, werden soms van de een op de andere dag opgezegd. In de verte doet dit verschijnsel denken aan de vriendenkring in de roman Bij nader inzien (1963) van J.J. Voskuil, de schrijver waaraan J. Heymans ooit zijn boek Lam naast leeuw (2000) wijdde. Maar er is naar mijn idee meer verwantschap tussen de Berger bende en het universum van Voskuil. Heymans schreef met Arabesk een boeiend en bij tijd en wijle ‘dramatisch’ werk – zij het met soms wat teveel aan herhalingen – waarin artistieke vrienden met elkaar in een vergelijkbare stoelendans terecht komen, maar waarin ambities uiteindelijk toch worden waargemaakt. Zoals de uitgever achterop het boek schrijft: ‘Dit klinkt als het gegeven voor een roman.’
In het ‘Slotakkoord’ van zijn monografie geeft de schrijver aan waarom dit boek geschreven moest worden. Dat geeft een mooie terugblik op hoe hij zelf de Canto Ostinato had ontdekt, op het moment dat de componist nog om zijn meesterwerk werd beschimpt.
Arabesk. Over Simeon ten Holt
J. Heymans
Uitgeverij IJzer
ISBN 9789086841868
Verschenen in mei 2019
Bestelinformatie
Bestel als hardcover bij bol.com (€ 39,95)Koop bij Athenaeum Boekhandel Bestel als hardcover bij Athenaeum Boekhandel (€ 39,95)