2014 was het jaar van de premierbiografieën. Hans Daalder en Jelle Gaemers voltooiden het vijfdelige werk over het politieke leven van socialistisch voorman Willem Drees. In dit slotdeel gaat het onder andere over de opbouw van de verzorgingsstaat, een wapenfeit dat hem de eretitel “Vadertje Drees” heeft opgeleverd. Daalder en Gaemers relativeren die rol. Een minister-president had minder in de melk te brokkelen dan vandaag de dag. Hij was eerder de primus inter pares van het kabinetsbeleid.
Dat blijkt ook uit de biografie van Willem Schermerhorn door Herman Langeveld. De verhouding tussen Drees en Schermerhorn was – op zijn zachtst gezegd – nogal gespannen. Drees liet Schermerhorn bij de vorming van de eerste rooms-rode coalitie in 1946 als een baksteen vallen. Schermerhorn kreeg als troostprijs het lidmaatschap van de Commissie-Generaal, die de dekolonisatie van Nederlands-Indië gestalte moest geven. De zo gewenste doorbraak – uitgebroed in het gijzelaarskamp van St. Michielsgestel tijdens de bezetting – lag toen al op apengapen. Het zou nog tot de tweede helft van de jaren zestig duren voordat in Nederland de ontzuiling werd ingezet, en die vond op een heel andere grondslag plaats dan Schermerhorn zich had voorgesteld.
Pieter Sjoerds Gerbrandy was als minister-president juist een uiterst eigenzinnige en eigengereide persoonlijkheid. Hij kreeg van Wilhelmina de voorkeur boven De Geer als oorlogspremier. Hare Majesteit deelde de strijdvaardigheid van de Anti-Revolutionair en had een broertje dood aan het defaitisme van De Geer, die zelfs bereid was met nazi-Duitsland te onderhandelen. Naarmate de oorlogskansen voor de geallieerden ten goede keerden, verslechterde de verhouding tussen Wilhelmina en Gerbrandy. Hij moest niets weten van haar zweverige vernieuwingsdrang. Bovendien was Gerbrandy fel tegenstander van de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië, die Wilhelmina de gordel van Smaragd in 1942 min of meer had toegezegd.
Zijn Minister van Koloniën in het oorlogskabinet, Huib van Mook, dacht daar heel anders over. Hij zag een Verenigde Staten van Indonesië aan de einder gloren, waarin de zelfstandigheid van het voormalig wingewest geleidelijk aan gerealiseerd moest worden, in broederlijke saamhorigheid met het moederland uiteraard. Tom van den Berge schetst in zijn biografie van Huib van Mook het portret van een wereldverbeteraar, die op het moment suprême naar militaire middelen grijpt om Soekarno en Hatta in het gareel van de geleidelijkheid te krijgen.
Gerbrandy, Schermerhorn, Drees, Van Mook. De biografieën vormen haast een mozaïsch beeld van het naoorlogse Nederland, dat met de “Indonesische kwestie” maar moeilijk in het reine schijnt te kunnen komen.
In dat naoorlogse Nederland speelde Loe de Jong een vooraanstaande rol. De Jong domineerde als chroniqueur van de bezetting de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en groeide daarmee uit tot het morele geweten van de natie. Dat gezag werd in de loop der tijd behoorlijk ter discussie gesteld. Ook in de duiding van zijn complexe persoonlijkheid, getekend door schuldgevoel over zijn omgekomen tweelingbroer, slaagt Boudewijn Smits met vlag en wimpel in Loe de Jong, 1914-2005. Historicus met een missie.
In het literaire pantheon hebben Kees Fens, Leo Vroman en Ida Gerhardt een plekje gekregen. Wiel Kusters schreef een magistrale biografie van Kees Fens, waarin hij recht doet aan het katholicisme dat aan diens schrijverschap ten grondslag ligt. Het geloof verschafte Fens de troost van “de blijvende voorlopigheid”, hetgeen religie met literatuur gemeen heeft. Of de hemel bestaat, doet er niet toe. Wat bestaat is de fictie van het hiernamaals. “Oprecht veinzen” noemde Frans Kellendonk dat ooit. Fens zou pas later de verwantschap in hun denken herkennen.
Mirjam van Hengel vereeuwigde het aangrijpende liefdesverhaal van Leo en Tineke Vroman. De oorlog was de grote spelbreker in hun echtelijke geluk. Vroman overleefde zeven Jappenkampen voordat hij in 1948 met zijn verloofde herenigd zou worden. Van Hengel beschrijft hun liefdesgeschiedenis met verve: discreet en betrokken. Een mooi monument voor de dichter die op 22 februari van dit jaar overleden is.
De biografie van Ida Gerhardt door Mieke Koenen bespreken we binnenkort op Biografieportaal.
Els Kloek schreef een tweeluik over Kenau Hasselaer en Magdalena Moons, iconische vrouwen van de Tachtigjarige oorlog. Ze rekent in deze dubbelbiografie af met het vooroordeel dat het slagveld alleen aan mannen toebehoorde. Tijdens het beleg in 1573 was Haarlem een vrouwenbolwerk, dat zich met hand en tand verzette tegen de Spaanse furie van de huursoldaten. Wat vooral beklijft van dit boek is het plezier van het onderzoek, de historische sensatie die Kloek aan haar lezers weet over te brengen. Er is een tweede 1001 vrouwen in de maak, een biografisch lexicon, dit keer gericht op vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis van de twintigste eeuw. We kijken ernaar uit.
Sandra Langereis schreef een meeslepende biografie van Christoffel Plantijn, de Antwerpse uitgever die in de kleine marges van de Reformatie en Contrareformatie het controversiële niet schuwde maar als gewiekst ondernemer de brandstapel wist te vermijden.
Wat de podiumkunsten betreft, mag Esther de Boer-van Rijk. Hollands populairste actrice van Joosje Lakmaker niet ontbreken. De Boer-van Rijk verwierf roem met haar vertolking van Kniertje uit Op hoop van zegen van Herman Heijermans. De twee waren niet eens zo close met elkaar. In goede tijden noemde Heijermans haar “tante Hes”, in slechte “mevrouw”. Ze was, vanwege haar sterallures na de zeshonderste opvoering van haar glansrol, behoorlijk vaak “mevrouw”.
Rutger Vahl boog zich over het leven van de zelfdestructieve Cornelis Vreeswijk. In Misschien wordt ‘t morgen beter schetst hij een dynamisch portret van de Zweedse samenleving waarin Vreeswijk groot geworden is: de linkse welvaartstaat van Olaf Palme kende zijn keerzijden, zo maakt Vahl duidelijk.
In het vertaalde segment wil ik twee pareltjes noemen. De biografie van Václav Havel door zijn voormalige woordvoerder Micháel Žantovský doet alle recht aan het komische talent van het boegbeeld van Charta 77. Bovenal brengt Žantovský de tragiek van Tsjecho-Slowakije voor het voetlicht, het land dat zo vaak door Europa verraden is.
Annie Cohen Solal did it again. We kennen haar vooral van haar biografie van Jean-Paul Sartre, maar die van Mark Rothko mag er ook wezen. Rothko, exponent van het abstract expressionisme, streefde slechts naar één ding: de sensatie opwekken die hij welhaast als een religieuze ervaring in de Sixtijnse kapel had ondergaan. Of hij daarin is gelukt, kunt u proefondervindelijk onderzoeken in het Gemeentemuseum Den Haag. Zijn werk wordt daar nog tot 1 maart aanstaande tentoongesteld. Dan zitten we al in 2015. Een mooi vooruitzicht.