Biografieën in overvloed
Er staan 58 boeken door en over de Amerikaanse Nobelprijswinnaar, de schrijver William Faulkner (1897-1962), in mijn boekenkast; twee ervan, Joseph Blotners Faulkner ( 1984) en Frederick R. Karls William Faulkner (1989) zijn biografieën. Faulkner-biografieën die ik niet heb zijn, onder vele andere, One Matchless Time: A Life of William Faulkner door Jay Parini (2005), William Faulkner door M. Thomas Inge (2006) en Judith Sensibar, Faulkner and Love (2009) over de vrouwen in Faulkners leven. Waarom dan toch een nieuwe, zelfs tweedelige, door Carl Rollyson? (Het eerste deel is onlangs verschenen, het tweede volgt in het najaar.) Ik ben geen Faulkner-fanaticus, en heb mijn Faulkner-boeken bij lange na niet gelezen (en ik ben anti Marie Kondo), maar groot fan van biografieën, en daarom ook van Rollyson. Er is, denk ik, geen Amerikaan die zoveel (over) biografieën heeft gepubliceerd. Zonder zijn dagelijkse lawine van tweets @rollyson, zijn optredens, of zelfs zijn artikelen mee te rekenen, kom ik zo op een tiental biografieën over een breed spectrum van literaire tot Hollywood-beroemdheden, van Amy Lowell, Norman Mailer, Sylvia Plath en Susan Sontag tot Walter Brennan en Marilyn Monroe. Of, meer meta, onder andere zijn A Higher Form of Cannibalism? Adventures in the Art and Politics of Biography (2005) en Biography, A User’s Guide (2008), de laatste een eigenzinnige encyclopedie van een praktiserend biograaf, met anti-academische juweeltjes als:
‘Biography is grubby! It is the antithesis of a discipline. One is permitted to speak of a body of knowledge, but not of the bodies that produce that knowledge’ en ‘Biographies undress their subjects.’
Ik ben niet geïnteresseerd in de fysieke Faulkner, maar ik wilde wel graag meer leren over de mens Faulkner en zijn cultureel-historische context, het Amerikaanse zuiden —ook om op die manier zijn romans en verhalen, die geënt zijn op zijn leven en verleden, nog beter te begrijpen.
Faulkners biografie
William Faulkner werd geboren in 1897 en bracht het grootste deel van zijn leven door in Oxford, Mississippi, dat een paar duizend inwoners telde, waar iedereen iedereen kende, en de familie Faulkner vergane glorie vertegenwoordigde. Faulkner vond in dit kleine plaatsje de inspiratie voor zijn Yoknapatawpha County, een mythische provincie, inclusief inwoners, die het literaire landschap vormt in veel van zijn werk. In Yoknapatawpha County, waar Oxford Jefferson werd, fictionaliseerde hij de tradities en verhalen die hij met de paplepel ingegoten had gekregen. In Oxford vond hij zijn jeugdliefde, Estelle Oldham. De andere belangrijke personen in zijn leven waren ook vrouwen: zijn moeder Maud, en zijn ‘Mammy Callie,’ de Afrikaans-Amerikaanse Caroline Barr. Zijn vader, die voornamelijk teerde op de eerder vergaarde rijkdom van de familie Faulkner, telde nauwelijks mee: hij leefde in de schaduw van de enige man in de familie die ertoe had gedaan, Faulkners overgrootvader en naamgenoot, beter bekend als ‘the Old Colonel.’ De kolonel was niet alleen een held in de Amerikaanse burgeroorlog, waar hij vocht aan de kant van het zuiden —voor behoud van de soevereiniteit van de zuidelijke staten, hun tradities, en, natuurlijk de slavernij— maar ook een slim zakenman, en zelfs een verdienstelijk schrijver.
Faulkner idealiseerde hem en wilde in de eerste wereldoorlog, in navolging, ook de held uithangen. Tegen de zin van zijn moeder meldde hij zich aan bij het leger, maar kwam niet verder dan het rekruteringskamp. Terug in Oxford paradeerde hij echter rond in uniform, vertelde verhalen van zijn heroïsche daden als piloot, en liep ietwat mank, alsof hij een oorlogswond had opgelopen. Deze fictie hield hij zo lang vol, dat zelfs zijn broers erin geloofden— of in ieder geval deden alsof. Estelle, de ultieme flapper, had hem intussen aan de kant gezet en was getrouwd met een andere aanbidder. Volgens haar ouders paste deze beter bij haar stand dan Faulkner, wiens familiefortuin geminimaliseerd was en die het vast niet ver zou brengen: hij had niet eens zijn middelbare school afgemaakt.
Het lukte hem toch toegang te krijgen tot ‘Ole Miss,’ de witte University of Mississippi in Oxford, maar na een paar semesters hield hij het ook daar voor gezien: duidelijk niet het type ideale schoonzoon. Faulkner ambieerde dichter te worden en publiceerde, beïnvloed door Britse Romantici als Keats en Wordsworth en de Amerikaanse Edgar Allan Poe, vrij traditionele gedichten. Gestimuleerd door de succesvolle schrijver Sherwood Anderson, maar ook door zijn plaatsgenoot, de advocaat Phil Stone, een vroege voorvechter van zijn werk, begon Faulkner verhalen en romans te schrijven. Het nu vaak gebruikte adjectief ‘Faulknerian’ is precies van toepassing op zijn vierde, experimentele, exuberante roman The Sound and the Fury (1929). Deze is moeilijk toegankelijk, want wordt in eerste instantie verteld vanuit het oogpunt van een gecastreerde idioot, Benjy, voor wie tijd en plaats niet bestaan. Zijn stream-of-consciousness wordt gevolgd door die van zijn oudere broer Quentin, die zelfmoord pleegt, daarna krijgen we het gezichtspunt van hun jongere, cynische broer Jason. Het wordt nog gecompliceerder: er blijkt een tweede Quentin te zijn, een nichtje. Maar zelfs ik, een liefhebber van negentiende-eeuwse rechttoe rechtaan romans met logische plots, werd meegesleept door Faulkners buitengewoon precieze en tegelijk rijk beschrijvende taal (mussen slaan hun vleugels uit met een geluid dat ‘dry vivid dusty’ is; geesten uit de burgeroorlog zijn ‘garrulous outraged baffled’), de nachtmerrieachtige tragiek van het zwart-witte zuiden, de chaos van het verleden.
The Sound and the Fury werd hogelijk geprezen door vooraanstaande schrijvers en critici, maar verkocht slecht. In zijn daaropvolgende roman, het schokkende Sanctuary, gaf Faulkner de kokette Temple Drake trekjes van Estelle. Temple wordt verkracht met een maiskolf, gekidnapt, en haar rest dan nog slechts een leven als hoer. Seks gaat vaak gepaard met geweld in Faulkners romans. De echte Estelle verliet, met hun twee kinderen, haar eerste echtgenoot. Hoewel iedereen in Oxford haar afraadde met de berooide schrijver te trouwen, traden ze toch in het huwelijk. De lokale roddelaars leken gelijk te krijgen, want op hun van alcohol vergeven huwelijksreis (in gezelschap van haar kinderen) ging het al mis: gekleed in zijde en satijn liep Estelle de zee in, blijkbaar de voorkeur gevend aan dood door verdrinking boven een leven met haar kersverse echtgenoot. Een vriend redde haar, terwijl Faulkner vanaf de zijlijn toekeek. Hun veelal ongelukkig huwelijk, doordesemd met de nodige affaires, zou echter meer dan dertig jaar standhouden, tot Faulkner stierf.
Rollysons Faulkner-biografie
Faulkner was kostwinnaar van zijn gezin, maar hoewel hij ongeveer één goed ontvangen roman per jaar publiceerde, brachten ze nauwelijks geld in het laatje en hij vertrok, Estelle achterlatend, naar Hollywood. Gevoed door Faulkner zelf is er door (jaloerse?) academische biografen veel geschreven over de glitter van het banale Hollywood. Rollyson, met zijn achtergrond als biograaf van Brennan en Monroe, beargumenteert echter overtuigend aan de hand van tekstanalyse dat het schrijven van scenario’s Faulkner hielp zijn toch al briljante visuele verbeelding verder te verbeteren. In Rollysons voorwoord, dat hij passief-agressief begint met ‘Why read another biography of William Faulkner?,’ zegt hij dat hij een antwoord wilde geven op de vraag ‘What did it mean to Faulkner to expend so much energy not only on his fiction but on his screenplays?’ Hij beoogt ook te beschrijven ‘[what] did his wife, Estelle, think, and what was she doing at crucial periods when only her husband’s testimony is available.’ Maar hoewel Estelle in deze deelbiografie meer aanwezig is dan in vele andere, wordt ze voornamelijk neergezet als vrouw van de schrijver. Dat begrijp ik, dit is immers een Faulkner-biografie, maar ik had, na lezing van Rollysons intentie, een dieper inzicht in haar verwacht. Rollyson is bijvoorbeeld kritisch over haar drankzucht en vraagt zich af of dat wel goed was voor haar echtgenoot. We weten dan al dat Faulkner zelf alcoholicus was. Wie beïnvloedde nu wie? Rollysons beschrijving van hun eerste jaren samen deed me erg denken aan het huwelijk van Scott en Zelda Fitzgerald, temeer daar Estelle, evenals Zelda, zelf ook schreef en schilderde. Maar waar Mrs. Scott Fitzgerald haar biograaf vond in Nancy Mitfords Zelda (1970) wacht Mrs. William Faulkner nog op de hare.
Rollyson kent Faulkner van haver tot gort. Zijn eerste boek, gebaseerd op zijn dissertatie, was Uses of the Past in the Novels of William Faulkner (1984). Hij is nu professor emeritus aan Baruch College, en is sinds de jaren zeventig Faulkner blijven volgen. In tegenstelling tot mij heeft hij, lijkt het, wel alles over Faulkner gelezen. Hij heeft in ieder geval veel biografieën van Faulkner gerecenseerd: Parini’s biografie vond hij bijvoorbeeld ‘bloated,’ gevuld met ‘banalities’ en ‘relentlessly bad prose.’ (Parini is overigens niet haatdragend; zijn citaat op de flaptekst van Rollysons Faulkner leest: ‘It’s a great story, in fact, and all admirers of Faulkner should be grateful.’) Rollyson betuigt zijn dank aan de biografen op wiens werk hij heeft gebouwd, maar richt zich ook, te defensief, tot zijn recensenten: ‘Of necessity, what I write overlaps with previous books, but no one except a lazy reviewer could not see how my arrangements of events and discussion of Faulkner’s works differs from previous narratives. To do complete justice tot this biography, you would need to place it page by page against the others, and who has time for that?’ Ik in ieder geval niet, en ik pretendeer dan ook niet deze biografie ‘complete justice’ te doen—voor zover dat ooit kan.
Is Rollyson erin geslaagd aan zijn eigen eisen te voldoen? Zoals ik al aangaf, vind ik dat minder gelukt met betrekking tot Estelle en overtuigend met betrekking tot Faulkner in Hollywood. Maar Rollysons kracht, tekstanalyse, is tevens zijn zwakte. Als literaire biograaf beslis je hoeveel aandacht je schenkt aan het werk ten opzichte van de persoon, achtergrond, geschiedenis, culturele context. Rollyson heeft voor mij een aantal van Faulkners meesterwerken, zoals The Sound and the Fury en Sanctuary weer tot leven gewekt, en sensitief gekoppeld aan Faulkners denken en doen. Maar voor elke biografie die er over Faulkner is verschenen, zijn er —ik doe een gok— honderd boeken en duizend artikelen verschenen over zijn werk. Weliswaar is Rollysons ‘main concern . . . to understand how his work functions and to explain how his life and work can be coordinated in narrative terms,’ maar naar mijn smaak ligt de nadruk hier teveel op Faulkners werk. Nadat ik pagina’s over een al dan niet obscuur werk had gelezen—en dat was echt geen straf, want Rollyson schrijft erg goed— vroeg ik me geregeld af: ‘Waar is William gebleven?’ Het lijkt soms alsof Rollyson al zijn over vijftig jaar verzamelde kennis over Faulkner aan de lezer heeft willen overbrengen. Zijn analyse van Faulkners werk had korter gekund, maar Rollyson is en blijft een meesterbiograaf.
Hij schrijft erg fijngevoelig over Faulkner en ‘That Peculiar Institution,’ een eufemistische term voor de slavernij, gebruikt door witte zuidelijken. Rollyson, ook een witte man uit het zuiden (Florida), kan en wil niet om Faulkners racisme heen. Geboren voor 1900 was Faulkner (zoals wij allen), beperkt door zijn plaats en tijd. Hij kende en erkende zijn zwarte medeburgers niet als gelijken: ze waren bedienden of arbeiders. Hoewel hij van zijn ‘Mammy’ hield, deed hij dat op de destijds geaccepteerde raciaal-paternalistische manier. In Oxford werd er zelfs nog gelyncht. Rollyson beschrijft in gruwelijk detail een lynchpartij die plaatsvond toen Faulkner tien was. Eén van Faulkners vrienden beschreef het zo:
‘I was proud. Somebody cut his balls off. . . . I don’t know who done that. . . . What they want is intermarriage with white people. . . . We are not going to let them rape white women. That’s my real sentiments.’
Daarentegen hebben we Faulkners liefdevolle beeltenis van Caroline als Dilsey, het morele middelpunt van The Sound and the Fury, misschien wel het meest positieve karakter in zijn fictie. En dan is er het provocatieve portret van zijn antiheld, de wees, later moordenaar, Joe Christmas (met niet toevallig dezelfde initialen als Jezus Christus), die niet weet of hij zwart of wit is. Faulkner worstelde met de toen in het zuiden geaccepteerde waarden over ras maar verdedigde, tegelijkertijd, het bestaan en het voortbestaan van racisme binnen de Amerikaanse samenleving. In tegenstelling tot veel van zijn literaire tijdgenoten zette hij de zwarten in ieder geval niet weg als ‘invisible men’ (lees de magistrale roman Invisible Man van de zwarte schrijver Ralph Ellison!), maar zag ze als wezenlijk onderdeel van de Amerikaanse samenleving. Faulkner kwam er niet uit, maar dat maakt zijn romans mede daarom zo de moeite waard. Zonder te vergoelijken, beschrijft Rollyson de Faulkners paradoxale houding en ik, een witte vrouw uit Nederland, bewonder zijn analyse van Faulkner in zijn tijd.
Faulkner over biografieën
‘I will protest to the last: no photographs, no recorded documents,’ schreef William Faulkner aan Malcolm Cowley, die hem herontdekte in 1944, toen zijn boeken bijna niet meer verkrijgbaar waren. (Cowley’s Portable Faulkner (1946) was de opmaat voor Faulkners Nobelprijs drie jaar later.)
‘It is my ambition to be, as a private individual, abolished and voided from history, leaving it markless, no refuse save the printed books. . . It is my aim, and every effort bent, that the sum and history of my life, which in the same sentence is my obit and epitaph, too, shall be them both: He made the books and died.’
Ik ben blij dat Rollyson zich daar niets van aan heeft getrokken en kijk vooruit naar deel twee. Dan heb ik zestig Faulkner boeken—en dat is dan voorlopig wel voldoende.
The Life of William Faulkner: The Past Is Never Dead. Volume 1
Carl Rollyson
University of Virginia Press
ISBN 9780813943824
Verschenen in maart 2020
Bestelinformatie
Bestel als hardcover bij bol.com (€ 33,99)