Vlak voor de biografie Lucebert uitkwam werd al bekend dat de dichter Lucebert als achttienjarige sympathieën voor het nationaalsocialisme had en zich in 1943 vrijwillig aanmeldde voor de Arbeitseinsatz. Als een blok viel hij voor de ideologie van de nazi’s, inclusief de Jodenhaat. Alleen al dit feit maakte Wim Hazeu’s zesde biografie bij voorbaat nieuwswaardig.
Wie de werkzaamheden van Wim Hazeu het afgelopen jaar via de media een beetje had gevolgd, kon vorig jaar zomer in HP/De Tijd al lezen dat de ‘keizer van de Vijftigers’ hem had pijn gedaan, maar dat hij verder nog niets kon ‘weggeven’. ‘Ik wil niet choqueren, maar ik mag ook niets verzwijgen,’ was alles wat hij erover prijs gaf. Inmiddels weten we meer. Dit gegeven, gecombineerd met de door mij zeer gerespecteerde staat van dienst van Hazeu als biograaf van achtereenvolgens Gerrit Achterberg, J.J. Slauerhoff, M.C. Escher, Simon Vestdijk en Marten Toonder, maakt het lastig om onbevangen aan de biografie over Lucebert te beginnen. Daar komt bij dat ik door mijn betrokkenheid bij de dichter C. Buddingh’ altijd benieuwd ben hoe andere biografen de kruispunten van levenspaden met ‘mijn’ onderwerp ter sprake brengen. Waar een bepaald feit voor de ene biograaf van cruciale betekenis is, kan hij door de ander immers worden afgedaan met een voetnoot.
‘Daar praatte je niet over’
Als vijftienjarige ging de Amsterdamse Jordaanjongen Bertus Swaanswijk (1924-1994) de Tweede Wereldoorlog in. Onder een nieuwe naam – Lucebert – zou hij als twintigjarige het oorlogsleed achter zich laten. Ondertussen was er meer veranderd dan alleen zijn naam.
Dat de jonge Bertus Swaanswijk als zoekende jongeman, geïmponeerd door een foute ideologie, een verkeerde keuze maakte, was al wel eens ter sprake gebracht door de biograaf van zijn vriend, de dichter Hans Andreus (pseudoniem van Hans van der Zant). Samen besloten ze in de bezettingsjaren hun diensten aan te bieden bij de SS. Terwijl Andreus tekende, verliet Lucebert echter voortijdig het gebouw. Ook de literaire journalist Adriaan Venema had dit feit al eerder wereldkundig gemaakt. Het terugkeren op zijn schreden nam niet weg dat Adolf Hitler in Bertus’ ogen ‘een schitterende parel in de kroon der Germaanse volken’ bleef. Zowel de Joden als de ‘negercultuur’ moesten het bij hem ontgelden en de uit Duitsland verstuurde brieven aan een vriendin ondertekende Bertus met Sieg Heil en Heil Hitler. Ondanks dat sindsdien verder nooit iemand de inhoud van deze brieven naar buiten heeft gebracht, was het voor de schrijfster Mischa de Vreede en sommige anderen altijd al bekend dat Lucebert antisemitisch was geweest. ‘Maar daar praatte je niet over’, bekende ze onlangs in De Groene Amsterdammer. ‘We waren vastbesloten van hem te houden en te blijven houden.’
In Duitsland bleek al snel dat het werken voor nazi’s zich moeilijk liet combineren met Swaanswijks liefde voor Duitse schrijvers als Hölderlin en Goethe. Toen hij op lezen tijdens het werk werd betrapt werd hij dan ook gestraft met werken in een bunker vol giftige dampen. Uiteindelijk had hij het geluk na een jaar te kunnen terugkeren naar Nederland, waar hij onderdook om in stilte de bevrijding af te wachten. Voor de ontluikende dichter was het inmiddels duidelijk dat de schoonheid haar gezicht had verbrand. De innerlijke stemmen die in nazi-Duitsland tot hem waren gekomen zouden hem als dichter tot een ‘profeet’ en een ‘brenger van licht’ maken. Als Lucebert zou hij verder door het leven gaan. Wat er precies in Duitsland was gebeurd, kwam nooit ter sprake. Wat dat ene jaar betreft bewaarde Lucebert zijn verdere leven een hardnekkig zwijgen.
De brieven
Ik kan mij goed indenken dat de ontdekking van de onbekende brieven in 2017 voor Hazeu een enorme schok is geweest. In diverse interviews heeft hij zich daar inmiddels over uitgelaten. De brieven gaven voor collega-biograaf Elsbeth Etty aanleiding tot een kritische houding in De Groene. Zonder te twijfelen aan Hazeu’s integriteit en kwaliteit als onderzoeker, vraagt zij zich af waar die brieven eigenlijk zijn gebleven. Van de biograaf had volgens haar meer ‘zorgvuldigheid en transparantie’ van bronnen mogen worden verwacht. Zolang de brieven niet boven water zijn en de bron geen opening van zaken geeft, is de Lucebert-biografie volgens Etty ‘incompleet’.
Hazeu zelf heeft – na herziening van het boek, dat hij al vrijwel af had – een grote nadruk op Luceberts jeugdzonde gelegd, waardoor de onthulling het zwaartepunt van het gepresenteerde levensverhaal is geworden. Wat door de dichter nooit was uitgesproken, zou in zijn visie blijven voortleven als een onverwerkte schuld.
Kinderlijk geklieder en gestamel
Wat in de tien jaar na de oorlog volgde stond al bekend als de periode waarin de schilders van de Cobra-beweging zich min of meer verbonden met een groep dichters die naam zou maken als de ‘Vijftigers’. Behalve Lucebert en Andreus hoorden daartoe ook Remco Campert, Jan. G. Elburg, Gerrit Kouwenaar, Bert Schierbeek en Simon Vinkenoog. Parallel daaraan waren de Cobra-kunstenaars Appel, Constant en Corneille van mening dat ‘vitale’ kunst alleen gemaakt kon worden door werkelijk vrije mensen. Alles wat die vrijheid in de weg stond moest worden bestreden. Met het eenmanstijdschrift Blurb van de jonge dichter Vinkenoog was vanuit Parijs het tijdperk van de Vijftigers ingeluid. Een jaar na zijn eigen debuut publiceerde Vinkenoog in 1951 de roemruchte bloemlezing met poëzie van de Vijftigers: Atonaal. Samen met de Cobra-kunstenaars zouden zij met veel tumult de ingedommelde muzen wel eens wakker maken. Dat hun schilder- en dichtwerk door velen werd afgedaan als kinderlijk geklieder en gestamel is eveneens uit heel veel bronnen bekend. Ook dat de dichter Bertus Aafjes meende dat met Lucebert als natuurlijke aanvoerder van de Vijftigers de SS de Nederlandse poëzie was binnengemarcheerd. Dat maakte Lucebert al geliefd en gehaat voor zijn eerste officiële dichtbundel triangel in de jungle / de dieren der democratie het licht had gezien.
‘Ze zeggen dat ik lui en lamlendig ben, dat ik op hun zak teer en dat dat poppetjes tekenen niets is dan een liefhebberij waarmee ik, luiaard, m’n tijden van verveling doorbreng’, schreef een gekwelde Lucebert in 1947. Daarbij kwam een in het oog springende ‘innerlijke gespletenheid’ die volgens de dichter zelf, als hij eenmaal een zekere roem had gekregen, wel eens een ‘object van biografennieuwsgierigheid’ kon worden. Maar daarvoor moest zich eerst de revolutie van de Vijftigers ontketenen. ‘Er is een lyriek die wij afschaffen’, stelde de groep van dichters in de fotomontage die tegelijk een manifest was. Lucebert distantieerde zich al vrij snel van mensen die hem intellectueel niet konden bevredigen. ‘Misschien ben ik zelf ook te gesloten, te passief om met mensen te praten,’ portretteerde hij zichzelf. ‘Misschien heb ik wel te zeer het voorkomen van iemand die de eigen problemen niet wenst prijs te geven.’
Een kleine mooie ritselende revolutie
Terwijl de Vijftigers onbehouwenheid en asociaal gedrag werd verweten, hield de schrijver-dichter C. Buddingh’ in het najaar van 1953 in Utrecht een lezing, getiteld ‘Aandacht voor de avant-garde’. Het was de eerste keer dat hij voor een publiek de nog nieuwe experimentele poëzie van de Vijftigers verdedigde en bepleitte. Vinkenoog woonde de lezing bij en had Elburg, Kouwenaar en Hugo Claus in zijn kielzog meegenomen. Buddingh’ toonde zich er opgetogen over en stak zijn bewondering voor het werk van de dichtersgroep niet onder stoelen of banken. Lovend besprak hij de debuten, met name dat van Lucebert, een dichter die hij tot dan toe nooit persoonlijk had ontmoet. Met Paul Rodenko behoorde Buddingh’ tot de weinige critici die het belang van hun werk voor de Nederlandse literatuur in een vroeg stadium onderkenden. In zijn lezing stelde hij vast dat de stroming van de Vijftigers voortborduurde op het dadaïsme en het surrealisme, een ideaal dat hem al tien jaar eerder voor de geest had gestaan. Tegenover het ‘sonnettengeschrijf’ plaatste hij het satirische ‘sonnet’ van Lucebert uit diens bundel apocrief. De tijd, zo stelde hij, was gekomen voor een ‘Umwertung aller poëtischen Werte’. Het waren de ‘experimentelen’ die voor deze omwenteling in de dichtkunst zorgdroegen. ‘Ik draai een kleine mooie ritselende revolutie af’, zong Lucebert, ‘en ik val en ik ruis en ik zing.’
Ofschoon de lezing in Utrecht indirect een ‘ommekeer’ betekende in de appreciatie voor de Vijftigers, laat Hazeu Buddingh’s rol tot mijn verbazing onvermeld. Alleen in een voetnoot wijst hij er indirect naar, zij het met een onjuiste datering. En ondanks dat de biograaf Buddingh’s essays over de Vijftigers – en in het bijzonder het zelfstandig uitgegeven essay Eenvouds verlichte waters. Een inleiding tot de poëzie van Lucebert (1960) – in de literatuuropgave plaatst, wijdt hij er zelfs geen voetnoot aan. Het detail zal hoogstens een enkeling zijn opgevallen. Dat geldt wellicht ook voor het eerder vermelde feit dat De Schone Zakdoek in de oorlogsjaren een ‘illegaal tijdschrift’ was. Omdat het slechts uit één exemplaar bestond, was het dat juist níet. Evenmin heette de oprichter daarvan ‘Kees van Baaren’. De latere dichter en godsdiensthistoricus grossierde weliswaar in pseudoniemen, zijn werkelijke voornaam was Theo.
Het zijn natuurlijk spijkers op laag water, maar ook die moeten worden rechtgezet. Geef ik Buddingh’ daarmee een grotere rol dan die hem toekomt? Of zijn voor deze feiten een voetnoot voldoende? Als Buddingh’s biograaf kan ik niet anders dan de feiten presenteren. Verder mag de lezer er zelf iets van vinden.
‘Wie interpreteren wil, die interpreteert maar’
De kans is niet ondenkbeeldig dat bij het lezen van deze biografie sommige lezers, net als Lucebert zelf, worstelen met de vraag waar nu hun grootste belangstelling en aandacht naar uit gaat: poëzie of beeldende kunst? Lucebert beschikte immers over een dubbeltalent en toverde met zowel woord als beeld. Met hulp van Karel Appel en de directeur van het Stedelijk Museum Willem Sandberg werd zijn werk als schilder naar internationale podia geleid. Tegelijk trok de kunstenaar zich meer en meer terug in zijn ateliers in het Noord-Hollandse Bergen (waar hij heel lang een vriendschapsband onderhield met de ‘prins der dichters’ Adriaan Roland Holst) en in Spanje, waar hij een gigantisch oeuvre tot stand bracht. Eind jaren zestig maakten de fantastische monsters, heksen en demonen in de geschilderde wereld van Lucebert plaats voor realistische monsters in de vorm van directeuren, vennoten, kolonels en priesters. Lucebert zag ze zoals ze waren: ‘mateloze machtswellustelingen’.
Ondanks dat Luceberts gedichten vaak klinken als muziek, is het poëzie die voor veel lezers ontoegankelijk en moeilijk te doorgronden blijft. Er is veel naar gezocht: de betekenis van de mystiek in zijn gedichten. Voor velen bleef het lezen van Lucebert het eeuwig zoeken naar de diepere bedoelingen. De vraag was dan ook welke informatie de lezer nodig had om de vroege gedichten van de dichter te kunnen verstaan. Lucebert zelf liet zich er niets aan gelegen liggen. Als anderen zijn dichtwerk wilde interpreteren stond dat iedereen vrij: ‘Wie interpreteren wil, die interpreteert maar’. Ook mocht eenieder zijn gedichten van annotaties voorzien of daar een diepgaande studie van maken.
Hoewel Lucebert herhaaldelijk besloot te stoppen als dichter, bleef hij – weliswaar met lange tussenpozen – tot het laatst publiceren. Toen zijn criticasters van weleer in de jaren tachtig waren verstomd, bejubelde een nieuwe generatie recensenten zijn werk. Al was de explosiviteit en experimenteerdrift dan verloren gaan, onder invloed van de Spaanse cultuur verrees een dichter die nog altijd sublieme gedichten schreef. ‘Zijn taal straalt weer en de regels in zijn zangen buitelen als vanouds’, juichte collega-dichter H.H. ter Balkt in 1989 in Het Parool. Van de roerloze woelgeest was de laatste bundel die bij zijn leven uitkwam. Lucebert overleed op 10 mei 1994.
Soortelijk gewicht
Voorop staat dat Wim Hazeu met Lucebert wederom een mooie en indrukwekkende biografie heeft geschreven. Hij is van zichzelf een boeiend verteller. Daarom had hij van mij nog meer mogen parafraseren in plaats van te citeren.
Het boek bevat heel veel informatie, al ontbreekt achterin de vanzelfsprekende bibliografie (zie daarvoor de geïllustreerde bibliografie van de KB). Zo komen we ongeveer alles te weten over de tentoonstellingen waarin Lucebert vertegenwoordigd was en de prijzen die voor zijn werk werden betaald. Dat het ‘soortelijk gewicht’ van de dichter en beeldend kunstenaar Lucebert een biografie van formaat verdiende is zonneklaar. Dat is het dan ook geworden. De vraag is alleen of elke biografie van een belangwekkend schrijver vanzelfsprekend richting de duizend pagina’s moet gaan. Niet alle fasen in een leven vragen uitvoerige aandacht. Het had met Lucebert van mij dan ook best een onsje minder gemogen.
Wie deze biografie alleen ter hand heeft genomen vanwege de vooruitgesnelde onthullingen zal ook het zitvlees moeten hebben om zich dit gespleten kunstenaarsleven ten volle eigen te maken. Ten slotte: het is jammer dat iemand anders al zo lang het onderwerp Anna Blaman – ook een auteur met een hoog soortelijk gewicht – claimt, want haar biografie zou ik ook graag nog eens van de hand van Hazeu hebben gelezen.
Lucebert. Biografie
Wim Hazeu
Bezige Bij
ISBN 9789403104706
Verschenen in februari 2018
Bestelinformatie
Bestel hier als hardcover bij Athenaeum Boekhandel (€ 39,99)
Bestel hier als ebook bij Athenaeum Boekhandel (€ 16,99)
Bestel hier als hardcover bij bol.com (€ 39,99)
Bestel hier als ebook bij bol.com (€ 16,99)