De joviale en intelligente officier Adriaan Dijxhoorn, die in augustus 1939 onverwachts tot minister van Defensie werd benoemd, kwam al in juni 1941 door het eigenmachtig optreden van koningin Wilhelmina ten val. Wilhelmina had hem voor de Duitse inval nog geprezen als een daadkrachtig en kundig man, maar liet hem in Londen na tweeĆ«ntwintig maanden ministerschap vallen als een baksteen. Hij zou āte defaitistischā en ābesluiteloosā zijn. Maar klopt dit beeld wel, dat zijn politieke lot bezegelde en zijn latere reputatie flink schaadde? De historicus Tobias van Gent betwijfelt dat in zijn boeiende biografie van Dijxhoorn ten zeerste. Hij laat aan de hand van nieuw onderzoek zien dat Dijxhoorn veel meer waardering verdient dan hij in de geschiedschrijving tot nu toe heeft gekregen. Van Gent toont heel duidelijk dat bij Wilhelmina allerlei persoonlijke motieven een rol speelden, dat zij voortdurend haar schoonzoon Prins Bernhard bij militaire zaken naar voren wilde schuiven en dat zij het zelfs niet al te nauw nam met haar staatsrechtelijke bevoegdheden om haar zin door te drijven.
Veelbelovend officier
Adriaan Quirinus Hendrik Dijxhoorn werd in 1889 in een bemiddeld Rotterdams gezin geboren. Zijn vader was handelaar in effecten en bezat een fabriek en groothandel in verfwaren. Het lag niet voor de hand dat Adriaan na de HBS een loopbaan in het leger zou volgen. De krijgsmacht nam in die tijd geen prominente plaats in de samenleving in en officieren hadden geen hoge maatschappelijke status. Zijn vader had geen bezwaar tegen de keuze van zijn zoon, maar hij raadde hem wel aan om ānummer Ć©Ć©nā te worden. Daarin zou de ambitieuze jongeman hem niet teleurstellen. Hij volgde een opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA), diende in de Eerste Wereldoorlog enige tijd aan de oostgrens, en kreeg al snel door zijn uitstekende studieresultaten een aanstelling als docent aan diezelfde KMA en ging vervolgens ook verder studeren aan de Hogere Krijgsschool. Hij slaagde als beste van zijn klas, waardoor hij officier bij de prestigieuze Generale Staf kon worden.
Als veelbelovende officier werd hem toegestaan om in de jaren twintig te studeren aan de Ćcole SupĆ©rieure de Guerre in Parijs. Dat was een studie, die hem sterk zou beĆÆnvloeden in zijn militaire opvattingen: de hogere legerleiding diende gevechten strak te coƶrdineren volgens vaste voorschriften, tijdschemaās en dergelijke. Vanuit een goed ingerichte verdedigingstelling moest een vijandelijke aanval tot staan worden gebracht. Deze Franse visie stond lijnrecht tegenover de Duitse school. Die ging juist uit van een moderne bewegingsoorlog met mobiele eenheden onder leiding van commandanten die veel meer vrijheid van handelen hadden. De Franse doctrine sloot goed aan bij de toestand waarin het Nederlandse leger zich in de jaren dertig bevond: een relatief klein, gebrekkig opgeleid en slecht uitgerust reservistenleger. Bovendien was het buitenlandbeleid van ons land gericht op neutraliteit en daarom meer op bewaking van de grenzen.
Tweede Wereldoorlog
Nog geen drie weken voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vroeg minister-president Dirk Jan de Geer aan Dijxhoorn om minister van Defensie te worden, omdat hij in zijn nieuwe regering bij zoveel militaire dreiging een vakminister op die post wilde. Dijxhoorn had twee jaar als hoogste militaire adviseur van zijn voorganger gediend en was partijloos. Op dat moment was hij slechts luitenant-kolonel en dat schuurde ondanks zijn grote strategische kennis met de legerleiding die hoger in rang was. Staatkundig mocht hij als minister vertellen wat het leger stond te doen, maar het zinde de legerleiding niet als hij zich te veel met āhunā zaken bemoeide. Dijxhoorn kwam daardoor al vroeg in conflict met de opperbevelhebber van Land- en Zeemacht IzaƤk Reijnders. Anders dan de generaal vond Dijxhoorn dat de verdediging tegen een Duitse inval zich moest concentreren rond de Grebbeberg en niet tegelijkertijd op de Peel-Raamstelling in het zuiden. Omdat hij zowel steun kreeg van zijn medebewindslieden als ook van Wilhelmina, kreeg hij zijn gelijk in het conflict en daarom werd Reijnders vervangen door generaal Henri Winkelman. De koningin prees toen zijn optreden als āflinkā.
Londen
Zijn – achteraf bezien – belangrijkste politiek daad kwam op 13 mei 1940. Hij forceerde toen de beslissing dat de regering zou uitwijken naar Engeland. Over dat besluit is later veel gediscussieerd en Wilhelmina is het ook met terugwerkende kracht gaan betreuren als een vernederende stap. Maar volgens Van Gent stelde het de Nederlandse regering beter in staat haar internationale politieke belangen te verdedigen dan wanneer het kabinet in Den Haag was gebleven.
In Londen boterde het steeds minder tussen Dijxhoorn en Wilhelmina waardoor Dijxhoorn steeds meer aan gezag verloor, ondanks zijn kennis en vele inspanningen om een eigen Nederlandse strijdmacht op de been te krijgen. Wilhelmina zag hem als een exponent van de falende landmachttop, die zij persoonlijk aansprakelijk hield voor de āsmadelijkeā nederlaag tegen de Duitse krijgsmacht en waardoor zij het land had moeten ontvluchten. Dijxhoorn kwam ook veelvuldig in botsing met twee van haar vertrouwelingen, haar schoonzoon Bernhard en haar particulier secretaris, FranƧois van āt Sant, een omstreden oud-commissaris van politie die haar had geholpen om de seksuele escapades van haar echtgenoot toe te dekken. Na maanden van oplopende spanningen en pesterijen kwam het op 10 juni 1941 tot uitbarsting. Wilhelmina zei haar vertrouwen in de minister op waarna, weinig gesteund door zijn collegaās, Dijxhoorn gekrenkt opstapte.
Gebeten hond
Nadat hij op deze onheuse wijze naar de uitgang was geduwd, heeft Dijxhoorn nog tijdens de oorlog enkele belangrijke functies in Washington en Londen bekleed waaruit toch zijn kundigheid bleek. Maar tussen hem en de koningin kwam het nooit meer goed. Zij blokkeerde zijn benoeming tot een vast lid van de Generale Staf en probeerde zelfs zijn bevordering tot generaal tegen te houden. Hij bleef de gebeten hond die in de ogen van Wilhelmina verantwoordelijk was geweest voor haar vernederende vlucht naar Engeland.
Door deze negatieve houding van Wilhelmina kwam Dijxhoorn er in de latere geschiedschrijving over het algemeen niet al te best vanaf. Dat was vooral het geval in de boeken van Loe de Jong en Cees Fasseur. Daarom besteedt Van Gent in zijn kritische balans veel aandacht aan hun beeld van Dijxhoorn als ādefaitistā. Hij wijst erop dat zij veel te veel uitgegaan zijn vanuit het perspectief van de koningin en ook de toenmalige minister-president Gerbrandy, die haar steunde. Dijxhoorn, zo stelt Van Gent, heeft inderdaad twee verhandelingen in de ministerraad gehouden waarin hij stelde dat de oorlog zich in een patstelling bevond. Dat was vĆ³Ć³r de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie gingen deelnemen. Daarom waren die conclusies op dat moment helemaal niet zo vreemd, eerder realistisch. Engeland stond er na de val van Frankrijk immers alleen voor. Daaruit bleek dat hij ook meer militair dan politicus was en geen valse verwachtingen wilde wekken. Maar dat realisme stelde Wilhelmina niet op prijs.
Met zijn politieke biografie van Dijxhoorn heeft Van Gent een mooi en belangrijk hoofdstuk aan de geschiedschrijving van de rol van de Nederlandse regering in oorlogstijd toegevoegd. Het conflict tussen Dijxhoorn en Wilhelmina, waar het boek om draait, levert spannende passages op. Het is vooral een zakelijke levensbeschrijving van Dijxhoorn en bevat daarom wat weinig informatie over het privƩleven en zijn familie, maar dat doet niets af aan de waarde van het geheel. Het laat mooi zien dat de macht van de vorstin in de oorlog, mede door dit gewonnen conflict, buitenproportioneel groeide, een situatie die pas na de oorlog weer is gecorrigeerd.
De minister en de majesteit. Adriaan Dijxhoorn, minister van Defensie in oorlogstijd
Tobias van Gent
Boom
ISBN 9789024446780
Verschenen in maart 2022
Bestelinformatie
Bestel als paperback bij bol.com (ā¬ 39,90)Koop bij Athenaeum Boekhandel Bestel als paperback bij Athenaeum Boekhandel (ā¬ 39,90)