Zhou Enlai – het ‘schoothondje’ van Mao Zedong?

In de jaren 70 kende het grote publiek in Nederland dankzij pers en televisie drie Chinese mannenkoppen: die vande voorzitter van de Chinese Communistische Partij (CCP) Mao Zedong (toen nog Mao Tsetoeng), zijn eeuwige minister-president Zhou Enlai (toen nog Tsjoe Enlai) en Deng Xiaoping, een topman van de CCP die tot twee keer toe uit de gratie van de partij raakte.

Maar hoe Ye Jianying (machtige maarschalk), Jiang Qing (echtgenote van Mao) of Hua Guofeng (beoogd opvolger van Mao) eruit zagen, wist vrijwel niemand: de hele discussie over welke figuren de koers van China met zijn toen ruim 800 miljoen inwoners op allerlei gebied bepaalden, was destijds voorbehouden aan de experts, zoals Bart Tromp en D.W. Fokkema in Nederland en sinoloog Pierre Ryckmans in België, een van de weinigen die, onder zijn pseudoniem Simon Leys, de ogen van maoïsten en miljoenen andere lezers opende voor de wrede kanten van Mao’s heilstaat. Onze Socialistiese Partij in die jaren, onder maoïsten als Jan Marijnissen, Koos van Zomeren en Rémy Poppe, had toch nog jaren nodig om het licht te zien. De heren waren zelfs op bezoek geweest in China maar hadden blijkbaar niets verontrustends gezien.

Mao werd in het Westen als partijvoorzitter in de jaren 70 al zo’n beetje simplistisch verantwoordelijk gehouden voor elke ramp die het land had getroffen sinds de oprichting van de Volksrepubliek China in 1949, zoals De Grote Hongersnood van 1959-1961 met zijn 15 (sommigen rekenen 45) miljoen doden.

Zhou Enlai sprak hier vooral tot de verbeelding omdat hij degene was die de Amerikaanse president Richard Nixon en zijn minister van buitenlandse zaken Henry Kissinger voor een bezoek aan China overhaalde in 1972, toen de Koude Oorlog nog woedde – met zijn hete oorlog in Vietnam. Het bezoek eindigde met een innovatief slotcommuniqué van beiden met een tekst die hun beider vrienden en vijanden tevreden zou stellen.

Deng Xiaoping zou later een van de architecten worden van de ontwikkeling van China tot een ‘socialistische markteconomie’, maar hij had al eerder tekenen van sympathie voor het kapitalisme vertoond. Eén schurk dus en twee wellicht redelijke mannen die men in de jaren 70 in de gaten moest houden.

Begrafenis van de revolutie

Zhou Enlai overleed op 8 januari 1976. Drie dagen later verzamelden zich honderdduizenden mensen – spontaan, niet aangevoerd door bussen van de partij – langs Beijings grote Chang-an boulevard die naar de plek leidde waar Zhou gecremeerd zou worden. Er ontstond een kilometerslang lint van mensen die om de dood van Zhou rouwden en slogans schreeuwden tegen de Culturele Revolutie die nog aan de gang was, meer in het bijzonder tegen de Bende van Vier, die de terreur van deze laatste revolutie van Mao op peil hield. Ook in de rest van het land verzamelden zich mensen om te rouwen en te protesteren en die acties zouden wel drie maanden aanhouden. Uiteindelijk bezetten tienduizenden mensen het beroemde Tiananmen Plein in de hoofdstad (765 x 282 m.), om Zhou nogmaals eer te bewijzen tijdens Qingming, het jaarlijkse festival waarvoor Chinezen drie dagen vrij krijgen om voorouders en andere beminde overledenen te gedenken en hun graven schoon te maken.

De muren rond het plein raakten voorzien van honderden woedende gedichten, tegen de economische misère en de autoritaire repressie. “This was a mass rebellion on a scale never before seen in the history of the People’s Republic,” schrijft de biograaf, die er wellicht zelf bij was.

De doodzieke Mao (van 1893), die in september van hetzelfde jaar zou overlijden en zich “bij Karl Marx voegde” vond het een “reactionaire” ontwikkeling. Hij stuurde de politie erop af. Op 7 april werd het plein met geweld schoongeveegd, honderden betogers werden weg geknuppeld of gearresteerd. “This was the funeral of China’s revolutionary era,” oordeelt biograaf Chen Jian.

Afgeknipte paardenstaart

Welbeschouwd begon China’s revolutionaire tijdperk niet met Mao maar al in 1911, toen de Chinese keizer werd afgezet door de nationalistische beweging onder leiding van Sun Yat-sen, niet bepaald een extremist maar een progressieve democraat die de eerste president van China zou worden. Zhou Enlai was toen dertien en knipte zijn paardenstaart af, symbool van trouw aan de keizerlijke Qing- dynastie. Chen Jian heeft dan al beschreven hoe “achterlijk” de Chinese beschaving naar de mening van veel Chinezen zelf was geworden: de speelbal van westerse machten, Rusland en Japan, met een bevolking die tot onderdanigheid werd gedwongen en in grote delen van het land te stellen had met een soort feodale krijgsheren die hun eigen koninkrijkjes runden.

Kinderloze oom

Zhou rolde ongemerkt als jongetje na de dood van zijn moeder en adoptief moeder het wereldgebeuren binnen, toen een kinderloze oom hem uitnodigde om zijn geboortestadje Huai’an te verlaten en bij hem in de stad Shenyang in Mantsjoerije te komen wonen. Hij kwam terecht op een lagere school die westers onderwijs voorstond. Hij kreeg les in nieuwe vakken zoals wiskunde, Engels, aardrijkskunde, natuurkunde en moest aan gymnastiek gaan doen.

Deze oom werd vervolgens overgeplaatst naar het veel kosmopolitischer Tianjin, een kuststad op zo’n honderd kilometer ten zuiden van Beijing (Peking in de jaren 70). Grote delen van de stad, de zogeheten concessions, stonden onder bestuur van westerse landen. Zhou slaagde voor toelating aan de eveneens naar westers voorbeeld ingerichte prestigieuze Nankai school, waar nationalistische verlangens om de vernederingen door buitenlanders ongedaan te maken ook gecultiveerd werden, onder meer in de scholierenvereniging waarvan puber Zhou voorzitter zou worden – zijn eerste baan als bestuurder.

Talenknobbel

Chinezen keken ook naar hun Aziatische voorbeeld Japan, toen al ruim een halve eeuw bezig met industrialisering en een soort feodaal, ondemocratisch kapitalisme. Zhou ging na de middelbare school naar Japan en werkte hard om toegelaten te worden tot een Japanse universiteit. Dat lukte niet omdat hij het Japans ondanks keihard studeren onvoldoende machtig bleef. Een talenknobbel heeft hij nooit gehad, meent de biograaf. Zo liep hij een studiebeurs van de Chinese overheid mis. Jaren verblijf in Japan, dat kon zijn familie niet betalen.

Terug in China onderscheidde hij zich als piepjonge hoofdredacteur van twee nieuwe vaderlandslievende opiniebladen en als medeorganisator van protesten tegen de Japanners. Tijdens de bezetting van het kantoor van een lokale gouverneur in verband met een boycot van Japanse producten, werd hij in januari 1920 gearresteerd en belandde meer dan zes maanden in een “naar Chinese maatstaven” niet al te erge gevangenis. “For a future revolutionary such as him, no environment would better serve as a school than a prison,” meent Chen, die blijkbaar nooit zelf achter de tralies heeft gezeten – en wel vaker in de biografie romantische clichés ten beste geeft. Opgroeien in de Volksrepubliek – Chen is van 1952 – laat blijkbaar zijn sporen na.

Vier jaar Europa

En dan weer zo’n onmisbaar toeval in Zhou’s loopbaan: hij krijgt van de oprichter van de nieuwe Nankai Universiteit een studiebeurs om in Edinburgh te studeren. Die is genoeg om het studiegeld te betalen. Een door de rooms-katholieke kerk gesponsord blad in Tianjin krijgt er lucht van en biedt hem een correspondentschap aan om over Europa te schrijven en daarmee is ook zijn levensonderhoud verzekerd. Half december 1920 komt hij met de boot aan in Marseille en na enkele weken in Parijs arriveert hij begin januari 1921, 22 jaar oud, in Londen. Als blijkt dat hij pas in de zomer moet opkomen voor een toelatingsexamen Engels, keert hij terug naar Parijs, waar het leven dan veel goedkoper is.

Van studeren komt niets meer terecht. Zhou bestudeerde al wél diverse “isms”. Hij kiest in Parijs voor de communistische leer en komt via via in de Chinese Communistische Partij terecht. Halverwege 1922 is hij een “professionele revolutionair”. Hij geeft zijn correspondentschap op en wordt voortaan betaald door de CCP en de Franse communisten. In september 1924 is hij terug in China.

Niet meer vrijgezel en niet gay

Kort daarna in 1925 trouwt hij Deng Jingchao, met de toen nog verplichte toestemming van de partij, een activiste die hij al had leren kennen toen ze vijftien was en met wie hij drie jaar lang brieven had uitgewisseld. In Europa was hij teruggekomen op zijn uitgesproken ideeën als puber over vrijgezel blijven, heet het. Meisje Jingchao zou al die jaren in zijn brieven nooit “de ware bedoeling” ervan opgemerkt hebben, tot hij haar expliciet ten huwelijk vroeg. In Parijs dachten zijn vrienden dat hij een andere vrouw, Zhang Ruoming, zou trouwen. Zij zou later door Zhou afgeserveerd worden als iemand die te veel “naar de petite bourgeoisie rook… Toen ik vastbesloten raakte om mijzelf aan de revolutie te wijden, had ik ook het gevoel dat ze niet geschikt was als levenslange metgezellin voor een revolutionair.” Trouwens, “liefde is één ding en het huwelijk iets anders,” vond hij. Chen rept in dit verband niet van de wijdverbreide praktijk van verstandshuwelijken, ook nu nog, in China.

Eerder al heeft Chen uitgesloten dat Zhou gay was, nee, dat spelen van vrouwenrollen door mannen in optredens van zijn studententheatergroep was heel normaal in bepaalde delen van China en Zhou deed dat geweldig vond het publiek.

Deng verloor tijdens een uiterst pijnlijke bevalling hun eerste kind. Daarna zou het koppel voor kinderen van omgekomen kameraden zorgen en één weesmeisje adopteren.

Postbezorging en andere mysteries

De biograaf laat citaten van Deng over hun huwelijk zonder enig commentaar passeren, zelfs haar bewering dat hij voorafgaand aan de huwelijksnacht drie flessen whisky dronk. Volgens mij ligt iemand dan dood of in coma in het ziekenhuis. Zijn kater was de volgende dag niet zo hevig. Hij beloofde haar nooit meer zoveel te drinken.

Chen vergeet vaak dat de lezer niet op de hoogte hoeft te zijn van wat hij als Chinees en als historicus weet. Hoe moeten we ons het stadje Yan’an als jarenlang hoofdkwartier van het Rode Leger voorstellen en andere vaak genoemde Chinese locaties? Hoe verliep de rekrutering van nieuwe soldaten? Hoe kwamen Mao’s troepen aan voedsel en wapens? Voordat ook de communisten beschikten over radio en telex, stuurde Zhou brieven aan Mao honderden kilometers ver weg, maar hoe werden die dan bezorgd? Wie legde en plein guerre de telexkabels? Wat kwam er nu eigenlijk terecht van de herverdeling van land onder boeren in door de CCP gecontroleerde gebieden? Hoe moeten we ons de terugtrekking van Japanse troepen uit China voorstellen na de onvoorwaardelijke overgave van Japan in 1945? Gingen ze per boot of gingen ze zwemmen? Hoe was de relatie tussen Franse linkse intellectuelen en de tweeduizend Chinese studenten in Frankrijk in Zhou’s tijd daar? (Je zou kunnen denken aan de toekomstige Cambodjaanse massamoordenaar Pol Pot, die aan de Sorbonne studeerde). En zo nog tientallen heel gerechtvaardigde lezersvragen.

Armoedige stijl

Feiten over bestuursfuncties van Zhou met titels waarvan vaak niet eens wordt uitgelegd welke verantwoordelijkheden die exact inhielden, data van partijcongressen waaraan Zhou deelnam zonder ons te vertellen hoe we ons die bijeenkomsten moeten voorstellen. Zulke couleur locale vindt de biograaf kennelijk niet relevant. Chen heeft, anders gezegd, bijna nul talent voor de literaire kanten van het schrijven die tegenwoordig zo prominent in de biografie zijn geworden en die de kennisoverdracht via dit genre enorm verrijken (zoals Ivan Jablonka zo prachtig verdedigd heeft in zijn boek Le Troisième Continent – De la littérature du réel).

Ook: de wanverhouding in de biografie tussen extreem zuinige beschrijvingen van de fysieke, historische realiteit aan de ene kant en citaten uit officiële documenten aan de andere kant, is enorm. Je leest tot vervelens toe stukjes over wat Zhou in een memorandum schreef, Mao daarvan vond, X niet accepteerde in een telegram, en Y betreurde in een toespraakje.. Een westerse biograaf zou met dat soort citaten-fetisjisme niet wegkomen. Bovendien moet de lezer wel afknappen op de stilistische armoede ervan. Het is alsof je een tienjarige scholier een verhaal hoort vertellen in de en-toen-en-toen-en-toen stijl.

Heel vaak moet blijkbaar voor gevoelige partijlijn-getrouwe Chinese zielen bewezen worden dat Zhou dingen niet op eigen houtje deed. Hij gaat langs bij de partijvoorzitter en “Mao agreed”, “Mao said yes”, “Mao didn’t object” en andere variaties.

Keerpunt

Vanaf het moment dat Zhou in de jaren 20 een volwaardig lid van de CCP is geworden, begint Chen te schrijven alsof hij zelf lid is van de partij en over zijn schouder moet kijken naar wat het huidige regime over de geschiedenis denkt en uitdraagt. Het verhaal wordt een soort half kritische hagiografie, na de proloog over de mensenmassa’s die de dood van Zhou Enlai aangrepen om te protesteren tegen de Culturele Revolutie. In die eerste bladzijden lees je niet waarom Zhou blijkbaar doorging als een sympathieke bondgenoot van het volk, maar je voelt: hij moet toch wel méér of iets anders geweest zijn dan “het schoothondje van Mao”, zoals andere auteurs hem genoemd hebben. Wat dan precies krijg je pas te lezen in de teksten over Zhou’s activiteiten tijdens de Culturele Revolutie. Hij probeerde revolutionaire scholieren en studenten te beletten het regerende partijapparaat op te blazen en de economie lam te leggen.

Bij een oppervlakkige vergelijking met in het Engels vertaalde biografieën van Zhou wordt wel duidelijk: het is oorlog onder Chinese historici rond de figuur van Zhou Enlai. De redenen laten zich gemakkelijk raden: een deel van de Chinese staatsarchieven zit nog steeds op slot en bepaalde kritiek op Mao is nog steeds taboe – dus automatisch ook kritiek op zijn 37 jaar lang loyale minister-president Zhou. Biografen die buiten China leven en publiceren schrijven iets anders dan historici die leven onder het regime van de Xi Jinping van onze dagen. Chen noemt één duidelijk geval van ontoegankelijke documenten – een serie sarcastische brieven van Mao – maar er is nog veel meer aan de hand, moeten we wel aannemen.

Chen heeft Russische archieven opgezocht maar vermeldt niet dat een deel van de Komintern-archieven sinds de officiële openstelling na de implosie van de Sovjet-Unie op zijn minst ‘zoek raakte’ en dus wellicht ook archiefstukken over de relatie met de CCP. De Sovjet-Unie heeft een niet altijd zo’n gelukkige rol in het Chinese verzet tegen het Japanse bezettingsleger gespeeld: men bleef tegen de klippen op vasthouden aan de ‘strategie’ van een eenheidsfront tegen Japan tussen de legers van Mao’s CCP en die van de anticommunistische Kwomintang van Chiang Kai-shek.

Een heel hoofdstuk is gewijd aan hoe die samenwerking in China wel moest mislukken en hoe Zhou daarin tevergeefs de rol van bemiddelaar speelde. Chen wil duidelijk laten zien dat het niet de schuld van de communisten was dat uiteindelijk na de nederlaag van de Japanners in 1945 een gruwelijke burgeroorlog uitbrak tussen de CCP en de Kwomintang. Maar de intellectuele diepgang van zijn verhaal is nul.

Zhou Enlai (public domain)

Kritiek op Mao

Mao mag tegenwoordig heus wel een beetje bekritiseerd worden maar de censuur vanuit Beijing waakt er klaarblijkelijk over dat hij in eigen land niet een soort communistisch monster wordt zoals Stalin en dus evenmin dat Zhou wordt afgedankt, die tientallen jaren premier naast Mao was.

Mao’s mausoleum staat nog steeds op zijn plek op het Tiananmen plein in Beijing, waar Chinese studenten in 1989 opnieuw een poging waagden een dictatoriaal regime te begraven. Herdenkingen van die gebeurtenis zijn verboden.

Er zijn onwelkome details in de openbaarheid gekomen. De lijfarts van Mao heeft onder meer een boekje open gedaan over diens geloof in de gezonde impact van seks met minderjarige maagden. Een vooraanstaande archivaris van de staat, Gao Wenqian, heeft na 1989 teksten uit de archieven naar buiten gesmokkeld en emigreerde naar de VS, naar Harvard om precies te zijn, en deed in 2008 ook een boekje open over Zhou, want had die nou werkelijk erger voorkomen tijdens Mao’s regime? Jazeker, maar Gao maakt in zijn boek Zhou Enlai: The Last Perfect Revolutionary ook duidelijk “that without Zhou’s support Mao could not have kept the disaster going as long as he did. Mao needed Zhou.”

Ook de peuters

Aan het noemen van één grote misdaad van Zhou valt blijkbaar nu niet meer te ontkomen: hoe hij het hele gezin van “verrader” Gu Shunghang liet uitmoorden inclusief de peuters. Deze “verrader” was Zhou’s rechterhand in diens Teke, de geheime dienst van de communisten in Shanghai. Hij werd opgepakt door agenten van de Kwomintang en sloeg door, dus hij was niet vrijwillig overgelopen. Zhou had geen berouw van deze daad en mag officieel geciteerd worden met de dooddoener “Laat de geschiedenis oordelen”.

Of zijn manier van een voorbeeld stellen, als het dat was, het gewenste effect heeft gehad, hoe zou de geschiedenis dat decennia later kunnen beoordelen?

De Lange Mars

Van oktober1934 tot eind 1935 zette het Rode Leger zich aan de Lange Mars, de legendarische trektocht van zo’n “tienduizend” kilometer lang van een zuidoostelijke Chinese streek naar het stadje Yan’an in het noordwesten, dichterbij de Sovjetunie. Chen lijkt in grote lijnen de Chinese officiële geschiedschrijving te volgen. Zo’n 86.000 communisten zouden zich in beweging gezet hebben – mét hun loodzware drukmachines waardoor per dag nog geen twintig kilometer afgelegd kon worden, aldus Chen . Waren ze niet vertrokken uit hun door de Kwomintang belegerde hoofdkwartier, had dat waarschijnlijk het einde van het Rode Leger betekend. De mars was dus vooral een evacuatie.

Vervolgens wil uit het relaas maar niet duidelijk worden wat er revolutionair is aan een jaar lang marcheren naar een andere plek, met het verlies van tienduizenden kameraden onderweg. Aan het eind van de trek, na gevechten met de beter bewapende troepen van Chiang Kai-shek die zelfs een eigen kleine luchtmacht had, waren er van het Centrale Rode Leger nog maar “a few thousand” over meldt Chen. Dat is voor hem geen reden te reflecteren op de noodzaak van de trek naar het Noorden. Dat was een dogma geweest, Mao rekende af met officieren en anderen die het niet met hem eens waren, en Zhou?

Zhou was deeply impressed by Mao’s military genius. He probably realized that the Red Army, as Mao had repeatedly stressed, lacked the capacity to attack major cities or fight a regular war and thus was better suited to engage in a guerrilla war.”

Rampen

Hoe geniaal was Mao? Aan het eind van deze historische episode stelt Chen de vraag:

Unbeknownst to Zhou at the time … was how extraordinarily abusive a leader Mao would eventually be. Mao would lead the Chinese Communist Revolution to national victory. But, enabled by unchecked and unlimited power, he would also drag China into such cataclysmic disasters as the Great Leap Forward, the Great Famine, and the Great Proletarian Cultural Revolution. Zhou … would also repeatedly fall victim to Mao’s psychological torture and political purges. If Zhou could have foreseen these later developments during the days of the Long March, would he still have supported Mao’s claim to supreme power over the CCP?”

Toch een rare vraag voor een historicus – niemand kan de toekomst voorzien – maar toch vooral omdat Zhou jarenlang, lang voor de onafhankelijkheid van China, de ene kans na de andere kreeg om de nietsontziende, pathologische machtshonger van Mao in actie te zien.

Uit de biografie wordt overduidelijk dat Zhou de rest van zijn leven Mao zeer zelden wel eens openlijk afviel en dat hij daarvoor een hoge prijs betaalde zoals wekenlange “zelfkritiek”- en “rectificatie”-sessies waarin hij zichzelf vernederde en zelfs zijn warme herinneringen aan zijn moeder en adoptief moeder verloochende:

Ik kwam uit het gezin van een bankroete feodale mandarijn, waardoor ik behept raakte met zulke slechte karaktertrekken als ijdelheid, vriendjespolitiek, altijd je gezicht proberen te redden, egoïsme, tactisch en veel te voorzichtig zijn, egocentrisch perfectionisme, gebrek aan goede smaak, foute motieven om iets te doen… Bovendien, toen ik een kind was, werd ik gevoed met overdreven moederlijke zorg, die mijn zachte aard nog verder versterkte en ook mijn blinde gehoorzaamheid aan de partij en die de bron werd van mijn latere karaktertrek van verzoeningsgezindheid en principeloosheid.”

Nog op zijn sterfbed treiterde Mao hem, hij verbood artsen maandenlang om Zhou die blaaskanker had, te behandelen en medicijnen te geven. Zhou mag nooit hebben geambieerd Mao van de troon te stoten, hij wilde, terecht overtuigd van zijn inderdaad formidabele capaciteiten als diplomaat en als bemiddelaar tussen facties en stromingen binnen de partij en het Rode Leger, wél formeel de tweede man blijven – en blijven leven.

Revolution is no sin

Hoezeer de biograaf heeft ingezet op rechtvaardigingen van Zhou’s gedrag kondigt hij in feite al aan in het begin van de biografie, maar dat weet je dan nog niet als lezer en het klinkt sympathiek:

At the center of my endeavor lies the challenge of correctly placing the Chinese Communist Revolution within the annals of history. Revolution is no sin, I believe. Revolutions happen for a reason. A revolution would not have erupted if the old regime that nurtured it had not deteriorated beyond repair. This is also the case of the Chinese Communist Revolution, which came as a dramatic response to the total failure of the Chinese old regime in the face of the daunting internal and external crises engulfing China’s state, society, and even civilization. … Yet all revolutions have their downsides. They are inevitably destructive, cruel, and bloody—and radical and transformative revolutions in particular.”

Zhou zal dat ook gedacht hebben. Maar men moet revoluties ook weten te beëindigen. Mao bleef er tot zijn dood mee doorgaan. Pas daarna kreeg het genie van andere Chinezen een kans.

Zhou Enlai. A Life
Chen Jian
Harvard University Press
ISBN hardcover 9780674659582
Verschenen in mei 2024

Bestelinformatie

Bestel als hardcover bij bol.com (€ 34,99)
Bestel als e-book bij bol.com (€ 29,99)
Anneke van Ammelrooy
Anneke van Ammelrooy
Anneke van Ammelrooy (1955) is journalist en vertaalster. Ze schreef onder andere Alles is er niet, een persoonlijk verslag van haar eerste jaar in Irak. Ze was hoofdredactrice van het Leids universiteitsweekblad Mare, Publiek Domein, Keesings Historisch Archief en OR-informatie. Voor de Volkskrant schreef ze over cultuur en politiek. Bij het ANP was ze redacteur Arabische landen. Ze werkt aan een boek over de toekomst van politieke partijen (2003-2010).

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in