Sinds 1994 is er een Marie Tak van Poortvliet Museum in Domburg. De oprichter van dit museum, kunsthistorica Jacqueline van Paaschen, promoveerde op 12 juni op een biografie van de kunstverzamelaarster en pionier in biologisch-dynamische landbouw Marie Tak van Poortvliet (1871-1936). Het rijk geïllustreerde boek Alles gegeven geeft een compleet beeld van de vele activiteiten die Marie Tak van Poortvliet in haar leven ondernam.
Van Paaschen begint haar chronologisch vertelde levensverhaal met een overzicht van de schatrijke voorouders van Marie, die als oudste kind van minister en kamerlid Joannes Pieter Roetert Tak van Poortvliet (1839-1904) opgroeide in Den Haag en op de familiebuitens in het Zeeuwse Walcheren. Helaas bevatte het familiearchief ‘geen snipper’ informatie over freule Marie. Er zijn geen dagboeken en maar weinig brieven bewaard gebleven. Met mooie citaten uit de romans van tijdgenoot Louis Couperus kleurt Van Paaschen de patricische jeugd van Marie in. De oudste dochter Tak woonde tot haar dertigste in de chique Sophialaan, waar ook Couperus’ familie woonde en was bevriend met Marie Vlielander Hein, Couperus’ lievelingsnichtje. De ‘politieke trammelant’ in het leven van vader Tak van Poortvliet had grote invloed op het gezin. Marie kreeg een goede opleiding aan de HBS en op een kostschool in Parijs. Na de dood van haar moeder zorgde Marie voor haar vader en haar psychisch zieke zusje Bé. Een kennis uit Haagse kringen omschreef haar in die tijd als ‘een gezonde vrouw met een sterk karakter die wist wat WAAR was.’
Relatie met de kunst
Marie ontwikkelde een hechte vriendschap met freule Jacoba van Heemskerck van Beest (1876-1923). ‘Coba’ kreeg een formele opleiding als schilderes. Ze woonde vlakbij Marie in Den Haag en kwam elke dag langs, schrijft Van Paaschen: “zodoende kreeg hun relatie beslist, hoewel dat niet uit bronnen aantoonbaar is, een erotische stimulans.” Omdat de levens van Marie en Jacoba zo verstrengeld waren, leest Alles gegeven vaak als een dubbelbiografie. In de winter woonden Marie en Jacoba apart in Den Haag, in de zomer waren ze altijd samen in Domburg. Daar had Marie na de dood van haar vader, in 1906, villa Loverendale laten bouwen. Jacoba had er haar eigen atelier en de vriendinnen ontvingen er veel kunstenaars, onder wie Piet Mondriaan en Jan Toorop. Geïnspireerd door Jacoba’s expressionistische werk, ging Marie moderne kunst verzamelen en begon erover te schrijven. Aanvankelijk probeerden Marie en Jacoba van Domburg een avant-gardistisch cultuurcentrum te maken. Marie betaalde een ‘tentoonstellingsgebouwtje’, maar ze bereikten nooit helemaal hun ideaal. Ze vonden wel aansluiting bij de Berlijnse vriendenkring van Herwarth Walden en zijn vrouw, de kunstverzamelaar Nell Roslund. Walden richtte in 1910 het tijdschrift Der Sturm op, dat uit zou groeien tot hét Europese middelpunt van het expressionisme. In september 1913 nam Jacoba voor het eerst deel aan de tentoonstelling Erster Deutscher Herbstsalon in Berlijn, georganiseerd door Walden. Er volgden nog veel Sturm-tentoonstellingen met Jacoba’s werk. Al Jacoba’s schilderijen werden via Der Sturm verkocht. Ook Marie kocht Jacoba’s werk, dat in haar eigen huis was gemaakt, via Walden en steunden zo zijn expressionistische beweging. De vriendinnen waren zeer gesteld op Walden en zijn vrouw en vonden in Duitsland een tweede vaderland. Zij gaven zich helemaal over aan Waldens politieke en artistieke inzichten. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en Nederland neutraal bleef, werd Marie ‘min of meer gehersenspoeld’ door Waldens propaganda voor Duitsland. Ze geloofde sterk in de Duitse overwinning en werd door Walden ook praktisch ingezet, ’vanwege haar rijkdom en eruditie’ aldus Van Paaschen. Zo stimuleerde hij Marie om artikelen en muziekrecensies te schrijven in Duitsgezinde tijdschriften. Marie schreef veel over Wagner en de uitvoeringen van diens Der Ring des Nibelungen.
De nederlaag van Duitsland was een grote teleurstelling voor de vriendinnen en voor Walden. Het werd moeilijker om Jacoba’s werk te verkopen via Der Sturm, mede omdat haar culturele collaboratie niet goed viel in het interbellum in Nederland. Toen Walden communist werd, verwaterde het contact.
Antroposofie
In de oorlogsjaren hadden de dames kennisgemaakt met de jonge geneeskundestudent Willem Zeylmans van Emmichoven, die een literair en muzikaal talent combineerde met belangstelling voor de antroposofie. Marie had zich al sinds haar jeugd intensief verdiept in esoterie, theosofie, vrijmetselarij en religie. Bij de antroposofie voelde ze zich uiteindelijk het beste thuis. In 1919 vertaalde ze het werk van de grondlegger van de antroposofie, de Duitse esotericus en filosoof Rudolf Steiner, over de sociale driegeleding van de maatschappij. In de jonge Zeylmans zag ze de ‘Nederlandse Steiner’. Vanaf 1916 betaalde zij Zeylmans’ studie tot arts en psychiater en stimuleerde hem om te promoveren op Steiners interpretatie van Goethes Farbenlehre. Ze hoopte dat Zeylmans het lot van haar zieke zus Bé kon verbeteren. Ze ondersteunde hem, ook financieel, bij de inrichting van een Steiner Kliniek in Den Haag, waar Bé de eerste patiënte was.
Jacoba van Heemskerck was nooit gezond geweest. Ze had vaak last van hartklachten en mocht zich niet te veel inspannen. Toch overleed ze nog vrij onverwachts op 47-jarige leeftijd in 1923. Een Jacoba van Heemskerck-museum, een grote wens, kon Marie niet verwezenlijken. Wel bouwde ze in 1927 de Jacoba Hoeve, een boerderij voor biologisch-dynamische landbouw. Toen Marie via Steiner en zijn volgelingen kennis gemaakt had met deze mens- en natuurvriendelijke teeltmethode, zag ze kansen voor haar Zeeuwse pachtboerderijen. In 1926 stichtte zij de nog steeds bestaande N.V. Cultuur Mij Loverendale, die op biologisch-dynamische wijze landbouw en veeteelt diende te bedrijven. Ze stak vrijwel haar gehele vermogen in de onderneming, maar na een veelbelovend begin stortte de landbouwmarkt bij de beurskrach in 1929 totaal in. Voor het verzamelen van kunst had Marie geen geld meer over. Ze moest zelfs zuinig zijn met haar persoonlijke uitgaven. De beheerders van haar boerderijen, vooral de Duitse bioloog Ehrenfried Pfeiffer, gaven handenvol geld uit en communiceerden niet goed met de Zeeuwse arbeiders.
Kon Marie het wanbeheer in Zeeland niet meer aanzien? In 1930 verhuisde ze naar Dornach, het mekka van de antroposofie in Zwitserland, waar ze een kamer betrok in Pfeiffers woning. Dagelijks deed ze mee aan de euritmie-oefeningen in het Goetheanum, de ‘tempel’ van de beweging. Het uiteenvallen van de antroposofie in twee kampen veroorzaakte een groot persoonlijk drama omdat Marie en Zeylmans van Emmichoven tegenover elkaar kwamen te staan.
Aan het eind van haar krachten bood ze de belangrijkste stukken van haar collectie in bruikleen aan Nederlandse musea aan en bepaalde in 1935 testamentair dat alle bruiklenen gelegateerd zouden worden aan de betreffende musea. Na een zware beroerte stierf ze op 8 juli 1936 in Dornach. Enige erfgenaam was de N.V. Cultuurmaatschappij Loverendale. Pas in 1971 maakte het bedrijf winst.
Pionier of dienstbaar?
Biografe Van Paaschen roemt de ‘bijzondere pionierskracht’ van Marie Tak van Poortvliet. Ze heeft inderdaad veel initiatieven ondersteund, maar ik ben er niet van overtuigd geraakt dat Marie altijd bewust de keuze maakte om zelf al die activiteiten te initiëren. Door haar ontmoeting met de jonge Jacoba kwam ze in de kunstwereld terecht en ging schilderijen verzamelen. Herwarth Walden stimuleerde haar aankopen en vroeg haar om muziekrecensies en andere artikelen te gaan schrijven. Via de jonge Zeylmans groeide haar belangstelling voor Steiners antroposofie en vervolgens ging ze mee in de experimenten van de, ook weer jonge, bioloog Pfeiffer met de biologisch dynamisch landbouw. De zorg voor haar zieke zus lag ten grondslag aan haar onderzoek naar Goethes kleurenleer. Aan al die personen en initiatieven gaf ze zeer grote bedragen cadeau en al haar tijd en energie.
Volgens de flaptekst van de biografie streed Marie Tak van Poortvliet ook voor een volwaardige plaats van vrouwen in de samenleving. Dat blijft echter impliciet. De vooruitstrevende ideeën over de positie van de vrouw lijken me eerder afkomstig van de biografe dan van Marie zelf. Er staan nogal wat zinnen in het boek zoals “Marie vond het curieus dat er van de 38 exposanten slechts twee vrouwen waren”, zonder een bron waaruit blijkt dat Marie dat heeft gezegd of geschreven.
Dat Marie voor zichzelf (en Jacoba) een volwaardige plaats in de samenleving creëerde, staat echter als een paal boven water. Dat kon ze doen, omdat ze heel rijk was en ze deed het pas, toen haar ouders overleden waren. Van Paaschen schrijft terecht dat Marie, in de stijl van vrouwenorganisatie Tesselschade, de economische zelfstandigheid van vrouwen stimuleerde in een stijl en sfeer die aansloot bij haar aristocratische leefwereld: “Ook Marie zou nooit een activiste op de barricaden worden. Dat liet ze aan anderen over.”
Kortom: uit de beschrijvingen van Van Paaschen komt Marie me vooral dienstbaar over. Ze heeft met haar fortuin altijd geprobeerd om het leven van ánderen te verrijken. Daarom is de titel Alles gegeven ook zo passend voor dit rijke, maar ook tragisch geëindigde leven. De directeur van het Stedelijk museum in Amsterdam wees haar verzameling expressionistische kunst af, haar landgoederen kwamen niet goed tot bloei en haar innige band met Zeylmans gezin was verstoord. De verwachte revival van de kunst van Van Heemskerck bleef uit. Het treurigste vond ik nog om te lezen dat Pfeiffer, die in de liefdevol ingerichte Villa Loverendale woonde, na Maries dood de overgebleven kunstcollectie weggaf en de restanten in de vijver achter de villa liet gooien.
Alles gegeven. Marie Tak van Poortvliet 1871-1936
Jacquelien van Paaschen
Prometheus
ISBN hardcover 9789044652451
Verschenen in juni 2025
Bestelinformatie
Bestel als hardcover bij bol.com (€ 49,99)