In Johann Sebastian Bach brengt Maarten ’t Hart een persoonlijk, levenslustig eerbetoon aan “het grootste muzikale genie der mensheid”, de man die volgens hem zelfs nog uittorende boven Mozart.
In zekere zin is het boek een autobiografie, omdat ’t Hart vooral schrijft over de diepgaande uitwerking die de muziek van Bach op hem heeft gehad, tot op de dag van vandaag. Hij speelt dagelijks zijn muziek, op orgel en piano (het liefst op donkere middagen als de regen tegen de ramen slaat), en houdt van Bach “boven alles, met heel mijn hart, heel mijn ziel, heel mijn verstand en al mijn kracht”.
Al meteen in het eerste hoofdstuk stelt hij vast dat “we over Bach in feite bar weinig weten, en dat we beschikken over maar bitter weinig onomstotelijke gegevens omtrent zijn levensweg en persoonlijkheid, het aantal werken dat hij gecomponeerd heeft en hun ontstaansgeschiedenis, zijn esthetische opvattingen en compositorische bedoelingen.”
Lul van een fagottist
Maar met de schaarse biografische gegevens die een enkele keer “opdoemen uit de mist” weet ‘t Hart wel raad.
Zo schrijft hij wel 23 pagina’s over een gebeurtenis in Arnstadt waar de jonge Bach een paar jaar organist was. Hij had een musicus uitgemaakt voor ‘Zippelfagottist’ (lul van een fagottist). Van het incident bestaan in de biografieën allerlei versies en ’t Hart houdt ze streng tegen het licht. Zijn conclusie (en hij klinkt werkelijk ontdaan): als je echt wil weten wat er gebeurd kan zijn, kun je veel beter bij de oorspronkelijke documenten over Bach te rade gaan.
Hart van het boek is het Klein compendium van de ruim 200 cantates. ‘t Hart bespreekt ze allemaal en vaderlijk zegt hij: “Mij lijkt het ’t beste als u eerst luistert en vervolgens uw mening toetst aan de mijne.” Het compendium is een eerbetoon in superlatieven, zonder voorbehoud. Een kleine greep. Cantate 4: machtig jeugdwerk, cantate 6: prachtwerk, cantate 13: smartelijk mooi, cantate 14: adembenemende contrapuntiek, cantate 27: schitterend werk, ”zoals altijd wanneer de tekst over de dood gaat”.
Bach en de dood
’t Hart schrijft dat mystieke aanvaarding van de dood en echt doodsverlangen kenmerkend zijn voor de cantates van Bach, en hij stelt vast dat dat “onbijbelse doodsverlangen” heeft geleid tot de allermooiste, diepzinnigste muziek. In de cantates klinkt volgens ’t Hart wel ook een ’tegenstem’ waarin de “afgrondelijke weerzinwekkendheid” van de dood al even weergaloos op muziek is gezet.
Eigenlijk, kun je zeggen, is de dood het kernthema van het boek.
Jammer daarom dat ’t Hart maar negen pagina’s schrijft over de Matthäus-Passion, waarin het lijden en sterven van Jezus Christus centraal staat. “Noch qua lengte, noch qua diepgang, noch qua ontroeringskracht is er ook maar iets wat daarmee te vergelijken valt,” stelt hij vast. Maar hij vindt dat hij niet in extenso over de Matthäus hoeft te schrijven, want “wie de moeite neemt om dit boek te lezen, kent het werk net zo goed als ik”.
Maar in een volgende druk van zijn boek zou hij misschien toch een poging kunnen wagen. Laat ik een aanzet geven door even stil te staan bij het openingskoor.
Kommt, ihr Töchter
In de eerste maten van de Matthäus is de dood meteen aanwezig, in de sonore, repeterende lage e die de basis vormt van het klagende openingskoor. Maar het is niet alleen de dood die je hoort, in de repeterende e klinkt ook een hart dat slaat, nog wel. En dat is misschien wel de essentie van Bach: dat in zijn muziek eigenlijk altijd op een magistrale wijze en met een haast terloopse vanzelfsprekendheid het basso continuo klinkt van het leven én de dood.
Johann Sebastian Bach
Maarten ’t Hart
Arbeiderspers
ISBN 9789029524186
Verschenen in maart 2018
Mooi stuk. Ik vond het echt een leuk boek hoor, maar er zijn wat kanttekeningen te plaatsen. Ik heb er iets over geschreven 🙂
https://casakoen.wordpress.com/2018/04/12/bach-en-t-hart/