De fascinerende wereld van kunstenaar Willem van Genk

Wie Willem van Genk. De eenheid van het spinnenweb. Biografie van een ongekend genie van Jack van der Weide leest, komt terecht in de waanzinnige wereld van een man die als kunstenaar  pas laat in zijn leven erkenning kreeg. Het is een universum waarin fascinaties, angsten, obsessies en paranoia de boventoon voeren. Een boek dat – juist in deze tijd, waarin de verdraagzaamheid en het mededogen afneemt – relevant is. Iedereen, die maar enigszins afwijkt van de norm, is kwetsbaar. Willem van Genk was zo iemand. Een vaste waarde in de wereld van de outsider-art, maar voor het grote publiek en zelfs sommige kunsthistorici, een grote onbekende.

Jack van der Weide, onafhankelijk onderzoeker op het gebied van literatuur en beeldende kunst,  kwam in 2001 voor het eerst in aanraking met het werk van Van Genk. Hij zag een televisiedocumentaire over hem en was meteen verkocht. Van der Weide breekt in deze biografie een lans voor het slechten van de tegenstelling die er bestaat tussen outsider-art en de reguliere kunst. Al in 1964 nam de vermaarde journaliste Bibeb, die voor Vrij Nederland geruchtmakende interviews maakte, het op voor Van Genk. In dagblad De Tijd verscheen op 8 februari van dat jaar een artikel over de kunstenaar, waarin de vraag werd opgeworpen of hij een nieuw ontdekt, geniaal kunstschilder was of een simpele man met beperkte verstandelijke vermogens, ‘van wie niet ontkend kan worden dat hij met enige vaardigheid de tekenpen hanteert’.

Het schrijven van deze uiterst lezenswaardige en boeiende biografie leunt voor een groot deel op het autobiografische element in Van Genks werk. De auteur noemt het ‘het meest omvangrijke en brede egodocument van Willem’. Al voegt hij er aan toe, dat dat meteen al een vorm van interpretatie is. ,,We kunnen pas zeggen dat het oeuvre autobiografisch is op het moment dat we ook de levensfeiten kennen.’’ Egodocumenten zijn er nauwelijks. Tot 1985 vond Van der Weide vier brieven en drie ansichten. Veel is verloren geraakt, toen de kunstenaar in 1998 moest verhuizen naar een zorgpension. Daarom nemen de minutieuze beschrijvingen van zijn schilderijen veel ruimte in. En terecht. Van der Weide weet als geen ander details in de juiste context te plaatsen en geeft tevens aan waar de fantasie van de kunstenaar om de hoek komt kijken.

Wat die levensfeiten betreft, zet hij al in de inleiding een misverstand recht. In een monografie van kunsthistoricus Ans van Berkum wordt stiefbroer Henk van der Wal beticht van fascistische sympathieën. De fascinatie van Van Genk voor Arnhem zou daar volgens haar mee te maken hebben. Henk woonde namelijk in die stad. Dat is, zo stelt de auteur, inderdaad een cruciaal gegeven, ware het niet dat Van der Wal juist banden had met het verzet en later zelfs een uitkering kreeg van de Stichting 1940-1945. Voor zijn kinderen uiterst pijnlijk, zo concludeert Van der Weide.

Willem van Genk, eind jaren vijftig (l)

Waanzinnig universum

De fascinaties van Van Genk liepen uiteen van de provincie Gelderland, met de stad Arnhem in het bijzonder, tot trolleybussen en andere vormen van vervoer, variërend van zeppelins tot trams en treinen, stations, de Sovjet Unie, waar hij diverse malen naar toe ging, maar ook een land als Japan. Ze zijn allemaal in zijn werken terug te vinden, waarop ontzettend veel te zien is. Zoveel dat het je als kijker soms duizelt. Het ontlokte journalist, schrijver en kunstliefhebber Hugo Borst eens de uitspraak: ,,Uit zelfbescherming dompel ik mij echter nooit langer dan een half uurtje onder in zijn waanzinnige universum.’’ 

Het leven van Van Genk was ’ingewikkeld’. Niet alleen voor de mensen om hem heen maar vooral voor zichzelf. Als kind al is hij een buitenbeentje. Hij kwam als tiende kind, na negen zussen, op 2 april 1927 in het ziekenhuis in Voorburg ter wereld. Toen Willem vier jaar oud was, overleed zijn moeder. Oudste zus Tiny nam haar taken, zo goed en zo kwaad als dat ging, over. Willem was geen gemakkelijk kind. Hij was tenger, broos en breekbaar, kon niet rekenen en zou dat ook nooit leren. De lagere school was voor hem te hoog gegrepen. De zoon voldeed in geen enkel opzicht aan de verwachtingen van de vader. In 1964 schreef  journaliste Bibeb in een interview met en over Van Genk in Vrij Nederland, dat zuster Willy haar vertelde dat Willem altijd wilde tekenen en dat zijn vader hem regelmatig sloeg. Willy schilderde in een paar woorden een schrijnend tafereel: ‘’Wim moest leren rekenen. Vader gaf hem klappen om z’n kop, 5 klappen om z’n kop en 12 klappen, hoeveel zijn er dat?’’ Zus Jacqueline bevestigt dit verhaal. ,,Wimmie gaf geen krimp. Niet janken. Hij bleef doodstil zitten.’’ Wimmie kwam in een gesticht terecht voor moeilijk opvoedbare jongens, die sliepen in cellen waarvan de deuren konden worden afgesloten en met een raam dat niet open kon. Na het mislukken van het tweede huwelijk van zijn vader, werd Willem ondergebracht in een weeshuis bij Bergen op Zoom, bestierd door broeders.

De oorlog speelde een cruciale rol in zijn verdere ontwikkeling. Vader Van Genk zat in het verzet en werd in juni 1944 verraden. Ook Willem werd ondervraagd. Hier laat de auteur zien dat hij geen genoegen neemt met de diverse uitspraken die daarover in interviews terug te vinden zijn. Hij is uiterst zorgvuldig in zijn conclusies en zet diverse scenario’s naast elkaar. Van der Weide stelt dat de problemen en angsten van de kunstenaar, zoals in de monografie van Van Genk uit 1998 wordt aangenomen, niet op die dag van de ondervraging zijn ontstaan, al ontkent hij niet dat het voorval extreem beangstigend voor hem moeten zijn geweest. Een van de fascinaties van Van Genk, zijn obsessieve liefde voor regenjassen (hij verzamelde er honderden) wordt wel gelinkt aan de Gestapo/Sicherheitsdienst. Ook daar zet Van der Weide de nodige vraagtekens bij. Uitgebreid wordt ingegaan op Van Genks geestesgesteldheid. Door zijn vader wordt Willem ’achterlijk’ genoemd. Volgens hoogleraar psychiatrie Jim van Os past veel van wat over Van Genk bekend is binnen het autismespectrum, waarbinnen zich ook psychotische verschijnselen kunnen ontwikkelen. Waarschijnlijk is bij Willem al vroeg de diagnose schizofrenie gesteld, waar hij vervolgens niet meer vanaf kwam.

Het oeuvre van Van Genk is op te delen in diverse periodes, al blijft dat een lastig verhaal want aan dateren deed hij niet. Achterin de biografie heeft de auteur een bijlage opgenomen, titels en datering, een indeling van zijn werk samengesteld naar soort en periode. Zijn oudst bekende tekening stamt uit de jaren dertig. Het is een potloodtekening van een verkeersknooppunt bij een station. Daarbij is hij uitgegaan van bestaande elementen om vervolgens zijn fantasie de vrije loop te laten. Van 1945 tot 1960 maakte hij vooral grote en kleine tekeningen, die hij later voor een deel zou verwerken in enorme collages. Ook ontstonden toen de grote stadsgezichten waarmee hij enkele jaren later succes zou oogsten. Bouwend ‘s Gravenhage is één van zijn vroegste collages: naast en over elkaar geplakte tekeningen met soms de toevoeging van een bus of tram. Grepen zijn schilderijen en collages uit midden jaren zestig meestal terug op concrete reiservaringen, later nam de fictie in zijn werk toe. Het werd steeds explicieter wat zijn persoonlijke associaties, fascinaties, obsessies en fantasieën betrof. Van Genk ging zich daarbij meer baseren op foto’s, logo’s uit tijdschriften, boeken en plaatsen of situaties die hij niet uit eigen ervaring kende.

Piranesi van de wereldsteden

De waardering voor zijn kunstenaarsschap was er in die beginperiode maar mondjesmaat. Toch waren er mensen die ook toen al zijn werk op hun waarde wisten te schatten. Onder hen de schrijver W.F. Hermans, fotograaf Eddy Posthuma de Boer en ook Bibeb. Hermans opende in 1964 de eerste tentoonstelling Van Genks fantastische werkelijkheid in de kantine van Steendrukkerij De Jong & Co in Hilversum en noemde de kunstenaar bij die gelegenheid ‘de Piranesi van de wereldsteden’. Ondanks het feit dat Van Genk moeilijk afstand kon doen van zijn werk, dat voor hem als een soort aanvulling op zijn geheugen fungeerde, kocht het Stedelijk Museum dat jaar het werk Paris/Metrostation Opéra van hem aan.

Pas tien jaar later laaide de belangstelling rond Van Genk weer op. In 1974 maakte de NOS, naar aanleiding van een dubbeltentoonstelling in de galerie Ark in Boxtel, een reportage van 6 minuten, die te zien was in het programma Uit de Kunst en er verschenen artikelen in de Volkskrant en Het Vrije Volk. In de zomer van dat jaar was werk van Van Genk te zien in Hapert, waar in de Bellfires Schouwzaal de expositie Nederlandse zondagsschilders te zien was. Het was op die tentoonstelling dat Nico van der Endt van galerie Hamer diep onder de indruk raakte van zijn werk. In een interview met Oscar van Gelderen in het Parool vertelde hij dat die eerste aanblik van een werk van Van Genk in zijn geheugen werd ‘ingebrand’ en hem in grote verwarring achterliet.

Van der Endt nam de zakelijke vertegenwoordiging op zich en bouwde vanaf die tijd een vertrouwensband op met Van Genk. Die kreeg, in diezelfde periode, een nieuwe psychiater, Hans Grelinger, die er voor die tijd onorthodoxe methoden op nahield en over wie collega Van Os de loftrompet steekt. ,,Die mogen we dankbaar zijn: je kunt je afvragen hoe zijn artistieke activiteit en ontwikkeling anders verlopen zouden zijn.’’  Hij benaderde zijn cliënten op een meer persoonlijke en menselijke wijze. Zo mocht Van Genk van Grelinger boeken lenen over een onderwerp als haarfetisjisme, iets waar de kunstenaar zijn hele leven mee worstelde. Datzelfde gold voor de al eerder genoemde liefde voor regenjassen. Beide hadden duidelijk een seksuele component. Zo nu en dan zorgden deze obsessies voor de nodige problemen. Zo had Van Genk tijdens een verblijf in New York zoveel raincoats aangeschaft dat gevreesd werd voor problemen bij de douane. Kapsalons bleken ook een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hem uit te oefenen. Om de kat niet op het spek te binden werd Van Genk zoveel mogelijk ondergebracht in eenvoudige hotels waarin zich geen kapsalon bevond. Vooral vrouwens wier haar gewassen werd, wonden hem enorm op. Van Genk leed daaronder ,,Het is ontuchtig wat ik doe, zondig.’’ Dat die regenjassen soms opdoken in zijn schilderijen omschreef hij zelf als ‘’artistieke ontucht’’. Zijn meest persoonlijke werk in dat kader is Kapsalon, waarvan de auteur een minutieuze beschrijving geeft. ,,De worsteling met zijn driften, zijn angsten alles kwam in het werk samen.’’

Eind 1987 kwam er meer belangstelling voor zijn werk vanuit het buitenland. Van der Endt had al in 1976 contact weten te leggen met Collection de l’Art Brut in Lausanne, een museum rondom de collectie art brut die Jean Dubuffet enkele jaren eerder aan de stad had geschonken. Dat mondde in 1986 uit in een tentoonstelling in dat museum, waarna het werk van Van Genk vaker in het buitenland te zien was. Intussen had Van Genk steeds meer moeite zich staande te houden in een, naar zijn beleving, vijandige wereld. Hij vreesde complotten en radicale acties van zijn buren. Soms trok hij zich terug met een fles wodka. Het werk Wodka Kasakoff, waarop een signatuur ontbreekt, is volgens Van der Weide, in figuurlijke zin, één grote handtekening van Willem.

Geheime schatkamer

Het jaar 1991 was, voor de kunstenaar, financieel gezien een lucratief jaar. Buitenlandse musea kochten werk van hem aan, zijn ster was rijzende. Toch ging het voor een groot deel langs Van Genk heen. De kunstenaar trok zich steeds meer terug in zijn eigen wereld. Hij voelde zich voortdurend bespied en vreesde dat hij werd afgeluisterd. Van Genk sloot zich op, verzorgde zich niet meer en er kwamen klachten over stank-en geluidsoverlast.  Gedwongen opname bleef dan ook niet uit. Bij een politie-inval deed Van der Endt een ontdekking. De sterk vervuilde woning bleek een geheime schatkamer te herbergen. De douchecabine stond vol met bus-assemblages, vervaardigd uit afvalmateriaal en karton. ,,Een verbijsterende ervaring”, noemde de galeriehouder het.

Ondanks zijn angsten, was reizen voor Van Genk geen probleem. Hij bezocht onder meer Italië, Tsjecho-Slowakije, Scandinavië, Duitsland en zijn geliefde Sovjet-Unie. Toen hij in 1981 een lezing bezocht van Dick Walda over Siberië, raakten de twee na afloop in gesprek over Moskou. Uit die ontmoeting groeide een hechte vriendschap. Walda was na Van der Endt de tweede persoon in zijn leven die hem serieus nam. Samen hebben ze zich tot het laatst toe om Van Genk bekommerd, die op 12 mei 2005 aan de complicaties van een longontsteking overleed.

Het is zonneklaar dat Van der Weide grote moeite heeft met de etiketten die voortdurend op het werk van Van Genk zijn geplakt. Outsider-art, naïeve kunst, zondagsschilder, een toevoeging als Van Genk als schizofreniepatiënt, zulke labels kunnen hem gestolen worden. Gelukkig bestaat er  in het kader van inclusiviteit, zo stelt Van der Weide, de laatste jaren een tendens om vraagtekens te plaatsen bij het onderscheid tussen insiders en outsiders. Zo verwierf het Rijksmuseum in Amsterdam in 2016 de tekening Moskou, die een plaats kreeg in de opstelling van de twintigste eeuw naast een schilderij van COBRA-kunstenaar Constant. Het zaaletiket bevat geen verwijzing naar het vermeende outsiderschap van de kunstenaar. Was Van Genks werk in 2019 nog te zien in een grote tentoonstelling met de titel Woest in het Outsider Art Museum in Amsterdam, tot 1 september 2023 onderdeel van Museum Hermitage Amsterdam, zijn werk zou daarna, zo was de bedoeling, naar de ‘echte’ Hermitage in St. Petersburg gaan. Dat zou betekend hebben dat Willem van Genk, na Johannes Vermeer, de eerste Nederlandse kunstenaar zou zijn die daar een eigen tentoonstelling kreeg. En dat hij, zo schrijft Van der Weide in de inleiding, bovendien zou soleren in een beroemd museum dat op geen enkele manier een psychiatrische context kende. Helaas, het heeft niet zo mogen zijn. De inval van Rusland in Oekraïne gooide roet in het eten.

Willem van Genk. De eenheid van het spinnenweb. Biografie van een ongekend genie
Jack van der Weide
Boom
ISBN hardcover 9789024466061
ISBN e-book 9789024466078
Verschenen in september 2024

Bestelinformatie

Bestel als hardcover bij bol.com (€ 29,90))
Bestel als e-book bij bol.com (€ 24,90)

Marita de Jong
Marita de Jong
Marita de Jong is journaliste. Ze werkte jarenlang voor NDC Mediagroep en was als redacteur verbonden aan het cultureel opinieblad De Moanne. Tegenwoordig schrijft ze voor De Moanne, de website Fryslân1 en doet ze ondermeer pr werkzaamheden voor Museum Belvédère en Collegium Vocale Fryslân. In 2008 verscheen bij de Afûk haar boek: 14 schilders uit de Belvédère.

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in