Jaap Goedegebuure, neerlandicus, literatuurcriticus en emeritus hoogleraar aan de universiteiten van Tilburg, Nijmegen en Leiden, werkte de afgelopen jaren aan de biografie van Frans Kellendonk. Het levensverhaal van Kellendonk, schrijver en vertaler die bekend is van zijn roman Mystiek lichaam, verschijnt donderdag 27 september tijdens een speciale Kellendonkavond in SPUI25.
Biografieportaal vroeg hem naar het hoe en waarom van zijn favoriete biografie en dit is zijn antwoord:
De ‘mooiste’ of ‘beste’ biografie bestaat niet. Er zijn veel mooie en goede biografieën, maar nog veel meer biografieën waarop wel iets, of zelfs heel veel valt aan te merken. Het is dan ook een honds moeilijk genre waarin je het, zeker in de visie van allerlei zelfbenoemde kenners, vrijwel nooit goed kunt doen. Je bent of te zuinig met feiten en achtergronden of je laat de lezer er in verzuipen, je psychologiseert te veel of je komt in de karakterisering van je personage niet voorbij de oppervlakte, je maakt van je held of heldin een inwisselbaar type of je doet alsof hij of zij een uniek geval is.
Het is natuurlijk allemaal een kwestie van balans. Wat voor mij als lezer altijd zwaar weegt is de vraag of de biograaf erin geslaagd is om het leven van de held/in op zo’n manier te belichten dat er een visie uit spreekt, ook als die visie er op neerkomt dat de gebiografeerde een ongrijpbare kameleon was. Je moet een beeld neerzetten, liefst stevig omlijnd, en niet terugdeinzen voor het mogelijke verwijt dat het jouw beeld (of wie weet: evenbeeld) is dat uit de ordening van de feiten naar voren komt. We weten allemaal wel dat elk verhaal een bouwsel is van subjectieve keuzes en persoonlijk arrangement. Maak van die nood dus maar een deugd.
Complexe figuren vormen voor de echte biograaf een welkome uitdaging. De niet zelden onverzoenlijke tegenstrijdigheden in hun persoonlijkheid, hun wisselende, onderling moeilijk te verenigen identiteiten, de spanningen die dat voor hen zelf en hun omgeving oplevert, het biedt voldoende stof voor een levensverhaal vol dramatiek, climaxen en anticlimaxen, diepte- en hoogtepunten.
Het vertellen van zo’n levensverhaal stelt hoge eisen. De biograaf kan niet volstaan met het simpelweg noemen, benoemen en opsommen, maar moet verhelderen, nuanceren, een context scheppen waarin dit ene individuele leven met al zijn stroomversnellingen en draaikolken een ruimere bedding vindt.
Een voorbeeld van een geslaagde en gebalanceerde biografie van een complex karakter, die bovendien blijkt geeft van een uitgesproken visie op de hoofdpersoon is Elisabeth Lockhorns Metselaar van de wereld (2015), gewijd aan de schrijfster Andreas Burnier. Dit personage maakte naast naar literaire loopbaan ook carrière als criminoloog en hanteerde daarbij de naam waaronder ze bij de burgerlijke stand bekend stond: Catharina Irma Dessaur. In haar verantwoording schrijft Lockhorn dat ze geprobeerd heeft de diverse compartimenten waaruit het leven én het werk van Burnier was opgedeeld, zo goed mogelijk te belichten en met elkaar in verband te brengen. Daarin is ze voortreffelijk geslaagd. Dessaurs joodse jeugd in Scheveningen, haar als traumatisch ervaren onderduikjaren, haar eerste Amsterdamse studentenjaren die ze doorbracht in het gezelschap van Lucebert, Remco Campert, Hans Andreus en andere Vijftigers, het esoterische milieu van Castrum Perigrini, de studie van de criminologie en de invloed van haar leermeester Nagel, de geboorte van de schrijverspersona Andreas Burnier, haar belangrijke rol ten tijde van de Tweede Feministische Golf, haar bijdrage aan de emancipatie van de homoseksualiteit, haar wending van rationalisme naar spiritualiteit, haar kruistocht tegen de ongebreidelde liberalisering van de euthanasie, en tenslotte haar terugkeer tot het jodendom, het is alles met zeer veel kennis van zaken en de nodige nuances door Lockhorn geëxposeerd en belicht.
Het leven van Andreas Burnier stond, meer dan wat ook, in het teken van wat zo hooggestemd ‘zingeving’ heet. Daarbij bewandelde ze vele, zeer diverse paden. Ze ging te rade bij antroposofie en boeddhisme en kwam tenslotte uit bij het jodendom waarmee ze qua afkomst verbonden was, maar waarvan ze zich toch lang ver had gehouden. Bij dit alles gaf ze blijk van een sterke hang naar mystiek. Dat laatste fascineert mij. Ik heb iets met mystiek en mystici, en schreef daarover al eens een heel boek (Wit licht, 2015). Mystici vind je overal, niet alleen onder ernstig bebrilde godzoekers, maar ook in hoeken waar je ze niet meteen zou verwachten, bijvoorbeeld in de popmuziek. Van Morrison, de Ierse zanger en muzikant die ik steeds meer ga beschouwen als mijn grote held, is een echte mysticus. Iedereen die zijn liedjes kent (‘Like a full force gale, I was lifted up again by the Lord’) beseft dat. Ik zou dus graag een biografie van Van Morrison willen lezen waarin zijn hang naar mystiek in verband wordt gebracht met de soul die hij in zijn stem legt en de drank die hij met liters tegelijk door zijn keelgat laat glijden.