‘Serendipiteit is een belangrijk instrument voor elke biograaf. Je moet een vaardigheid hebben om dingen te vinden die je niet zoekt.’ Deze observatie deed de bekende Vlaamse biograaf Bert Govaerts tijdens een lezing die hij op donderdag 30 maart hield in het Antwerpse Letterenhuis. De voordracht maakte deel uit van het colloquium ‘De bronnen van de biograaf’, georganiseerd door het Letterenhuis, de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en subsidiefonds Literatuur Vlaanderen. Meer dan honderd mensen kwamen luisteren naar een rijk en gevarieerd programma van korte en langere lezingen over het hedendaagse biografisch onderzoek.
Tijdens het colloquium kwam Govaerts’ serendipiteit op meerdere momenten terug. Johan Vanhecke zocht bijvoorbeeld voor zijn biografie van Hendrik Conscience naar de juiste datering van een spotprent waarop Conscience figureert. Die prent had hij aangetroffen in het ongedateerde schotschrift Eene periode der geschiedenis van Hendrik Draeijer, alias Kruisduit. Op basis van allerlei contextuele informatie kwam Vanhecke tot de conclusie dat het boekje van na 1850 moet dateren. Pas kort voor publicatie van zijn biografie werd Vanheckes vermoeden bevestigd: bij toeval wees iemand hem op een affiche waaruit bleek dat de spotprent gedateerd moest worden in 1854.
De lezing van Dieter Vandenbroucke ging over zijn ongezochte vondsten in het archief van Joris van Severen, leider van de fascistische organisatie Verdinaso. Vandenbroucke maakt gebruik van de dagboeken van Van Severen, die lange tijd bewaard werden bij een neef langs moederszijde, die er nauwelijks toegang toe gaf. Nadat deze neef het archief van Van Severen in 2004 overdroeg aan de KU Leuven, werd er meer bekend over diens relatie met kunstenares Rachel Baes. Maar Vandenbroucke zal vooralsnog moeten gissen naar de inhoud van de liefdesbrieven van Van Severen en Baes: het rode koffertje waarin die bewaard worden, moet tot vijftig jaar na haar dood in 1982 gesloten blijven.
Professor Hans Vandevoorde, een van de organisatoren van het colloquium, hield een lezing over zijn onderzoek naar de literaire duizendpoot August Vermeylen. De biograaf bekende in zijn lezing dat hij er een sport van maakt om alle honderden brieven aan en brieven over Vermeylen in het Letterenhuis door te nemen en van een context te voorzien. Vandevoorde vond bijvoorbeeld een brief van de communistische dichteres Anna Seghers, die Vermeylen in 1936 om een bijdrage vroeg voor een boek over vermoorde linkse activisten. Hoewel Vermeylen het verzoek afwees, en het boek zelfs nooit zou verschijnen, vormde de brief voor Vandevoorde toch een aanleiding om uit te zoeken wie er nog meer voor het boek gevraagd werd, waarom juist Vermeylen werd aangeschreven en waarom de publicatie uiteindelijk geen doorgang vond.
Vandevoorde pleitte aan het eind van zijn lezing voor zorgvuldige bronverwijzingen in de biografie. Het getuigt volgens hem van ‘goede wil’ als een biograaf de lezer in staat stelt om te reconstrueren hoe hij tot een bepaald inzicht is gekomen.
Vooral als het onderzoek verder reikt dan de eigen landsgrenzen, is het van belang dat de biograaf het overzicht over zijn bronnen bewaart met behulp van online programma’s als Mendeley en Zotero. Die administratie van het brongebruik vormde het onderwerp van de lezing die ondergetekende hield tijdens het biografiecolloquium.
ChatGPT
De lezing die het publiek zich ongetwijfeld nog het langst zal heugen is die van schrijfster Anne Provoost. Zij vertelde het relaas van haar grootmoeder Anna van de Walle, die aan het begin van de Grote Oorlog samen met naar schatting twaalfduizend kinderen uit de Westhoek het slachtoffer dreigde te worden van het oorlogsgeweld, met name van het dodelijk zenuwgas. Waarom werd pas zo laat tot evacuatie overgegaan, en hoe wanhopig moeten hun ouders zijn geweest toen ze hun kinderen vrijwillig afstonden aan de hulporganisaties? In een ijzingwekkend tempo toonde Provoost tijdens haar lezing tientallen foto’s van de verschrikkingen waarmee kinderen ten tijde van de veldslagen te maken kregen. Met hulp van die foto’s probeert de onderzoeker vergeten verhalen naar boven te halen bij de inmiddels hoogbejaarde nazaten van de geëvacueerde kinderen. Provoost noemt het boek dat ze wil schrijven een ‘anti-biografie’, omdat ze niet één, maar een ‘veelkoppig’ standpunt wil laten horen. Het liefst wil ze alle twaalfduizend (en misschien wel 20.000) kinderen een verhaal geven.
Elisabeth Leijnse, hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Namen, beperkt zich liever tot één held, namelijk de Nobelprijswinnende toneelschrijver Maurice Maeterlinck. Maar ook de beschrijving van dat ene levensverhaal blijkt problematisch. Na publicatie van Maeterlincks autobiografie Bulles bleues (1948) werden de anekdotes die hij in dat boek optekende door velen ‘als een ChatGPT’ naverteld, zonder dat iemand de moeite nam om te checken of ze daadwerkelijk gebeurd zijn. In haar lezing beschreef ze daarom een kader om de ‘relationele of emotionele informatie’ uit haar bronnen op verantwoorde wijze te kunnen beoordelen.
Feiten of fictie
Het biografiecolloquium eindigde zoals het begon: met een verhaal over de verhouding tussen een gefictionaliseerde biografie en wat wel genoemd wordt een ‘feitenbiografie’. ’s Ochtends vroeg vertelde critica Maria Vlaar over haar lezing van onder meer de roman De biograaf (The Biographer’s Tale, 2001) van A.S. Byatt. Het hoofdpersonage in die roman is een biograaf, die gedurende zijn onderzoek erachter komt dat elk archief dat hij raadpleegt vervalst werd, waarna hij zijn toevlucht zoekt tot zijn fantasie. Uit de roman blijkt volgens Vlaar dat de menselijke drang om te verzinnen groter is dan de drang om feiten te vinden.
Aan het eind van de dag kwam er nog een lezing die de verhouding tussen fictie en werkelijkheid in de biografie bevraagt. De spreekster was Karin Amatmoekrim, die onlangs een biografisch proefschrift afrondde over de Hindoestaans-Surinaams Nederlandse journalist Anil Ramdas. Eerder, in 2013, publiceerde Amatmoekrim een roman over het leven van de Surinaams-Nederlandse schrijver Anton de Kom, waarin zij gebruik maakte van haar verbeeldingskracht om de periode te beschrijven die De Kom doorbracht in een instelling voor geesteszieken. De reacties op die biografische roman waren zeer verschillend: onder Surinamers werd ze verguisd, omdat ze geen respect zou hebben getoond voor het leven van hun held De Kom in moeilijke dagen, terwijl de rest van Nederland de schouders ophaalde.
Ook Ramdas kon volgens Amatmoekrim moeilijk omgaan met het feit dat zelfkritiek in de Surinaamse gemeenschap in Nederland snel gezien wordt als nestbevuiling. Ramdas prees daarentegen de ‘inherente zelfkritiek’ van het maatschappelijke middenveld, die altijd een balans moest zoeken tussen verschillende belangen en opvattingen. Die balans sloeg aan het begin van de 21e eeuw door naar een steeds sterkere vorm van xenofobie. De journalist raakte verslaafd aan alcohol, die hem in 2012 het leven zou kosten.
Een lichte noot tijdens het symposium vormde de vertoning van de biografische filmpjes die studenten van de VUB hadden gemaakt tijdens een bachelorvak onder leiding van Hans Vandevoorde. In kort bestek lieten de filmpjes zien waarom een minder bekende figuur uit de Nederlandse of Vlaamse geschiedenis een biografie verdient. Het resultaat sloot mooi aan bij de vraag die tijdens het slotgesprek centraal stond: hoe verdient een biograaf zijn geld? Twee sprekers, werkzaam bij de subsidieverstrekkers Literatuur Vlaanderen en het Nederlands Letterenfonds, gaven als belangrijkste advies: kom met een realistisch plan, waarin je laat zien hoeveel tijd en geld het kost om een goede biografie te schrijven. Dan komen de ongezochte vondsten, de serendipiteit, vanzelf.