Hoe komt het toch dat de meest interessante periode uit het werk van kunstenares Jeanne Bieruma Oosting (Leeuwarden, 1898 – Almen, 1994) uit het collectieve geheugen is verdwenen? Het is één van de vragen waarop haar biografe Jolande Withuis in Geen tijd verliezen antwoord probeert te krijgen. Heeft het er mee te maken dat ze een vrouw was? Vast staat wèl dat de schilderes gedurende haar leven iedere keer weer op haar sekse werd teruggeworpen en beoordeeld. Mannelijke critici noemden het werk dat ze in haar Parijse periode maakte ‘onvrouwelijk’, omdat het macaber was en niet zo harmonieus als men van haar gewend was. Of zoals Telegraaf-recensent Kasper Niehaus het destijds verwoordde: ‘In dit rijk van wanhoop en eenzaamheid volgt men vooral een vrouw niet gaarne’. Haar naakten uit die tijd zijn slechts twee keer geëxposeerd. In het voorjaar van 2022 zijn ze, mede dankzij de inspanningen van Withuis, opnieuw te zien. Vijf musea tonen, tot grote vreugde van haar biografe, vanaf 9 april werk van Oosting: Museum Belvédère in Heerenveen, Museum Henriëtte Polak in Zutphen, Museum Maassluis, Museum STAAL in Almen en Nobilis – het centrum voor prentkunst in Fochteloo.
De kunstenares is niet in een hokje te plaatsen en dat is ook het laatste wat Withuis tijdens het schrijven van haar biografie voor ogen had. Is ze een Friese of Franse schilderes? Bleef ze, ondanks periodes van armoede, toch een rijkeluisdochter? Hoe zat het met haar liefdesleven? Was ze lesbisch, bisexueel? Withuis laat zien dat Oosting zowel op mannen als vrouwen verliefd is geweest maar wil haar niet etiketteren, omdat haar seksualiteit ,,dan meteen haar publieke identiteit wordt. Ik ben daar voorzichtig mee, juist vanwege de hedendaagse connotaties. Ze was een schilderes, die gedurende haar leven iedere keer weer op haar sekse werd beoordeeld.’’
Dat is er waarschijnlijk mede de oorzaak van dat het werk, dat ze maakte in de jaren dertig in Parijs, nooit de aandacht kreeg die het verdiende. De serie Chairs bijvoorbeeld, uit 1931 , die bestaat uit tien kleurenlitho’s van naakte of halfnaakte vrouwen in een slaap- of hotelkamer, was kort na verschijning te zien bij de vermaarde kunsthandelaar J. H. de Bois in Haarlem. Daarna zijn er van deze Parijse naakten nog slechts éénmaal drie in Nederland getoond. Dat was 85 jaar later, in 2018, in Museum Belvédère in Heerenveen tijdens de expositie FRYSK, samengesteld door conservator Susan van den Berg. ,,Dat museum komt echt de eer toe. Museum Henriette Polak in Zutphen, dat de complete serie in bezit heeft, heeft er nimmer één opgehangen. Dat gaat nu gelukkig wel gebeuren. De serie Chairs zal in Heerenveen en Zutphen eindelijk in zijn geheel te zien zijn.’’
Chairs was het eerste werk waarmee Oosting vanuit Parijs in de openbaarheid trad, zo schrijft Withuis in haar boek. Wat die naakten volgens haar zo bijzonder maakt, is dat ze zo gewoon, zo onopgesmukt zijn. ,,Geen van de onopgemaakte vrouwen lacht naar de beschouwer. Ze doen alledaagse dingen zoals voeten wassen of kousen aantrekken. Geen verleidelijke, bevallig glimlachende dames op een sofa. Het is een heel moderne manier om een vrouw weer te geven, ook nu nog. Het is bijna niet voor te stellen dat dit werk al negentig jaar oud is, zo modern is het.’’ Withuis hoopt dat Geen tijd verliezen de aanzet geeft tot een hernieuwde belangstelling voor deze ‘vergeten periode’.
Oosting vertrok in 1929 in haar eentje naar Parijs, de toenmalige hoofdstad van de Verlichting, de moderniteit en de vrijheid. Het leven daar stond haaks op het milieu waarin ze was opgegroeid en dat ze inmiddels achter zich had gelaten. Dat losmakingsproces ging echter niet zonder slag of stoot. Haar ouders waren telgen uit twee steenrijke families uit patriciaat en adel: de Bieruma Oostings en de Harinxma Thoe Slootens. Jeanne kwam in 1898 in Leeuwarden ter wereld en groeide op in grote huizen met veel personeel. In 1907 betrok het gezin, dat inmiddels was uitgebreid met zoon Hans en dochter Lot, kasteel De Cloese in Lochem, een riant onderkomen met wel veertig kamers. ,,De kinderen hoefden zelf niets te doen. Alles werd aangedragen en klaargelegd door het personeel.’’ Meisjes uit adellijke families waren voorbestemd om een rijke partij te trouwen en voor nazaten te zorgen. Jeanne en haar zuster Lot mochten niet naar school; haar veel jongere broer Hans wel. Lot paste zich aan, Jeanne gooide de kont tegen de krib. ,,Schilderen wilde ze. Dat was prima, zolang het een liefhebberij bleef, maar Jeanne wilde het als beroep. Ze heeft vooral met haar vader een hard gevecht moeten leveren om opleidingen te mogen volgen maar ze zette door. Mannen hadden in die tijd de touwtjes in handen. Vrouwen waren tot 1957 handelingsonbekwaam, konden niet beschikken over hun eigen geld. Dat gaf vader Oosting de kans zijn dochter dwars te zitten. Terwijl dochter Lot en zoon Hans konden beschikken over een ruime toelage, moest Jeanne ieder dubbeltje dat ze uitgaf verantwoorden. Vader Oosting had niets op met de ambities van zijn dochter, heeft nooit een tentoonstelling van haar bezocht. Hij zag haar, vertelde Oosting later, als de gifzwam in mijn bloembed. ‘’
Société des Femmes Artistes Modernes
In Parijs voelde de kunstenares zich senang. De stad maakte een overweldigende indruk op haar. ,,Het was de grootste gebeurtenis in haar leven. Eindelijk leefde ze het leven waar ze altijd van had gedroomd.’’ In de Franse hoofdstad maakte ze niet alleen kennis met alle moderne kunststromingen maar ook met de zelfkant en het nachtleven. ,,Er heerste een grote seksuele vrijheid. Na de Eerste Wereldoorlog kon er in amoureus opzicht alles. Lesbische vrouwen vervulden een vooraanstaande rol in het culturele leven.’’ Eén van Withuis’ ontdekkingen is, dat Oosting deelnam aan tentoonstellingen van de Société des Femmes Artistes Modernes (FAM), een tot voor kort vergeten internationale organisatie van vrouwelijke kunstenaars, die van 1931 tot 1938, jaarlijks een expositie organiseerde. ,,Onlangs is er een Amerikaans boek over verschenen met achterin lijsten van de exposantes. Tot mijn grote vreugde kwam ik haar daar tegen, als enige Nederlandse. Bij de FAM heeft ze voor het eerst het zelfportret getoond dat ik heb gekozen voor het omslag. Een portret waarop ze zichzelf niet afbeeldt als een leuke, lieve of mooie vrouw, maar nadrukkelijk als schilder.’’
Maar Parijs was niet alleen een droom, het was ook een worsteling. ,,Dat leid ik af uit de macabere grafiek die ze maakte. Hoe fijn ze het in de lichtstad ook vond, het was een getormenteerde periode. Ze heeft er grote eenzaamheid gekend. Op de litho La révolte uit 1934, ligt een vrouw op haar rug in een bed, wijdbeens, met om haar heen baby’s. Ik ben er op gewezen dat Frida Kahlo iets dergelijks heeft gemaakt. Zij heeft verklaard dat ze dat schilderde na enkele miskramen. Wat Oosting heeft bewogen tot deze prent weet ik niet. Daarom ben ik terughoudend in mijn conclusies. Ik vind dat je daarmee moet oppassen. Natuurlijk, het werk komt uit haar geest, zoals de biografie uit mijn geest komt. Maar kunst is geen dagboek. Je kunt uit die litho niet afleiden dat zij zelf een abortus of miskraam heeft gehad. Ze zag in de bordelen waar ze tekende ongetwijfeld ‘engeltjesmaaksters’ aan het werk. Zij heeft er niets over gezegd en dan vind ik dat ik dat ook niet kan doen. Die grens ga ik niet over.‘’
Withuis wil er helder in zijn. Als ze iets niet weet, dan meldt ze dat. ,,Soms heb ik ergens geen antwoord op. Dan schrijf ik hoe ik denk dat het zou kunnen zitten, zodat de lezer ruimte houdt voor een eigen interpretatie. Dat je niet een soort allesomvattende wijsheid suggereert over zaken waarover je probeert een plausibele theorie te ontwikkelen. Er blijven altijd belangrijke vragen waarover ik geen materiaal heb. Dan probeer ik duidelijk te maken, hoe ik denk dat het zit. En niet dat ik wéét hoe het zit. Dat is een belangrijk verschil.’’
Een dapper iemand
Jeanne is volgens haar biografe een puzzel, geen gemakkelijk personage om grip op te krijgen. Toch is ze steeds meer van haar hoofdpersoon gaan houden. ,,Mijn respect voor haar is alleen maar gegroeid. Als je haar achtergrond kent, is het des te bewonderenswaardiger dat ze zo heeft doorgezet. Wat was ze dapper! Die tijd in Parijs was een periode van armoede. Haar collega Charlotte van Pallandt, ook afkomstig uit een adellijk milieu, heeft daarover eens gezegd, dat zij het niet gekund had. Zo arm te zijn. Eén van de mannelijke recensenten van mijn boek merkte op, dat Oosting toch een rijkeluisdochter bleef. Dat irriteert me. Het is een open deur dat ze het beter had dan bijvoorbeeld een turfsteekster maar vergelijk haar met haar broer en je ziet hoe ze werd achtergesteld op grond van haar sekse en levenswijze. Het lijkt wel of het tot sommigen nog steeds niet is doorgedrongen dat de tegenstelling arm-rijk beslist niet relevanter is dan die tussen man en vrouw. Daarom besteed ik veel aandacht aan de rechteloosheid van vrouwen in die tijd. Mannen hadden het volgens de wet simpelweg voor het zeggen. De halfslachtige steun van Jeanne’s moeder aan haar dochter, had ermee te maken dat ook zij klem zat door de ‘maritale macht’, het huwelijksrecht. Natuurlijk, Jeanne had het op kunnen geven en thuis kunnen gaan zitten. Dan was ze een rijke gevangene geweest. Rijk en doodongelukkig. Het is ongelooflijk moedig dat ze dat niet deed.’’
Dat doorzettingsvermogen, die moed en onverschrokkenheid uitten zich ook toen Oosting vlak na de watersnoodramp in 1953 gevraagd werd om in het getroffen gebied te gaan tekenen. Samen met twee andere collega’s werd ze afgezet in het rampgebied om een aantal uren later weer te worden opgehaald. Ze voelde zich een soort ’oorlogstekenaar’. Ik zat in een blauwe bijna militaire jas met lieslaarzen aan vol vuur te tekenen, maar achter mijn rug en om me heen waste het water; om 4 uur zou ik gehaald worden, om kwart voor 4 was mijn plekje grond niet groter dan een gazon van een grote tuin.’’ Aldus haar memoires. Een jongere mannelijke collega gaf er al na een dag de brui aan omdat hij het te gevaarlijk vond. Jeanne maakte haar tiendaagse veldtocht af.
,,Ze kon heel goed tegen slechte omstandigheden maar dit moet wel heel eng zijn geweest. Jeannes gretigheid won het van haar angst. Dat vind ik geloof ik wel een van haar beste eigenschappen: dat ze gewoon met open ogen de wereld tegemoet trad. Ruimdenkend. Ze realiseerde zich dat de wereld anders in elkaar zat dan haar als kind in dat bekrompen milieu was voorgespiegeld. Ze had diepgang, was zeer ontwikkeld en had een brede interesse in de wereld, in cultuur in reizen. Jeanne ging al naar Spanje toen er nog geen comfortabele treinen en bussen reden. Eind jaren zestig ging ze naar Moskou. Achter het IJzeren Gordijn. Daar stond ze in de sneeuw bij tien graden onder nul te tekenen. Ook dat werk is heel modern. Haar teksten erbij zijn feitelijk, to the point. Mooie klare taal. Ze schrijft op wat ze observeert; als lezer geniet je ervan hoe goed ze kon kijken.’’
Withuis kijkt, als feministe, altijd consequent vanuit de sekse verhoudingen. Dat is een van de lijnen van het boek. ,,Het lukt Jeanne niet zich te onttrekken aan het feit dat haar kunst werd beoordeeld op haar vrouw zijn. Die grafiek in Parijs werd meteen erkend als knap vernieuwend maar tegelijk konden haar onderwerpen voor een vrouw niet door de beugel. Het is jammer dat Jeanne na haar dood alleen is herdacht als schilderes van prachtig gekleurde schilderijen van interieurs en stillevens. Daardoor maakt ze op sommigen een wat keurige en brave indruk. Het is knap, mooi en kleurrijk werk maar het geeft een vertekend beeld. Alsof ze braaf was. Dat was ze juist niet. Daarom vertel ik het complete verhaal, inclusief die andere kant, die minder comfortabel is.’’